Gevlekte Witsnuitlibel

Leucorrhinia pectoralis






De verspreiding van de Gevlekte Witsnuitlibel  Leucorrhinia pectoralis is in Vlaanderen nagenoeg beperkt tot de Kempen (2010). De waarnemingen zijn uiterst zeldzaam. Meestal betreft het slechts één exemplaar. In veel gevallen gaat het om een zwerver. In gunstige omstandigheden vestigt zich een stabiele populatie.

Het is een fors gebouwde libel van ongeveer 3,5 cm groot, met grote, brede rode vlekken op een zwart achterlijf en een wit gekleurd voorhoofd. Het mannetje heeft een gele vlek op het zevende achterlijfssegment. Bij het vrouwtje zijn de grote, brede vlekken oranjegeel in plaats van rood. 

In Nederland is het een zeldzame libel, die verspreid voorkomt in de geschikte leefgebieden.

De soort komt van half mei tot half juli voor in laagveenmoerassen en vennen in kleine en ondiepe, heldere, voedselarme tot matig voedselrijke wateren. Het water is voor deze libel bij voorkeur helder en visloos.

De plassen hebben meestal een beperkt vrij wateroppervlak, een matig lage pH-waarde (licht zuur) en een goed ontwikkelde, niet te dicht toegegroeide drijvende waterplantenvegetatie. Vaak is een verlandingszone en een oeverzone, bestaande uit Riet Phragmites australis, aanwezig.

Vaak worden deze wateren gevoed door kalkrijke kwel en steeds zijn de vindplaatsen gelegen in een bosrijke omgeving.
Enige vorm van beschutting is noodzakelijk. De aanwezigheid van Krabbenscheer Stratiotes aloides is belangrijk.
De libel is vrijwel steeds te vinden bij gevarieerde verlandingsvegetaties.

De eitjes worden afgezet op het wateroppervlak. De larven leven tussen waterplanten. Ze worden graag door vissen gegeten. De ontwikkeling van de larve duurt 2 jaar.

De bedreigingen voor deze soort zijn nog niet zo goed gekend. Waarschijnlijk werken verandering in de structuur van de vegetatie, ontwatering en een algemene achteruitgang van de waterkwaliteit nadelig. Wel wordt vermoed dat natuurlijke successie het larvaal habitat bedreigt. Deze successie wordt versneld door inspoeling van voedselrijk water, vaak afkomstig van de nabijgelegen akkers en weilanden.

Als beschermingsmaatregel kiest men best voor een rotatiebeheer dat bestaat uit het ruimen van volledig verlande plassen en een uitwendig beheer dat erin bestaat om voedselrijk water buiten het gebied te houden. Bijkomend kunnen er in de directe omgeving van de bestaande vindplaatsen gedacht nieuwe plassen worden aangelegd, die voldoen aan de gekende habitateisen. Op deze manier verhoogt de kans dat de soort grote lokale populaties kan opbouwen, waardoor ze beter beschermd is tegen directe negatieve invloeden.