Korhoen

Tetrao tetrix




Het Korhoen Tetrao tetrix is een soort van veenbroekbossen, natte hooilanden en heidestreken.

Het dier komt vooral voor in het noordwestelijke deel van Europa.

Het mannetje heeft een opvallende staart, een witte vleugelstreep, een zwart kleed en rode plekken op de kop. Het vrouwtje heeft een vorkstaart, is bruin gekleurd en heeft donkere vleugels.

Deze vogel leeft teruggetrokken en is afhankelijk van grote ononderbroken leefgebieden met hier en daar bomen (Wilg- en Berk-soorten).

Het Korhoen baltst, van half maart tot half april, in groepen op een “bolderplaats”, waarbij de mannetjes kolderen en blazen.

De baltsplaatsen bevinden zich op open delen en worden vaak tientallen jaren achtereen gebruikt. Door het merkwaardige bolderen bakent een haan zijn eigen territorium af.

Het nest wordt goed verborgen op de grond. Het vrouwtje telt 7 tot 12 eieren. Het vrouwtje broedt en verzorgt alleen de jongen.

De kuikens worden de eerste drie weken gevoed met rupsen, kevers en spinnen die worden gevonden tussen oudere heideplanten. Daarna schakelen ze over naar het plantaardig voedsel van de ouders, zijnde boomknoppen en zaad van berkenkatjes. Vooral in de winter worden ook de vruchten van de Rode Bosbes Vaccinium vitis-idaea graag gegeten.
Op het eind van de negentiende eeuw kwam deze vogel nog talrijk voor op heidevelden in Limburg en in de Kempen. In 1940 waren er in de Kempen nog 2000 exemplaren. Daarna werden duizenden hectaren hei ontgonnen om te beplanten met naaldbomen, dat moest dienen als stuthout voor de Limburgse koolmijnen. Het verval van het ouderwetse heidebeheer (schapen en geiten houden, plaggen) zorgde voor een verruiging, opslag van jonge boompjes. In 1966 waren er in Vlaanderen nog zo’n 750 exemplaren. Vanaf 1967 werd de jacht op het Korhoen verboden.

Ontginning, versnippering, bosaanplantingen en moderne landbouwteelten brachten zware klappen toe aan de populaties.

Ook de toenemende vergrassing van heideterreinen droeg bij aan de achteruitgang.

Het Korhoen verdween in Vlaanderen in 1987 in de Kempen en begin jaren 1990 in Limburg.

Deze vogel is sterk gebonden aan veen- en heidegebieden, met zowel heide als bomen, omgeven door gevarieerde cultuurlandschappen. Beheersmaatregelen zoals plaggen en afbranden moeten kleinschalig worden toegepast.

Het Korhoen benut hoge heide om in te broeden, jonge heide om zich te voeden en bomen om zich te verschuilen of zich te beschermen tegen de zon. Het dier eet zoals gezegd graag knoppen van jonge boompjes.

In het verleden bleek in Nederland de kuikenoverleving, afhankelijk als deze is van het voedselaanbod, te laag, en daarmee een kernfactor binnen het uitsterfproces. De mogelijkheden voor herstel in voormalige broedterreinen zijn minimaal door landschappelijke veranderingen zoals vergrassing van heide en intensief gebruik van omringende agrarische gronden. In Nederland komt de vogel nog in zeer kleine aantallen voor, en dan nog na introductie, herintroductie of na aanvulling van gedecimeerde populaties.

Gekweekte Korhoenen uitzetten veroorzaakt onnodig leed omdat de meeste van deze uitgezette vogels het eerste jaar niet zullen overleven. Het ontbreekt deze volièrevogels aan ervaring om onder moeilijke omstandigheden zelfstandig voedsel te zoeken en om te gaan met roofdieren. Herintroductieprojecten in Europa mislukten grotendeels. In gevangenschap gefokte Korhoenen planten zich zelden natuurlijk voort.

Ze zijn bovendien minder immuun voor ziektes door de behandeling in gevangenschap met antibiotica.

Kleine (uitgezette) populaties verzwakken bovendien snel door inteelt. De leefgebieden moeten ook voldoende groot zijn en voorzien zijn van een rijk voedselaanbod.  

Het handhaven van een wilde populatie is veel beter dan het opstarten van een herintroductieproject.

Het gaat in heel West-Europa slecht met het Korhoen. De oorzaken van deze achteruitgang moeten eerst worden weggenomen, vooraleer men aan uitzetten denkt.

Voor het Korhoen moet in de eerste plaats het areaal aan heidegebied sterk toenemen.