Boommarter

Martes martes






De Boommarter Martes martes is gebonden aan uitgestrekte en gevarieerde bossen.

Deze soort mijdt de aanwezigheid van de mens, hetgeen deels kan te verklaren zijn door de concurrentiepositie ten opzichte van de Steenmarter Martes martes, die wel zolders, schuren en dergelijke betrekt. Toch zijn ook parkachtige landschappen met veel oude bomen bij de Boommarter in trek.

De Boommarter meet 58 cm (kop-romp) en heeft een staart van 25 cm. Het mannetje heeft een geelwitte, vaak asymmetrische keelvlek, die kleiner is dan bij de Steenmarter. Hij heeft een warmbruine vacht en een volle pluimstaart. De snuit van de Boommarter is donkerder dan deze van de Steenmarter. De neusdop is zwart-bruin. De snuit is spits en “vosachtig”. De oren zijn groot. De achterpoten zijn lang.

De paring geschiedt in de zomer. De bevruchte eicel nestelt zich pas in januari in de baarmoeder (kiemrust), waarna in maart-april meestal 3, soms tot 5, jongen worden geboren. Zijn nest bevindt zich tussen boomwortels of in een rotsspleet, in holle bomen of in verlaten vogel- of eekhoornnesten. De jongen zijn de eerste 6 weken blind.
Zijn voedsel bestaat uit kleine vogels, eieren, kleine zoogdieren, amfibieën en insecten, maar ook eieren, bessen en ander fruit. Hij bejaagt soms zeer driftig een Eekhoorn Sciurus vulgaris, maar zijn voedsel bestaat toch vooral uit muizen.

In gebieden waar de Boommarter voorkomt, heeft men wel vastgesteld dat de roofvogelstand daalt, doordat de Boommarter nesten leegrooft. Ook in wanden waarin nesten werden gemaakt van de Oeverzwaluw Riparia riparia kan hij lelijk huishouden.  

De achtervolging van een Eekhoorn zal eerder een actie zijn met als doel om te verjagen, dan om te “bejagen”.
Zeer zelden zal hij ook een Konijn Oryctolagus cunicularis of Haas Lepus europaeus vangen. Deze soort voedt zich niet met kippen of andere pluimvee.  

Hij geeft de voorkeur aan de Rosse Woelmuis Myodes glareolus boven de Bosmuis-soorten Apodemus species. Beide muizen zijn soorten die in het bos leven. Mastjaren, dat zijn jaren waarin Beuken Fagus sylvatica en Eik-soorten Quercus species overvloedig vrucht dragen, hebben een grote invloed op de aantallen van deze muizen. Ze kunnen in een mastjaar goede wintervoorraden aanleggen, waardoor de kans op overleving toeneemt; bovendien kunnen Rosse Woelmuizen dan in de herfst nog een extra worp krijgen. Mastjaren komen globaal om de vier jaar voor, maar de regelmaat kan door nachtvorst of extreme droogte verstoord worden. Na een “piekjaar” voor de muizen volgt meestal een “daljaar” met maar heel weinig muizen. Daarna wordt de populatie weer opgebouwd.
De gemiddelde nestgrootte bij de Boommarter is groter of kleiner naargelang men respectievelijk van een muizenpiekjaar of van een muizendaljaar kan spreken. In een daljaar sterven verschillende Boommarterjongen reeds in de nestfase.  

De Boommarter komt voor in rustige loofbossen en gemengde bossen, ook in rotsachtige streken. Door zijn nachtelijke levenswijze is hij zelden te zien.  

In een gebied van ongeveer 300 hectare kunnen 3 territoriale vrouwtjes de jongen groot brengen.

De Boommarter kan ook grote open terreinen en zelfs kanalen oversteken, maar hij mijdt in de regel wel open terreinen, waarschijnlijk vanwege de Vos Vulpes vulpes, die zowel voedselconcurrent als predator is, en uit angst voor loslopende honden. Jonge marters worden soms door roofvogels gegeten. Boommarters gebruiken vaak door spechten uitgehakte holen in bomen, vaak Beuken om dan te verhuizen naar Eiken, die door hun ruwe schors makkelijker te beklimmen zijn door de jonge dieren. Boommarters klimmen namelijk in bomen door de nagels in de schors te slaan en zich omhoog te werken met de achterpoten. In de winter zoekt hij beschutting in verlaten konijnenholen.

Gedurende één nacht kunnen deze dieren wel 10 km afleggen. Het wegverkeer (versnippering) vormt dan ook een zeer grote bedreiging. Jaarlijks wordt naar schatting circa 15% van de populatie doodgereden. Daarbij gaat het meestal om jonge mannetjes die wegtrekken om een eigen territorium te vestigen. Hierdoor wordt het bevolken van geschikte leefgebieden ernstig bemoeilijkt. Maatregelen om verkeerssterfte te voorkomen zijn niet eenvoudig te nemen. Vanwege de klimcapaciteiten voldoet een raster doorgaans niet om te voorkomen dat Boommarters oversteken. Meestal verplaatst de Boommarter zich via takken van bodem, maar hij maakt ook soms gebruik van amfibieëntunnels. Zogenaamde boombruggen over wegen kunnen voor Boommarters wellicht meer soelaas bieden.

Bosgebieden worden in toenemende mate door recreanten verontrust. Voor Boommarters geschikte gebieden dienen als rustgebieden beheerd te worden. Holle bomen met spechtengaten moeten blijven staan in de bossen, dit met het oog op nestgelegenheid voor de Boommarter. Gelet op de holle bomen is het logisch dat de Boommarter een sterke voorkeur vertoont voor oude bossen. De vrouwtjes brengen graag hun jongen groot in een tweedehands spechtenhol.

Grote aaneengesloten bosgebieden zijn noodzakelijk om een populatie in stand te houden.
Waar Boommarters voorkomen moet zeer omzichtig worden omgesprongen met het kappen van bomen. Er kunnen speciale nestkasten worden geplaatst. Het aanleggen van kasseiwegen in bossen zorgt ervoor dat Boommarters voertuigen beter horen aankomen.

Toch komt er steeds meer bevestiging dat de Boommarter een snipperboslandschap als habitat aanvaardt, en dat deze soort niet zo strikt gebonden is aan uitgestrekte bossen zoals algemeen wordt aangenomen. Naast holle bomen zijn ook afgebroken bomen, grote takkenhopen, dichte klimopbegroeiingen en dichte naaldbosjes geprefereerde schuil- en nestplekken.

Mogelijk is dit beeld ontstaan, doordat de Boommarter er alleen daar in slaagde te ontkomen aan de felle vervolging, zoals in het verleden decennialang nagenoeg overal werd toegepast ten aanzien van alle roofdiersoorten. Onderzoek in de Franse Ardennen (2008) toonde aan dat de Boommarter vooral in kleinere bossen, bosranden en houtkanten voedsel zoekt, en relatief minder in uitgestrekte, aaneengesloten bosmassieven.     
Chemische analyses hebben reeds hoge PCB-gehaltes in het vetweefsel van Boommarters aangetoond, hetgeen een negatieve invloed heeft op de vruchtbaarheid.

We merken nog op dat een marter in een boom niet steeds een Boommarter is. Ook de Steenmarter gebruikt bomen om bepaalde plaatsen hogerop te bereiken. En anderzijds bevindt de Boommarter zich ook vaak op de grond.