Konijn
Oryctolagus cuniculus
Het Konijn
Oryctolagus cuniculus
is een zoogdier dat in de middeleeuwen vanuit Spanje naar onze streken werd overgebracht. Het is een volledig ingeburgerde soort.
Het dier leeft bij voorkeur in zandige gebieden: het meest op de grens tussen struikgewas en een gedeelte van het terrein met een lage begroeiing. In kleigebieden zijn de holen eerder klein.
Het dier heeft een lichaamslengte van ongeveer 45 cm. De vacht is grijsbruin. De oren hebben geen zwarte punt en zijn korter dan die van de Haas
Lepus europaeus
.
Konijnen leven vaak in grote kolonies waarin een duidelijke hiërarchie bestaat. Ze leggen een ondergronds gangensysteem aan, waarin ze permanent verblijven. Ze blijven steeds in de buurt van de holen. Het dier is een goede sprinter, die bij onraad onmiddellijk naar het hol vlucht.
Het territorium wordt gemarkeerd door met de kin over de grond te schuren waardoor een geurstof vrijkomt.
Elk jaar zijn er 4 tot 7 worpen van 5 tot 8 jongen, die naakt en blind worden geboren, na een draagtijd van 28 tot 31 dagen.
Het voedsel is plantaardig en eiwitrijk: jong gras, bladscheuten en bloeiwijzen in de zomer en in de winter boomschors. Jong gras vinden ze nogal veel op golfbanen, kerkhoven, stadsparken en op omgewoelde gronden. Ze mijden wel bittere en zure kruiden en ook sterk geurende gewassen.
Gewasbescherming (plastic manchetten) rond boompjes of het plaatsen van rasters kan enige schade door Konijnen beperken.
Een plotselinge hoge sterfte onder Konijnen, bijvoorbeeld door jachtacties, wordt gecompenseerd door hogere worpen. In natuurgebieden, waar Konijnen doorgaans niet worden bestreden, blijft de stand door natuurlijke oorzaken op een aanvaardbaar niveau.
De populatie van het Konijn groeit tot aan een evenwichtsniveau om gedurende lange tijd stabiel te blijven. Jonge en/of volwassen Konijnen vallen vaak ten prooi aan predatoren (Vos, Buizerd, Havik, Slechtvalk, verwilderde katten, Zilvermeeuw, Bunzing, Hermelijn). De Tapuit
Oenanthe oenanthe
broedt soms in konijnenholen.
Konijnen zijn niet bedreigd, maar worden vaak het slachtoffer van het myxomatose-virus. Myxomatose is een virale ziekte bij konijnen, die wordt overgebracht door muggen, vlooien en andere bloedzuigende insecten. In Zuid-Amerika, waar myxomatose oorspronkelijk vandaan komt, zijn vrijwel alle konijnen immuun voor de ziekte.
De laatste jaren lijden Konijnen ook meer van het Viraal Hemorrhagisch Syndroom (VHS of RHD) dat eveneens veroorzaakt wordt door een virus. Sedert 1994 is ongeveer 2/3 van de populatie Konijnen in Nederland verdwenen door een dodelijke variant van dit konijnenvirus. Konijnen die de ziekte hebben vertonen geen uiterlijke kenmerken van ziekte, zoals bij myxomatose. Het VHS-virus is waarschijnlijk afkomstig uit China en ingevoerd in Europa met een lading Angora-konijnen. De incubatietijd is in de meeste gevallen slechts 24 u. Na een infectie verdwijnt de eetlust en heeft het Konijn hoge koorts, binnen 24 uur gevolgd door benauwdheid en zenuwstoornissen en soms schreeuwen of tandenknarsen. Door vocht in de longen sterven de dieren door verstikking. Het virus kan zich vermeerderen in de lever en de milt en veroorzaakt een leverontsteking en inwendige bloedingen. In deze acute vorm komt de dood zo plotseling dat het dier soms nog zittend wordt aangetroffen. Het virus, dat zich ook via mest verspreidt, zou zeer besmettelijk zijn. Vaccinatie is de enige afdoende bescherming tegen VHS.
Het effect van de ziekte kan op lokaal niveau verergerd worden door bejaging. De lokale populatie kan in een neerwaartse spiraal terecht komen doordat een lage populatiedichtheid leidt tot minder begrazing, waardoor de vegetatie niet kort genoeg blijft om als voedselbron te kunnen dienen.
Net als bij myxomatose en VHS/RHD treden er mutaties van de virussen op die nieuwe uitbraken kunnen veroorzaken. Sinds 2015 is de variant RHD2 opgedoken. Sindsdien zijn de populaties fors gekrompen.
Er wordt bovendien gesuggereerd dat voor de ontwikkeling van resistentie tegen de virussen hoge dichtheden noodzakelijk zijn.
Lokale populaties kunnen dus op twee manieren geholpen worden: door het maaien van ruige vegetaties (zodat het opnieuw een geschikte voedselbron vormt) en door het stopzetten van de bejaging.
Het myxomatose-virus zou het optreden van VHS nog versterken. De verspreiding van de virussen kan gebeuren door Vossen of roofvogels, maar evenzeer door muggen en vlooien.
Konijnen zorgen voor het behoud van de duinen en worden door bovengenoemde ziektes reeds beperkt. Deze ziektes kunnen zorgen voor een populatie-instorting op korte termijn. Wanneer dit bijvoorbeeld in de duinen gebeurt, dan zorgt de achteruitgang van het Konijn ervoor dat de duinen verstruiken en vergrassen.
Wanneer deze verstruiking en vergrassing eenmaal op gang zijn gekomen, kunnen Konijnen deze nauwelijks meer terugdringen.
Het gegraaf van de Konijnen zorgt voor kaal zand; dit biedt kiemingsmogelijkheden voor planten en is essentieel voor verschillende soorten zoals loopkevers, spinnen en zandbijen. De begrazing zorgt voor een korte grasmat.
Door Konijnen kort gegraasde duingraslanden behoren voor wat betreft de aanwezigheid van kwetsbare en bedreigde spinnen tot de rijkste ecotopen van het duinecosysteem.
Begroeide kalkrijke duinen zijn geschikt voor Konijnen om holen te graven zonder instortingsgevaar. De kruidenrijkdom en de aanwezigheid van Kruipwilg Salix repens zorgen voor voedsel. Bij het graafwerk wordt kalkrijk zand naar buiten gewerkt; dit compenseert de uitloging van de bovengrond.
Door Konijnen begraasde kruidenvegetaties ontwikkelen zich tot soortenrijke duingraslanden met typische flora (Fijn Schapengras, Geel Walstro, Grote Tijm, Ruig Viooltje, Zandviooltje).
Konijnenlatrines vormen de favoriete groeiplaats van onder meer Ruw Vergeet-mij-nietje
Myosotis ramosissima
. Ze bieden ook een natuurlijke standplaats aan verschillende planten (zoals Rood Guichelheil, Kromhals, Kleine Brandnetel).
Bejaging heeft slechts een tijdelijke invloed op de populaties, is zelfs contraproductief in verband met de besmettingen met VHS, myxomatose en RHD2 en zorgt voor grotere worpen als gevolg van de zelfregulerende mechanismen bij Konijnen.
De economische of bedrijfsschade die wordt veroorzaakt door Konijnen kan door een doelmatige bedrijfsbescherming zoals gewasbescherming (plastic manchetten, rasters, bedrading of schrikdraad) worden vermeden. Op plaatsen waar er te veel Konijnen voorkomen kan men gebruik maken van een verjaging of het creëren van voor Konijnen onaantrekkelijke leefgebieden.
Er is een onevenwicht ontstaan doordat er ook op de roofdieren van Konijnen wordt gejaagd. Op de Rode Lijst van het IUCN (International Union for the Conservation of Nature) staat het Konijn als “op het randje van bedreigd” genoteerd. De leefgebieden worden volgens het IUCN best goed beschermd en voor mensen niet toegankelijk gemaakt.
Lokale populaties kunnen op twee manieren geholpen worden: door het maaien van ruige vegetaties (zodat het weer een geschikte voedselbron vormt) en door het (al of niet tijdelijk) stoppen van de jacht.
Het Konijn kan vraatschade veroorzaken aan granen, winterwortelen, peulvruchten, maïs en koolgroenten. Er kan graafschade worden aangericht. Soms worden stammen van (fruit-)boompjes geschild. Het aanbrengen van een effectieve afrastering kan hieraan verhelpen.
MENU
HOME
OVER DEZE SITE
NUTTIGE LINKS
ZOEK
DOSSIERS
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z