Gewone Sachembij

Anthophora plumipes






De Gewone Sachembij Anthophora plumipes is een vrij zeldzame, langbehaarde bij die 14 tot 16 mm lang wordt en voorkomt van maart tot juli.

Het vrouwtje heeft een zwart behaarde kop. Het borststuk is bruingeel behaard (soms donker).Het achterlijf heeft een bruingele basis. Tergieten 4 en 5 zijn zwart behaard. De achterlijfspunt is zwart. De poten hebben oranje tot vaalgele verzamelharen.

Het mannetje heeft een grotendeels geel gekleurd gezicht. Het mannetje heeft een bruingeel behaard borststuk. Het achterlijf is bruingeel behaard. De achterste tergieten zijn zwart behaard. De middenpoten hebben een lange zwarte beharing (krans van uitzonderlijk lange haren). De achterlijfspunt is zwart.  De achterpoten zijn zwart met helderwitte haarzomen. 

Deze bij komt voor op open plekken waar er voldoende geschikte nestplaatsen aanwezig zijn, zoals oude lemen muren, holle wegen, steilwanden. De soort wordt vaak gezien in stedelijke gebieden, met name in tuinen en parken. Deze bij overnacht wel eens in aangeboden nestgangen (bijenhotels). Deze bij wordt de laatste jaren vaker gezien als gevolg van een toename van bloemrijke tuinen en (spoor)dijken.

Het stuifmeel wordt bij verschillende plantensoorten gehaald.

De soort beschikt over een lange tong zodat hij vlot in lip- of vlinderbloemigen kan doordringen.

Deze bij maakt een nest in zelfgegraven gangen in oude muren (voegen) of in de grond, vooral in steile wanden zoals bijvoorbeeld rivieroevers of zand- en leemgroeven. Het nest kan ook tussen houten betimmeringen of in zware boomstronken worden gemaakt. Soms nestelen honderden individuen bij elkaar. De gangen zijn 0,5 cm breed en tot 10 cm diep. Op het einde zijn ze tot broedcellen verbreed. Deze broedcellen worden bekleed met een wasachtig secreet uit de Dufour’s klier. Het secreet droogt op als een dun wit laagje dat de larve beschermt tegen vocht en infecties. De cellen worden dichtgemaakt door middel van een dekseltje. Deze bij vormt kleine aggregaties (doorgaans 5 tot 10 nesten bij elkaar). Het aantal cellen epr nest kan variëren van 2 tot 15. Waarschijnlijk gebruiken vrouwtjes in de aggregatie dezelfde nestingang. 

Het vrouwtje verzamelt stuifmeel en nectar. De eitjes worden bovenop deze vloeibare brij gelegd.
De larven komen in mei uit en worden gevoed met de verzamelde brij van stuifmeel en nectar. De larve spint voor de verpopping (in juli) geen cocon.

Deze bij overwintert als imago. 

De mannetjes verlaten een paar weken vóór de vrouwtjes het nest. De aanwezigheid van deze bij hangt af van de aanwezigheid van geschikte nestplaatsen, zoals geschikte muurvoegen in het stedelijke gebied. Het nest wordt vaak gemaakt op of nabij de eigen geboorteplaats. De Gewone Sachembij is een belangrijke bestuiver van commercieel verbouwde tuinbonen.  

De mannetjes bezoeken onder andere Hondsdraf Glechoma hederacea, Gevlekt Longkruid Pulmonaria officinalis en Winterbloeiende Heide Erica carnea. De vrouwtjes verzamelen vooral stuifmeel van lipbloemen zoals de Witte Dovenetel Lamium album maar ook vaak van exoten en/of cultuurvariëteiten uit tuincentra.
 
Een parasiet van deze bij is de Bruine Rouwbij Melecta albifrons en mogelijks ook nog een andere koekoeksbij, met name de Rosse Kegelbij Coelioxys rufescens.
 
De Bruine Rouwbij doorboort het dekseltje van de broedcel met de punt van het achterlijf en plakt een ei aan de binnenkant van het dekseltje.

Het is de algemeenste gastheer voor de Smalvleugelige Sachembijenoliekever Sitaris muralis. Deze oliekever is voor zijn voortbestaan afhankelijk van deze bij. De kever legt eieren in de buurt van de nesten van de bij. Na overwintering klampen de larven (triungulinen) zich vast aan een Sachembij-mannetje, stappen tijdens de paring over op een vrouwtje en kunnen zo in een nest komen. Hier eten ze bijenlarven en de opgeslagen pollen-en-nectarbrij op en ontwikkelen ze zich verder.