Genetische modificatie
Een GGO (genetisch gemodificeerd organisme) is een micro-organisme of een organisme waarvan het genetisch materiaal gewijzigd is op een wijze die van nature door voortplanting of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is. Dit gebeurt door rechtstreeks in te grijpen op het erfelijk materiaal.
Het is mogelijk om erfelijk materiaal uit te wisselen tussen soorten die genetisch sterk van elkaar verwijderd zijn, zoals tussen micro-organismen, planten en dieren, inclusief de mens.
Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) worden in bepaalde toepassingen beschouwd als potentieel milieugevaarlijke stof. Het feit dat organismen genetisch gewijzigd worden, houdt niet automatisch in dat zij daardoor gevaarlijk of ongevaarlijk worden voor de natuur. De gevaarlijkheid hangt af van de gewijzigde kenmerken, het organisme waarop de wijziging is gebeurd en de omstandigheden waarin een GGO gebruikt wordt, of waar het terechtkomt.
Micro-organismen kunnen in sommige gevallen voor de mens levensbedreigend zijn. Na de ontdekking door Watson en Crick (1953) van de DNA-structuur was de volgende logische stap het doordringen in de kern van het leven, de cel. Bij bacteriën, planten en dieren konden andere genetische, soortgrensoverschrijdende codes ingebracht worden. Tegenwoordig krijgen planten genetische informatie van bacteriën en zelfs van insecten ingeplant.
Biotechnologie op zichzelf kan niet alle fundamentele problemen van milieu en ontwikkeling oplossen, wat betekent dat hoge verwachtingen plaats moeten maken voor een realistische benadering. Ze kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een betere gezondheidszorg, voedselvoorziening, drinkwatervoorziening, verwerking van grondstoffen, bebossing en herbebossing en afvalverwerking. Biotechnologie biedt ook nieuwe mogelijkheden voor samenwerking op mondiaal vlak, in het bijzonder tussen landen die rijk zijn aan biologische hulpbronnen maar arm aan exploitatiemogelijkheden, en landen met de technologische kennis om biologische hulpbronnen zodanig te veranderen dat zij kunnen dienen ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling.
De biotechnologische industrie claimt dat GGO’s heel wat voordelen te bieden hebben ten opzichte van traditionele gewassen. Dankzij GGO’s zou men de honger uit de wereld kunnen helpen, het gebruik van pesticiden verminderen en nieuwe betere geneesmiddelen op de markt kunnen brengen. Ook de traditionele veredeling van organismen door kruising en selectie zorgt er volgens de biotech-industrie voor dat hun genetische eigenschappen veranderen. De huidige variëteiten van haast elk landbouwgewas lijken nog maar weinig op de wilde planten waar ze van afstammen. De “oer-maïsplant” had een aar van nog geen centimeter lang. Selectie is een langzaam proces. Het heeft duizenden jaren geduurd alvorens de landbouw de huidige variëteiten wist te kweken.
Er wordt dus beweerd dat genetische manipulatie gewoon in het verlengde ligt van de klassieke veredeling. Toch is er een groot verschil. Bij klassieke veredeling worden nieuwe variëteiten ontwikkeld door verschillende variëteiten binnen eenzelfde soort te kruisen.
Een GGO is een genetisch gemanipuleerd organisme. De genetische manipulatie laat toe om genen van een soort over te brengen op een andere, met de bedoeling om die soort nieuwe eigenschappen te geven. De natuurlijke grens tussen soorten wordt dus overschreden.
GGO’s worden vaak voorgesteld als een wondermiddel tegen de honger in de wereld. In werkelijkheid zijn ze een voortzetting van de industriële landbouw die sterk afhankelijk is van kunstmeststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen. Bovendien brengt de verspreiding van GGO’s in het leefmilieu grote risico's met zich mee voor de biodiversiteit.
Genen bepalen de eigenschappen van een organisme. Poolvissen bijvoorbeeld, beschikken over een gen dat instaat voor de productie van een middeltje dat hen beschermt tegen de koude. Door dat gen over te plaatsen naar een tomaat, wordt ook die handige eigenschap overgedragen. Op die manier is het mogelijk om een vorstbestendige tomaat te maken.
Met genetische modificatie kunnen volgens voorstanders dezelfde resultaten reeds op enkele jaren tijd bereikt worden. Men wil met genetisch gemodificeerde rijst, die vooral vitamine A bevat, hongerlijdende landen helpen. We moeten hier opmerken dat het wereldvoedselprobleem eigenlijk ligt in een ongelijke verdeling van de voedselvoorraden. Momenteel worden ook medicijnen en vaccins ontwikkeld met behulp van genetische modificatie. Groeihormoon wordt in labo’s aangemaakt door genetisch gemodificeerde micro-organismen.
In Amerika en Canada worden op grote schaal GGO-maïs en GGO-soja verbouwd en ingevoerd in Europa. Maïs en soja zijn belangrijke ingrediënten voor verschillende soorten veevoer. Landbouwers die GGO-vrij willen blijven, krijgen het alsmaar moeilijker.
Aardbeien kunnen zo worden gemodificeerd dat zij resistent worden tegen schimmels en na de oogst langer fris blijven. Op die manier moeten de kankerverwekkende bestrijdingsmiddelen Procymidon en Chlorthalonil niet meer worden gebruikt.
Gevaren voor het milieu
Niet alle toepassingen van de genetische modificatie zijn wellicht zo gewenst of ongevaarlijk. Uit onderzoek blijkt in ieder geval dat het inbrengen van vreemde genen in organismen die in open lucht worden gekweekt gevaren inhoudt. Bij de traditionele veredeling worden genen van verwante soorten ingebracht. Geïntroduceerde genen kunnen worden overgedragen naar wilde verwanten.
Afhankelijk van de eigenschap kan dit tot problemen leiden, vooral in verband met de toepassing van herbiciden. Sommige gewassen worden genetisch gemodificeerd om ze resistent te maken tegen een specifiek herbicide. Wanneer wilde soorten die resistentie overnemen, zal men deze soorten niet meer met ditzelfde herbicide kunnen behandelen.
Anderzijds betekent de resistentie van het gewas dat men meer herbiciden zal gebruiken tussen en rondom deze planten, hetgeen een grotere verontreiniging betekent van het grondwater en het oppervlaktewater. Het gebruik van herbiciden veroorzaakt een algemene achteruitgang van onder meer de wilde flora en akkervogels.
Dan zijn er nog de zogenaamde “jumping genes”. Dit zijn genen die zich binnen de plant verplaatsen en dus een onzekerheidsfactor zijn bij het modificatieproces. Het overspringen van genen zou wel eens groter kunnen zijn dan wordt verwacht. Genen die coderen voor een bepaalde eigenschap kunnen bijvoorbeeld van een gewas bestemd voor dierenvoeding overspringen naar een gewas bestemd voor menselijke consumptie. Die eigenschap kan bijvoorbeeld volkomen onschadelijk zijn voor dieren, maar wel allergische reacties oproepen bij mensen, zodat het “besmette” gewas niet meer kan geconsumeerd worden.
Het is ook niet ondenkbaar dat de genen die ervoor zorgen dat gewassen resistent worden tegen herbiciden, “overspringen” naar de onkruiden zelf.
Gemodificeerd Koolzaad
Brassica napus
is een voorbeeld. Volgens een Deens onderzoek (2001) zou de kruisingsgraad tussen Koolzaad en wilde soortgenoten 10 % bedragen. Dit toont aan dat de overdracht van genetisch materiaal naar wilde soortgenoten vrij hoog is.
Bij rijst, maïs en suikerbieten is er reeds genenuitwisseling vastgesteld met wilde planten.
Wanneer wilde planten bepaalde kenmerken via vreemde genen overnemen kunnen ze een selectief voordeel krijgen, zodat zij de natuurlijke soorten verdringen. Het verspreiden van genen kan volgens onderzoek tot op een afstand van minstens 20 km gebeuren.
Als genen die anti-bioticaresistent werden gemaakt “overspringen” naar ziekteverwekkende organismen, dan betekent dit dat de anti-biotica niet meer helpen tegen de ziekte.
Genetisch gemodificeerde gewassen zijn vanuit ecologisch standpunt “nieuwe” gewassen. Niet alle gedragingen van een GGO kunnen voorspeld worden. Vooral grootschalige toepassingen kunnen onbedoelde neveneffecten cumuleren. Ook in combinatie met de klimaatverandering kunnen er onverwachts bepaalde effecten opduiken. Wanneer GGO’s bovendien nog een competitief voordeel hebben ten opzichte van “normale” soorten, dan kunnen deze laatste op termijn verdwijnen.
Het ontsnappen van gemodificeerde genen zal zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, te saneren zijn. De mogelijkheden van “besmetting” met GGO’s zijn nu reeds groot: import via schepen, slechte reiniging van containers, verspreiding via de lucht of het water, contaminaties door kleine hoeveelheden additieven van veevoeders of meststoffen, enz.
Genen van gemodificeerde gewassen kunnen op verschillende manier in GGO-vrije gewassen terechtkomen: door besmetting, door kruisbestuiving op het veld of door achterblijvende gewassen op het veld.
Onderzoek in Schotland toonde reeds jaren geleden aan dat de vruchtbaarheid van vrouwtjes van lieveheersbeestjes die bladluizen hadden verorberd die parasiteerden op gemodificeerde aardappelen, gevoelig was verminderd. Ze legden minder eitjes en ze leefden maar half zo lang.
Een Britse wetenschapper (Austin Burt) maakte in maart 2003 bekend dat hij binnen het jaar heel de wereld van muggen kan verlossen. Zijn vernietigingssysteem werkt op basis van genetische modificatie en gaat als volgt: enkele muggen –één op de 100 is voldoende- worden bewerkt met een HEG-gen. Die HEG-muggen gaan zich vermengen met gewone muggen, zodat hun kroost ook met het gen opgezadeld zit. Twee nazaten met HEG zijn niet meer in staat om zich voort te planten. Na 12 generaties (36 weken) zou 80 % van de muggen vernietigd zijn.
Niettegenstaande de mens zich nog maar in zeer beperkte mate de zeer ingewikkelde relaties in de natuur eigen heeft gemaakt, eigent hij zich toch een pretentieus recht toe om een diersoort uit te roeien. Wanneer men in de natuur één schakel vernietigt, dan kan een gans ecosysteem in elkaar storten door het verstoorde evenwicht. De effecten komen op termijn als een boemerang naar de mens zelf terug, die op het einde van de rit de rekening wel zal worden gepresenteerd.
Muggen kunnen wel ziektes verspreiden, zoals malaria, maar spelen ook een belangrijke rol in het bestuivingsproces van sommige bloemen. Het zijn ook belangrijke opruimers in de natuur. Ze vormen bovendien in een niet te verwaarlozen mate een voedingsbron voor vissen, kikkers, vogels en vleermuizen.
Genetische modificatie van gewassen die resistent zijn gemaakt voor insectenvraat kunnen in sommige gevallen via stuifmeel schadelijk zijn voor bijen en ook andere insecten die stuifmeel eten. Andere gewassen zoals gemodificeerd koolzaad, dat zaad vormt zonder dat er bestuiving nodig is en geen nectar of stuifmeel meer produceert, betekenen een verlies voor de bijen en ook voor andere bloemafhankelijke insecten.
Aangezien GGO’s als dusdanig niet in de natuur voorkomen, is de interactie van deze nieuwe organismen met bestaande ecosystemen dan ook uitermate onvoorspelbaar.
De teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen gaat gepaard met een toenemend gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. GGO’s leggen ook een hypotheek op de biologische en conventionele landbouw.
Zolang genetische experimenten in het laboratorium plaatsvinden, zijn daar relatief weinig risico's aan verbonden. Maar wanneer GGO's verspreid worden in het leefmilieu, zijn de gevolgen moeilijk te voorspellen. Het is goed mogelijk dat schadelijke effecten pas zichtbaar worden als het al te laat is. GGO’s zijn bovendien levende wezens, die zich kunnen verspreiden en voortplanten. Indien ze schade veroorzaken, kunnen ze niet zomaar worden teruggeroepen uit het leefmilieu.
Toch worden genetisch gemanipuleerde planten in een beperkt aantal landen al op grote schaal verbouwd. Daarbij gaat het haast uitsluitend over vier gewassen: soja, maïs, koolzaad en katoen. In bijna alle gevallen kregen ze een van de volgende twee eigenschappen ingebouwd: tolerantie voor herbiciden (68 %) en resistentie tegen insecten (19 %). Ook een combinatie van beide eigenschappen komt geregeld voor (13 %).
De natuurlijke evolutie en klassieke veredelingstechnieken hebben een indrukwekkende diversiteit aan gewassen tot stand gebracht. De teelt van GGO’s brengt die diversiteit in gevaar. De huidige GGO’s zijn gemaakt op maat van de industriële landbouw, die streeft naar gestandaardiseerde teelten en sterk afhankelijk is van kunstmeststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen. Het industriële landbouwmodel gaat gepaard met toenemende genetische uniformiteit van het zaaigoed en leidt tot een afname van de biodiversiteit op het platteland. Bovendien kunnen genetisch gemanipuleerde planten door kruising natuurlijke soortgenoten besmetten.
Mexico, de bakermat van de maïs, telt 60 inheemse maïssoorten en meer dan 2000 veredelde rassen. Genetische besmetting van deze variëteiten door GGO's vormt een ernstig gevaar, niet alleen voor Mexico, maar ook voor de hele mensheid. Indien de moederplanten verdwijnen, kunnen de boeren niet langer traditionele variëteiten veredelen om het hoofd te bieden tegen droogte, plagen of landbouwkundige veranderingen. Jammer genoeg zijn er al veel gevallen van genetische besmetting bekend wereldwijd.
De bedrijven die GGO’s op de markt brengen, beweren dat deze GGO's het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen terugdringen. Er zijn evenwel verschillende voorbeelden die het tegendeel aantonen. GGO’s zijn immers vooral geschikt voor grootschalige monoculturen, die leiden tot een grotere afhankelijkheid van chemische bestrijdingsmiddelen.
De meeste genetisch gemanipuleerde planten kregen een tolerantie voor een onkruidverdelger ingebouwd. Ze zijn bestand tegen een 'totaalherbicide': een onkruidverdelger die alle andere planten doodt. Door het intensieve gebruik van totaalherbiciden past onkruid zich geleidelijk aan en wordt het er resistent tegen. Landbouwers reageren veelal door nog meer en nog giftiger chemische bestrijdingsmiddelen over hun akkers te sproeien. Op middellange en lange termijn leidt het gebruik van grotere hoeveelheden bestrijdingsmiddelen tot een verdere vervuiling van de bodem en het grondwater.
Insectenresistente genetisch gemodificeerde gewassen zoals de zogenaamde Bt-maïs bevatten Bt-toxines die giftig zijn voor bepaalde plaaginsecten. Het vermogen om deze toxines aan te maken wordt ingebouwd in de planten. Bt-maïs maakt toxines gericht tegen de rupsen van bepaalde nachtvlinders (maïsboorders). Deze toxines kunnen, bijvoorbeeld via stuifmeel, ook in de omgeving van de akkers terechtkomen. Deze kunnen een probleem vormen voor andere vlindersoorten die niet als plaagsoorten worden beschouwd.
Sommige GGO’s, zoals onder meer Koolzaad, kunnen bovendien door kruising (bestuiving van verwante soorten) hun natuurlijke soortgenoten besmetten. Zo kan zogenaamd 'superonkruid' ontstaan dat eveneens resistent is tegen onkruidverdelgers. Daardoor maken GGO's de problemen van de intensieve industriële landbouw alleen maar groter.
Genetisch gemanipuleerde en conventionele of biologische gewassen kunnen onmogelijk naast elkaar bestaan, aangezien genetische besmetting onvermijdelijk is. Er is sprake van genetische besmetting wanneer zaaigoed, een gewas of voedsel (voor mens of dier) ongewenst genetisch materiaal bevat van een GGO. De besmetting kan veroorzaakt zijn door insecten, de wind, het vervoer of de mens.
In de biologische landbouw is het gebruik van GGO's wettelijk verboden. Wanneer biologisch geteelde gewassen besmet zijn, kan de certificatie van GGO-vrije teelt niet meer gewaarborgd worden, waardoor bioboeren aanzienlijke verliezen kunnen leiden.
De biologische landbouw maakt trouwens sinds jaren gebruik van een biologisch bestrijdingsmiddel (BT of
Bacillus thuringiensis
), een bacterie die in natuurlijke omstandigheden in de bodem voorkomt. Sinds kort hebben de biotechnologische bedrijven ingezien hoe belangrijk dit natuurlijke pesticide kan zijn. Zij hebben een gen van de betreffende bacterie afgezonderd en rechtstreeks ingebracht in de plant. Het resultaat is een plant die voortdurend zelf het pesticide aanmaakt. Maar schadelijke insecten passen zich aan wanneer ze ononderbroken worden blootgesteld aan het pesticide. Wanneer de insecten resistent zijn geworden, heeft het wapen van de biolandbouwers geen zin meer. Zij moeten dan op zoek naar een ander natuurlijk product dat dezelfde rol kan vervullen.
De gevolgen van de verspreiding van GGO’s in het leefmilieu zijn moeilijk te voorspellen. Onderzoek naar GGO’s die door de overheid als 'veilig' bestempeld zijn en in een aantal landen op de velden staan, heeft verschillende onvoorziene effecten aan het licht gebracht. Maïs die genetisch gemanipuleerd was om een gif tegen schadelijke insecten te produceren, bleek bijvoorbeeld ook schadelijk voor gunstige soorten, zoals de Monarchvlinder. Het is waarschijnlijk dat ook andere insecten en het bodemecosysteem door het GGO worden aangetast. Nochtans zijn de micro-organismen in de bodem bondgenoten die het precies mogelijk maken om het gebruik van chemische producten te beperken.
De overheidsinstanties die de risico's van GGO's moeten beoordelen, zijn niet in staat deze mogelijke negatieve gevolgen in te schatten. De tot nu toe gekende gevaren van GGO’s volstaan echter reeds ruimschoots om de toepassing en de introductie van GGO-organismen te weren.
Ook kleinschalige veldproeven kunnen leiden tot kruisbestuiving en genetische besmetting. Deze experimenten worden ook beter vermeden. Biotechnologisch onderzoek moet omwille van de genoemde gevaren gebeuren in een gesloten omgeving.
Maïs die genetisch is aangepast om bestand te zijn tegen bestrijdingsmiddelen, blijkt volgens onderzoek giftig te zijn voor ratten. Verondersteld werd dat dit niet direct kwam door de maïs zelf, maar door de bestrijdingsmiddelen die dankzij de genetische aanpassing konden worden gebruikt. Nieuw onderzoek toont ook andere risico’s aan van genetisch gemodificeerde maïs.
Gemodificeerd (transgeen) maïs is zodanig aangepast dat het zijn eigen insecticiden aanmaakt. Hierdoor wordt de plant minder kwetsbaar voor schadelijke insecten. In dit geval maakte de plant zelf delta-endotoxines aan. Dit type gif is afkomstig van de bacterie
Bacillus thuringiensis
(BT). Reststoffen van de maïs (en de stoffen in de maïs) zijn maanden na de oogst te vinden in de kanalen en rivieren rondom de maïsvelden. Het valt te verwachten dat dit negatieve gevolgen heeft op het natuurlijke ecosysteem.
De theoretische voordelen van genetisch gemanipuleerde gewassen voor de landbouw, de voedingsindustrie, de bosbouw en de visserij wegen niet op tegen de talrijke risico's die ze met zich meebrengen. Terwijl een kleine groep privébedrijven de winsten opstrijken, draait de hele samenleving op voor de gevolgen.
GGO’s en het hongerprobleem
Ten onrechte worden GGO's soms voorgesteld als de oplossing voor de honger in de wereld. Ze bieden echter momenteel geen enkel voordeel voor de landen van het Zuiden, de consumenten en de meeste landbouwers. De GGO's die bestand zijn tegen droogte of zoute gronden zijn niet meer dan een vage belofte voor de toekomst. Ook gewassen met een hogere voedingswaarde of hogere opbrengsten zijn nog steeds niet op de markt. De economische voordelen uit patenten komen vandaag vooral ten goede van één enkel bedrijf: Monsanto.
GGO’s worden vaak voorgesteld als een grote stap in de richting van een milieuvriendelijker landbouw. Bijna alle GGO’s die beschikbaar zijn op de wereldmarkt zijn gemanipuleerd om bestand te zijn tegen onkruid en pesticiden.
Patenten op levende organismen
Patenten op levende organismen bieden bedrijven als Monsanto de mogelijkheid om macht uit te oefenen, de onafhankelijkheid van landbouwers in te perken en een verregaande greep te krijgen op de voedselketen. 90 % van de GGO’s die vandaag worden gekweekt bieden economische voordelen voor één enkel bedrijf: Monsanto. Het bedrijf 'bezit' die gewassen dankzij de patenten op zijn 'uitvindingen'. Het investeert massaal in GGO's om greep te krijgen op de voedselketen.
In de Verenigde Staten moeten landbouwers die genetisch gemanipuleerde 'Roundup Ready'-soja van Monsanto kweken een contract ondertekenen. Daarin verbinden ze zich ertoe uitsluitend de onkruidverdelger Roundup Ready van Monsanto te gebruiken en het volgende jaar opnieuw hun zaaigoed bij Monsanto te kopen. Ze moeten afzien van het recht om een deel van de oogst te hergebruiken. Bovendien moeten ze ermee akkoord gaan dat Monsanto hun boerderij gedurende de drie daaropvolgende jaren op elk moment mag inspecteren.
Vandaag is de markt voor zaaigoed in handen van een handvol bedrijven. Zij beslissen welke zaden er beschikbaar zijn, tegen welke prijs en onder welke voorwaarden. Die machtsconcentratie vormt een bedreiging voor de landbouwers, de producenten van voedsel en de consumenten over de hele wereld. Greenpeace vraagt daarom om de patenten op levende organismen af te schaffen.
Er zou minstens een evaluatie moeten gebeuren van de landbouwkundige en sociaal-economische relevantie van ieder genetisch gemanipuleerd gewas. Dit veronderstelt een analyse van de mogelijke kosten en baten van GGO's op maatschappelijk en economisch vlak. De beslissing om een GGO-teelt al dan niet toe te staan zou rekening moeten houden met die twee analyses.
Labels
Dankzij de Europese etiketteringsregels moet de aanwezigheid van GGO's in onze voeding op de verpakking worden vermeld. Zo kunnen consumenten kiezen tussen voeding met of zonder GGO's. Maar de etiketteringsregels zijn niet van toepassing op producten zoals melk, vlees en kaas, afkomstig van dieren die voeder met GGO's te eten kregen. Consumenten hebben het recht om te weten hoe hun voeding tot stand is gekomen. Ze hebben ook het recht om te kiezen voor voeding die werd geproduceerd zonder gentechnologie. Informatie is de voorwaarde om een doordachte keuze te kunnen maken. En keuzevrijheid is van essentieel belang. De meerderheid van de Europeanen staat immers uitgesproken negatief tegenover GGO's.
Er zou een verplichte etikettering moeten komen voor alle producten, ook de producten afkomstig van dieren die werden gevoederd met GGO's. Landbouwers en consumenten moeten kunnen kiezen voor GGO-vrije productiemethodes.
GGO’s in voeding
Dankzij een mobilisatie van consumenten heeft Europa sinds 2004 etiketteringsregels inzake GGO's. Halverwege de jaren '90 begonnen consumenten te beseffen dat ze buiten hun wil om genetisch gemanipuleerde voeding aten. Vrijwel meteen weerklonk de oproep om een strikte scheiding tussen GGO's en conventionele gewassen en om duidelijke informatie voor de consument. Dankzij een indrukwekkende mobilisatie van consumenten en milieugroeperingen heeft Europa sinds 2004 de meest verregaande etiketteringsregels ter wereld inzake GGO's.
De aanwezigheid van GGO's in voeding of diervoeder moet expliciet op de verpakking worden vermeld. Dat geldt ook wanneer de GGO's niet op te sporen zijn in het eindproduct. Maar er is wel een uitzondering voorzien wanneer het gehalte aan GGO's lager ligt dan 0,9 %, op voorwaarde dat het gaat om een toevallige en technisch niet te vermijden aanwezigheid.
Aangezien de consument liever geen GGO's op zijn bord wil, hebben de voedingsindustrie en de winkelketens het gebruik van GGO's in producten voor de Europese markt stopgezet. Als een van de belangrijkste markten voor voedingsproducten blijft Europa daardoor tot op vandaag vrijwel gesloten voor GGO’s.
GGO's in diervoeder
De etiketteringsregels voor GGO's vertonen een groot gebrek dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de wereldwijde teelt van GGO’s. Producten zoals melk, vlees, eieren en kaas, afkomstig van dieren die GGO’s te eten kregen, moeten immers niet geëtiketteerd worden. Terwijl het merendeel van de GGO’s net bestemd is voor diervoeder.
Voor deze producten beschikken de consumenten dus niet over de nodige informatie om hun keuzevrijheid effectief te kunnen uitoefenen. Tenzij de producent garandeert dat hij uitsluitend GGO-vrij diervoeder gebruikt, zoals in de biologische landbouw.
De producenten van GGO’s maken gebruik van dit gebrek in de regelgeving om de weerstand van de consumenten te omzeilen en hun producten alsnog aan de man te brengen. Op dit ogenblik worden GGO’s immers vooral gekweekt voor de productie van diervoeder. Tot 80 % van de genetisch gemanipuleerde soja komt terecht in de voederbakken van Europese varkens, kippen en koeien.
MENU
HOME
OVER DEZE SITE
NUTTIGE LINKS
ZOEK
DOSSIERS
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z