Kommavlinder
Hesperia comma
De Kommavlinder
Hesperia comma
, ook Kommadikkopje genoemd, is een vlinder die tot de dikkopjes behoort. De vleugelspanning bedraagt tot 3 cm. Het lichaam meet tot 16 mm. Hij heeft roestbruine voorvleugels. De onderzijde van de achtervleugels is groenachtig en vertoont zilverwitte kommavormige vlekjes. De vleugels staan in rust schuin achterwaarts. De voorvleugels van het mannetje zijn voorzien van geurschubben.
Hij komt vooral voor in pioniersvegetaties van droge heide met korstmossen en op droge, schrale graslanden en zandgronden. Een ideaal terrein zijn open heiden met een afwisseling van stuifzanden met grasvegetaties en voldoende bloemrijke ruigten. Hij vliegt in één generatie per jaar van juli tot eind augustus. De vlinders voeden zich met de nectar van distel-soorten
Carduus species
en klaversoorten
Trifolium species
.
De eitjes worden afgezet op Schapengras-soorten
Festuca species
en andere grassoorten zoals Ruwe Smele
Deschampsia cespitosa
.
Deze grassen moeten bij voorkeur op een kale bodem staan. De eitjes overwinteren en in februari-maart komen de donkergroene rupsen met zwarte kop uit. Ze spinnen een kokertje van bladeren, waarin ze soms met verschillende exemplaren samen vertoeven. De rupsen verpoppen in een cocon dicht bij de grond. De mannetjes verdedigen een territorium. De Kommavlinder vliegt bijzonder snel. In geschikte leefgebieden kunnen er meerdere kleine populaties voorkomen, waarbij er gemakkelijk uitwisseling van genen tussen de populaties optreedt.
Het verlies van geschikte leefgebieden (omzetting van droge heide in naaldhoutaanplantingen of landbouwgebied), successie van pioniersvegetaties en vergrassing van droge heide, verruiging van schrale graslanden door vermesting of door gebrek aan beheer zijn de voornaamste bedreigingen voor de Kommavlinder.
Een geschikt beheer moet ervoor zorgen dat korte en schrale graslandvegetaties en pioniersvegetaties op droge heide behouden blijven. Dit kan door gedeelten te plaggen, te frezen of met behulp van extensieve begrazing. Gefaseerd maaien of in cycli plaggen kunnen ook goede maatregelen zijn. Indien er voldoende begrazing door konijnen gebeurt, kunnen deze situaties vrij eenvoudig behouden worden.
Het creëren of behouden van geschikte ei-afzetplaatsen (lage grassen op een kale bodem) is eveneens belangrijk. Tevens is een groot nectaraanbod noodzakelijk in de vorm van ruigten in de buurt van graslandpopulaties en Struikhei Calluna vulgaris bij heidepopulaties. Door een aantal ruige, bloemrijke plaatsen (met onder meer Zandblauwtje, Kruiskruid-soorten, Akkerdistel en Slangenkruid) te ontwikkelen kan deze vlinder voldoende nectar vinden.
Als deze vlinder uit een bepaald gebied verdwijnt, dan treedt er na het verdwijnen geen herkolonisatie meer op omdat de geschikte leefgebieden doorgaans te klein zijn en te ver van elkaar liggen.
De klimaatverandering zorgt voor meer droogte en hitte. De kommavlinder gebruikt meestal kleine graspollen om de eitjes af te zetten, behalve bij erg warm weer: dan kiest de vlinder net hoger gras. Er moet dus voldoende variatie van lage graspollen en hoge graspollen in één gebied aanwezig zijn. Als de vlinder in juli begint te vliegen, staat de heide nog niet echt in bloei. De vlinder moet de nectar dan zoeken bij andere planten. Planten die last hebben van hitte- en droogtestress produceren echter minder nectar. Er moeten dus voldoende bloeiende planten op iets vochtiger plekken of zelfs in de schaduw aanwezig zijn om voldoende nectar te kunnen leveren aan de Kommavlinder.
MENU
HOME
OVER DEZE SITE
NUTTIGE LINKS
ZOEK
DOSSIERS
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z