Gallen
 







Planten, vooral bomen, vormen gallen als reactie op het leggen van eitjes door bevruchte galvormende insecten, zoals bijvoorbeeld galwespen.

Naargelang de plaats waar de galwespen de eitjes leggen, spreekt men van bladgallen, knopgallen, bloemgallen, takgallen, wortelgallen of meeldraadgallen.

Naargelang de vorm onderscheiden we beursgallen, blaasgallen, hoorngallen, knobbelgallen en spiraalgallen.
Het geïnfecteerde weefsel van de plant gaat woekeren en vormt meestal bolvormige structuren (gallen) waarin de larven van galwespen zich kunnen ontwikkelen door het eten van het galweefsel.

Het speeksel dat de larven in de gallen uitscheiden bevat een enzym dat het zetmeel in de galcellen omzet tot suiker. De galcellen zelf bevatten tannine, die het speekselenzym inactiveert. Het speeksel bevat echter ook het enzym tannase, dat de tannine inactiveert. De galverwekker brengt bij de ei-afzetting tevens een stof in de plant die de vorming van het plantenhormoon auxine stimuleert. Auxine regelt de groei, vruchtvorming, vrucht- en bladerval. Ook het plantenhormoon cytokinine wordt extra aangemaakt onder invloed van het insect; dit hormoon is van belang bij de celdeling.   
De rode eikgallen aan de onderkant van eikenbladeren, veroorzaakt door de Gewone Eikengalwesp Cynips quercusfolii, zijn wel de meest voorkomende en bekendste gallen.

De ronde knikkergallen bij Eik-soorten Quercus species worden veroorzaakt door de Knikkergalwesp Andricus kollari.
Een ander voorbeeld zijn de gallen van de Aardappelgalwesp Biorhiza pallida.

Andere galvormende soorten zijn bladwespen, bronswespen, galwespen, galmuggen, raderdiertjes, mijten, aaltjes, bladluizen, bladvlooien, schildluizen, tripsen, kevers, vliegen, vlinders, virussen en schimmels.

De gallen van bladwespen bieden de bladwesplarven bescherming en voedsel. De afweerstoffen tegen insectenvraat, die van nature bijvoorbeeld in wilgenbladeren voorkomen, trekken zich bij deze gallen samen in de epidermis die de gallen als buitenste laag omsluit. De hoge concentraties afweerstoffen in deze laag maken de gallen onaantrekkelijk voor andere wilgenetende insecten. De laag plantenweefsel die naar binnen is gericht heeft juist heel lage concentraties afweerstoffen en blijft aangroeien. Dit vormt voor de bladwesplarven een permanente voedselbron. Wilgen scheiden soortspecifieke geurstoffen af, zodat welbepaalde bladwespen enkel eitjes afzetten op welbepaalde Wilg-soorten Salix species.   

Sommige gallen zoals bijvoorbeeld de gallen van de Knikkergalwesp vallen niet af van de plant, zodat ze daarna nog als schuilplaats kunnen dienen voor andere soorten. De graafwesp Pemphredon austriaca nestelt vrijwel altijd in knikkergallen.

Ook enkele sprinkhanen (Boomsprinkhaan, Struiksprinkhaan) leggen eitjes in knikkergallen.