Mutualisme
Bij mutualisme ondervinden beide partners een voordeel.
Het samenleven van beide partners is vaak een permanente eigenschap van de levenscyclus van deze soorten. Er is een fysisch contact tussen de partners.
Er vindt vaak een transport van stoffen tussen de partners plaats. Door de uitscheiding van stoffen door de ene partner, treedt er een verbetering op in de milieuomstandigheden voor de andere partner.
In een mutualistische symbiose worden er doorgaans stofwisselingsproducten gevormd, die niet door de partners alleen kunnen worden gevormd.
Enkele voorbeelden uit de natuur worden hieronder gegeven:
Bacteriën en plantenwortels
Enkele bacteriën die op plantenwortels voorkomen, maken deze planten resistent tegen infecties van schadelijke wortelschimmels.
Om de bacteriën te belonen, geven de planten een aanzienlijk deel van hun aangemaakte koolstof af.
Rhizobiumbacteriën en vlinderbloemigen
Vlinderbloemigen zoals Klaver-soorten Trifolium species, Honingklaver-soorten Melilotus species, Esparcette
Onobrychis viciifolia
, Luzerne
Medicago sativa
hebben wortelknolletjes, waarin bacteriën en plant samenwerken om stikstof uit de lucht vast te leggen in een voor planten opneembare verbinding. Deze planten worden dan ook vaak ingezaaid als groenbemester. Na onderploegen van deze planten worden de grond verrijkt met stikstof.
Een samenwerking tussen rhizobium-bacteriën en planten, die ervoor zorgt dat planten goed kunnen groeien en eiwitrijk worden. Dat is mooi, maar niet alle planten kunnen zon samenwerking aangaan. Sterker nog, deze bacteriën werken eigenlijk alleen maar samen met planten van de vlinderbloemigenfamilie. Planten van die familie werden al gecultiveerd vanaf het begin van de landbouw, zon 8.000 tot 10.000 jaar geleden. De reden hiervoor is dat ze zo eiwitrijk zijn. Daarom vormen ze een belangrijke eiwitbron voor mens en dier. Ook werden ze in het verleden veel gebruikt als groenbemesting.
Dat wil zeggen dat ze werden ondergeploegd om de grond stikstofrijk te maken. Dat is pas de laatste vijftig jaar minder geworden door de opkomst van kunstmest.
De samenwerking tussen de vlinderbloemige en de rhizobium-bacterie begint ermee dat rhizobium de plantenwortel binnenkomt. Dat doet hij op een spectaculaire manier. Een wortel heeft haartjes, de zogenaamde wortelharen. De bacterie gaat op zo’n haar zitten en zendt een signaalstof uit die de groeirichting van de wortelhaar verandert. De haar groeit dan in een krul helemaal om de bacterie heen, zodat de bacterie in een afgesloten kamertje terecht komt. Nu wordt de celwand van de wortelhaar afgebroken. Het celmembraan beweegt naar binnen en vormt een soort draadachtige structuur, een infectiedraad. Daar zitten de bacteriën in. Op een gegeven moment stopt de infectiedraad met groeien en de bacteriën worden van de draad afgesnoerd. Ze komen dan in een knolletje terecht, in een centraal gebied met allemaal plantencellen die helemaal gevuld zijn met bacteriën. De bacteriën, die door de plant met suikers worden gevoed, binden stikstof uit de lucht en geven dat af aan de plant. Omdat zowel plant als bacterie voordeel heeft, is deze samenwerking een mutualistische symbiose.
Op stikstofarme gronden hebben vlinderbloemigen hierdoor een voorsprong op andere planten die niet over deze specialisatie beschikken.
Bacteriën en wormen
Sommige wormen die in het sediment van de zee leven zijn in die mate afhankelijk geworden van mutualisme dat ze geen darmen meer hebben. Chemosynthetische bacteriën halen voor hen de energie niet uit het zonlicht, maar uit anorganische stoffen. Ze leven samen met de wormen en voorzien hen van voedsel en energie. De bacteriên vinden in de wormen een onderkomen.
Bacteriën en bladluizen
Bacteriën van het genus
Buchnera
leven in de cellen van bladluizen. De bladluizen zorgen ervoor dat de bacteriën ook aan volgende generaties worden doorgegeven. Noch de bladluizen, noch de bacteriën kunnen zich voortplanten zonder elkaar (wederzijdse afhankelijkheid). De genen van de bacteriën produceren enzymen die eiwitten (cysteïne) aanmaken waarover de luizen niet (meer) beschikken. De genen van de bacteriën zijn niet in staat om een celwand te bouwen. De bacteriën maken daarbij dankbaar gebruik van de bladluizencellen.
Ook de mitochondriën, die zich in menselijke cellen bevinden en die van belang zijn voor de energiebevoorrading van de cellen, zouden volgens wetenschappers oorspronkelijk ook vrijlevende bacteriën zijn geweest, die een mutualistische symbiose zijn aangegaan met “menselijke” cellen. Doorheen de geschiedenis zijn er periodes geweest van schaarste van essentiële levenselementen. In die periodes zijn verschillende levensvormen zwaar op de proef gesteld geweest. De symbiotische interacties staken vooral in dergelijke moeilijke periodes de kop op. Twee of meer verschillende soorten bundelden de krachten om de moeilijkheden het hoofd te bieden. De symbiose van bacteriën met andere eenvoudige wezens gaf aanleiding tot de vorming van planten en dieren die nu als eukaryoten, waartoe trouwens ook de mens behoort, bekend staan. De bacteriën zorgden onder meer voor de cruciale energievoorziening. Lange, stabiele geologische (rust)periodes zorgden ervoor dat deze interacties een permanent karakter kregen.
Zo’n 3 miljard jaar geleden ontstonden cyanobacteriën uit anaërobe bacteriën die leefden in een atmosfeer die toen nog hoofdzakelijk bestond uit koolzuurgas. De cyanobacteriën waren de eerste wezens die fotosynthese kenden. Met behulp van zonlicht werden uit water en koolzuurgas suikers en zuurstof geproduceerd. Hierdoor ging de atmosfeer steeds meer zuurstof bevatten. De zuurstof was dodelijk voor de anaërobe bacteriën, die stilaan dus plaats moesten ruimen voor de cyanobacteriën.
Zeer primitieve planten hebben eveneens in een zeer ver verleden cyanobacteriën in zich opgenomen. Die hadden al een primitieve vorm van bladgroen, waarmee ze dus met behulp van zonlicht koolzuurgas en water omzetten in suikers, de bouwstoffen voor de groei.
Anders uitgelegd kunnen we stellen dat doorheen de evolutie meercellige organismen op een of andere manier werden “besmet” met bacteriën of virussen. De organismen die zich niet konden aanpassen, stierven. De organismen die zich wel konden aanpassen, konden de “goede” eigenschappen van de indringer benutten, zodat beide organismen er voordeel uit haalden.
Een merkwaardig voorbeeld is de bonte
Aucuba japonica
, die zijn bonte kleur dankt aan een virus, dat wel met enten overgaat, maar niet via het zaad. Ondertussen is de bonte vorm veel populairder dan de gewone groene vorm en wordt hij overal beter verkocht. De bonte vorm ondervindt dus eigenlijk meer voordeel dan nadeel van de “parasiet”, zodat we ook hier kunnen spreken van mutualisme.
Actinobacteriën en de Zwarte Els
De Straalzwammen of Actinobacteria zijn symbiotische bacteriën met een aantal schimmel-achtige kenmerken. Een voorbeeld van zo'n symbiose is die met de Zwarte Els
Alnus glutinosa
.
Straalzwammen van het genus
Actinomyces species
leven in de knolletjes aan de wortels van de Els en zorgen er dan voor dat de boom een onafhankelijke aanvoer van stikstof heeft en zich geen zorgen hoeft te maken over andere concurrerende planten.
Planten en bodemschimmels
Planten wisselen al miljoenen jaren fosfor uit met bodemschimmels (lagere zwammen). Fosfor is namelijk zeer belangrijk voor planten. Door het opbrengen van kunstmest (met fosfor) werkt men de natuurlijke samenwerking eigenlijk tegen en worden ondertussen de fosforvoorraden uitgeput. Als men bepaalde bodemschimmels zoveel mogelijk fosfor laat leveren aan de planten in ruil voor (zo weinig mogelijk) suikers, kan men de toepassing van kunstmest sterk verminderen of zelfs volledig afbouwen.
Orchideeën leven vaak in een mutualistische symbiose met een zwam (in de vorm van een mycorrhiza) waarmee ze voedingsstoffen uitwisselen. Een voorbeeld hiervan is het Bleek Bosvogeltje
Cephalantera damasonium
en de Brede Wespenorchis
Epipactis helleborine
. De zwam groeit beter door de suikers die hij van de plant krijgt en de plant krijgt de mineralen, die de zwam haalt uit organisch materiaal. De huidige orchideeën kunnen zelfs niet meer zonder die symbiose. De zaden kiemen niet meer als de zwam ontbreekt.
De Addertong
Ophioglossum vulgatum
is een zeldzame onopvallende varen die groeit in duinpannen, moerassen en zelfs langs zilte kreken. De Addertong leeft nauw samen met bodemzwammen (schimmels) die dus een soort mycorrhiza vormen met de varen, zoals we ook bij orchideeën kennen. Deze varen wordt trouwens vaak samen met orchideeën aangetroffen.
Het Stofzaad
Monotropa hypopitys
is een zeldzame plant die groeit in het schemerdonker van naald- en beukenbossen. De soort leeft in symbiose met een mycorrhizavormende zwam die strooisel afbreekt en de plant van minerale stoffen voorziet. Het Stofzaad ontvangt de door de boom geproduceerde koolstofverbindingen via de mycorrhizavormende zwam. De zwam geeft zowel aan de boom als aan het Stofzaad belangrijke fosfor- en stikstofverbindingen. Wellicht ondervindt de zwam zelf ook voordeel van deze symbiose, maar hoe dit meteen zit is momenteel nog niet duidelijk. Onderzoekers vermoeden dat de aanwezigheid van het Stofzaad op haar beurt de vruchtvorming van de zwammen gunstig beïnvloed (mutualisme). De zwammen zelf zijn soorten van het genus
Tricholoma
zoals de Geringde Ridderzwam
Tricholoma cingulatum
, die mycorrhiza vormt bij Wilg-soorten
Salix species
(vooral Kruipwilg
Salix repens)
en bij de Muisgrijze Ridderzwam
Tricholoma myomyces,
die mycorrhiza vormt bij dennen. In loofbossen in duingebieden zou ook de Narcisridderzwam
Tricholoma sulphureum
als symbiont optreden. Deze laatste zwam vormt mycorrhiza met loofbomen (Eik, Beuk). Ook de Witte Ridderzwam
Tricholoma album
, die mycorrhiza vormt met loofbomen (Eik, Berk) kan als symbiont samen met Stofzaad optreden. Deze plant leeft op die plaatsen waar bijna geen andere planten groeien. De bodem is er voedselarm, kalkrijk of soms ook zuur. Voor een kieming van de zaden en de ondergrondse ontwikkeling is de schimmelpartner onontbeerlijk.
Korstmossen
Korstmossen zijn samenlevingsverbanden tussen een schimmel (mycobiont) en één of soms twee algen (phycobionten). De schimmel levert aan de alg een groeiplaats, bescherming, water en mineralen; hij scheidt zuren uit, die helpen bij het opnemen van mineralen door de alg; hij omhult de alg en biedt daardoor bescherming tegen intensief zonlicht; vaak is de schimmel giftig zodat hij de alg beschermt tegen vraat.
De alg levert aan de schimmels suikers die hij maakt met behulp van fotosynthese. Ze zijn zodanig dicht met elkaar verbonden, dat de één niet kan overleven zonder de ander.
Het korstmos
Coriscium viride
wordt gevormd door symbiose tussen de zwam Paarssteelveentrechtertje
Lichenomphalia hudsoniana
en algen. Het korstmos groeit onder meer op verrot hout van Zomereik
Quercus robur
en
ook op een droge tot natte, zure veengrond.
Bekende korstmossen zijn de boomspijkertjes (genus
Calicium
), geelkorsten (genus
Candelariella
), schorssteeltjes (genus
Chaenotheca
), bekermossen (genus
Cladonia
), schubjesmossen (genus
Hypocenomyce
), schildmossen (genera
Parmelia, Parmelina
en
Hypotrachina
), glimschoteltjes (genus
Lecania
), schotelkorsten (genus
Lecanora
), poederkorsten (genus
Lepraria
), oogjes (genus
Micarea
), tandpastakorsten (genus
Ochrolechia
), speldenkussentjes (genus
Pertusaria
), vingermossen (genus
Physcia
), spijkerdragers (genus
Protoparmelia
), takmossen (genus
Ramalina
), kringmossen (genus
Schismatomma
), baardmossen (genus
Usnea
) en dooiermossen (genus
Xanthoria
).
Mycorrhizavormende zwammen
Een mycorrhiza is een mutualistische symbiose.
Het bekendste voorbeeld van de mycorrhiza-symbiose is de samenleving van de zogenaamde mycorrhiza-vormende zwammen met bomen. Zwammen weten zeer efficiënt fosfaten uit de grond op te nemen. Bomen kunnen via de fotosynthese veel koolstofdioxide uit de lucht omzetten in koolhydraten. De bomen ruilen hun overschot aan koolhydraten tegen het overschat aan fosfaten die de zwammen hebben opgenomen.
De bomen waarmee mycorrhiza worden gevormd zijn vooral loofbomen zoals Els-soorten Alnus species, Kruipwilg
Salix repens,
Eik-soorten
Quercus species
, Beuk
Fagus sylvatica
, Berk-soorten
Betula species
, Tamme Kastanje
Castanea sativa
, Haagbeuk
Carpinus betulinus,
Hazelaar
Corylus avellana
, Wilg-soorten
Salix species
(Kruipwilg
Salix repens
, Boswilg
Salix caprea
), Meidoorn-soorten
Crataegus species,
Sleedoorn
Prunus spinosa
, Populier-soorten
Populus species
, Iep-soorten
Ulmus species
, Linde-soorten
Tilia species
, enkele fruitbomen en naaldbomen zoals sparren (Fijnspar
Picea abiës
) en dennen (Europese Lork
Larix decidua
, Grove Den
Pinus sylvestris).
Als mycorrhizavormende zwammen kennen we onder meer de zompzwammen van het genus
Alnicola
(bij Els en Kruipwilg), de amanieten van het genus
Amanita
(bij
Eik-soorten, Tamme Kastanje, Beuk, Berk-soorten, Hazelaar en naaldbomen)
Het Weerhuisje
Astraeus hygrometricus
vormt als enige aardster mycorrhiza met Eik- en Berk-soorten.
De boleten van de genera
Aureoboletus, Boletinus, Boletus, Chalciporus, Gyrodon, Gyroporus, Leccinum, Suillus, Tylopilus en Xerocomus
komen vooral voor onder Tamme Kastanje, Eik-soorten, Berk-soorten, Els-soorten, Populier-soorten, Beuk, Haagbeuk, Hazelaar en naaldbomen.
De cantharellen van het genus
Cantharellus
groeien zowel onder naaldbomen als onder loofbomen zoals Eik-soorten, Beuk of Berk-soorten.
De Koperrode Spijkerzwam
Chroogomphus rutilus
groeit bij naaldbomen.
De Rimpelige Koraalzwam
Clavulina rugosa
vormt mycorrhiza bij Eik-soorten.
De Echte Tolzwam
Coltricia perennis
vormt mycorrhiza met naaldbomen, maar ook met loofbomen.
De gordijnzwammen van het genus
Cortinarius
zijn mycorrhizavormers bij Eik-soorten, Berk-soorten, Els-soorten, Wilg-soorten, Populier-soorten, Beuk, Hazelaar en enkele soorten ook bij naaldbomen.
De Hoorn-van-Overvloed
Craterellus cornucopioides
vormt mycorrhiza met loofbomen.
De hertentruffels van het genus
Elaphomyces
vormen mycorrhiza bij loofbomen (Eik-soorten, Beuk, Haagbeuk, Berk-soorten) en soms ook bij naaldbomen (sparren).
De Zilverige Satijnzwam
Entoloma saundersii
groeit bij Iep-soorten op vochtige, zware klei.
Het Gewoon Brandplekkelkje
Geopyxis carbonaria
groeit op brandplekken bij naaldbomen.
De spijkerzwammen van het genus
Gomphidius
vormen alleen mycorrhiza bij naaldbomen. Enkel spijkerzwammen parasiteren daarbij ook op het mycelium van andere zwammen.
De vaalhoeden van het genus
Hebelom
a vormen mycorrhiza bij diverse loofbomen.
De stekelzwammen van het genus
Hydnellum, Phellodon
en
Sarcodon
komen vooral voor bij naaldbomen, soms ook bij loofbomen.
De slijmkoppen van het genus
Hygrophorus
vormen mycorrhiza bij naaldbomen en ook bij Beuk en Zomereik.
De vezelkoppen van het genus
Inocybe
groeien bij loofbomen (Eik-soorten, Beuk, Berk-soorten, Hazelaar, Kruipwilg, Populier-soorten) en soms bij naaldbomen.
De fopzwammen van het genus
Laccaria
vormen mycorrhiza bij Beuk, Eik-soorten, Berk-soorten en soms ook naaldbomen.
De melkzwammen van het genus
Lactarius en Lactifluus
groeien bij Eik-soorten, Beuk, Kruipwilg, Haagbeuk, Hazelaar, Berk-soorten, Els-soorten, Populier en soms bij naaldbomen.
De Gewone Krulzoom
Paxillus involutus
groeit vooral bij Eik- en Berk-soorten terwijl men de Grote Krulzoom
Paxillus validus
vooral vindt bij Linde-soorten, Haagbeuk en Populier-soorten.
De Verfstuifzwam
Pisolithus arhizus
groeit vooral bij Berk.
De Okerkleurige Vezeltruffel
Rhizopogon luteolus
is een mycorrhizavormer bij dennen.
De russula’s van het genus
Russula
vormen mycorrhiza bij Berk-soorten, Eik-soorten, Beuk, Tamme Kastanje, Wilg-soorten, Linde-soorten en soms bij naaldbomen.
De Gele Aardappelbovist
Scleroderma citrinum
komt vooral voor bij Eik-soorten en Berk.
De Harige Plooitruffel Stephensia bombycina is een symbiont van naaldbomen (Grove Den).
De franjezwammen van het genus
Thelephora
groeien bij Beuk, Wilg-soorten en soms naaldbomen.
De ridderzwammen van het genus
Tricholoma
groeien bij Eik-soorten, Berk-soorten, Beuk, Wilg-soorten en soms bij naaldbomen.
De Roodbruine Truffel
Tuber rufum
vormt mycorrhiza met loofbomen, vooral met Eik-soorten, Beuk en Hazelaar.
Bestuiving
Een typisch voorbeeld van mutualisme is de bestuiving van planten door nectardrinkende of stuifmeelverzamelende insecten.
Niet alleen bijen en hommels maar ook andere insecten zoals vlinders, zweefvliegen, vliegen, muggen, mieren, kevers, wespen, tripsen en wantsen worden aangetrokken door de pollen en de nectar van bloemen.
Sommige planten zoals verschillende schermbloemigen en composieten trekken een groot aantal insecten aan. Andere planten zijn dan weer gespecialiseerd op bestuiving door welbepaalde insecten zoals hommels.
In tegenstelling tot zweefvliegen, vlinders en kevers zoeken bijen niet alleen voedsel voor zichzelf, maar ook voor hun nageslacht. Zij bezoeken dan ook veel meer bloemen dan nodig is voor hun eigen voeding. Dit maakt dat bijen, niet alleen Honingbijen
Apis mellifera
maar ook solitaire bijen, de belangrijkste en meest efficiënte bestuivers zijn.
De bestuivingsresultaten van zweefvliegen worden alleen door Honingbijen overtroffen. Voor een aantal planten zijn zweefvliegen zelfs de meest effectieve bestuivers.
Vlinders bezoeken als volwassen dier bloemen voor de nectar, maar drinken daarnaast ook water, honingdauw en sap uit rottend fruit. Ook nachtvlinders bezoeken bloemen en brengen op die manier ook stuifmeel over van de ene bloem naar de andere. Bloemen die ‘s nachts worden bestoven hebben doorgaans een sterke geur en een bleke kleur, lange meeldraden en vaak ook een lange bloembuis.
In de loop van de evolutie is de bouw van bloembezoekende insecten daarop aangepast. De lichaamsbouw van bijen is het duidelijkst aangepast aan de behoefte aan stuifmeel en nectar die ze van larve tot aan hun dood moeten voldoen. Bijen en hommels zijn dicht bezet met haartjes die ook nog eens bezet zijn met tandjes en haakjes zodat de stuifmeelkorrels gemakkelijk worden vastgehouden. Bij de pollenoverdracht spelen zelfs elektrostatische krachten een rol. Bijen en hommels worden tijdens het vliegen geladen met statische elektriciteit geladen. Met die positieve lading trekken ze stuifmeelkorrels, die meestal negatief geladen zijn, aan uit de helmhokjes zodat ze overspringen naar de bijen. Aan de haartjes van de bij worden de korrels zelf positief geladen. Bij een negatief geladen stempel van een volgende bloem, worden de korrels naar de stempel toe getrokken en met dat “overspringen” wordt de bestuiving dus bespoedigd.
Honingbijen
Apis mellifera
en hommelkoninginnen kunnen in de korfjes aan de achterpoten tot 20 % van hun eigen gewicht aan stuifmeel vervoeren. Solitaire bijen zoals metselbijen bezitten een buikschuier die bestaat uit lange, stijve haren. Dankzij een goed ontwikkelde zuigsnuit en een honingmaag kunnen bijen een flinke hoeveelheid nectar opnemen.
Ook de planten zelf hebben zich aangepast aan het bloembezoek door insecten zoals bijen, hommels en vlinders. Wanneer de nectar zich diep in de bloem bevindt, zullen alleen insecten met een lange roltong deze nectar kunnen bereiken. Wanneer de specialisatie in het voordeel van beiden speelt, spreken we van co-evolutie.
Hommels bestuiven volgens wetenschappelijk onderzoek het liefste rode of gestreepte bloemen. De strepen zijn voor de hommels een visuele aanwijzing om de ingang van de bloem te vinden op weg naar de nectar en het stuifmeel. De strepen zijn bij rode bloemen minder van belang, omdat hommels die bloemen op zich al aantrekkelijk vinden.
Vooral in tropische gebieden leveren ook vogels en zoogdieren - met name vleermuizen - een bijdrage aan de voortplanting van bloemplanten.
Er bestaan tal van voorbeelden van de bijzondere samenwerking tussen planten en insecten waardoor de bestuiving plaatsvindt:
De bloemen van de Spaanse Aak
Acer campestre
leveren veel nectar en worden door insecten bestoven.
De Gewone Engelwortel
Angelica sylvestris
wordt vooral bestoven door vliegen en kevers.
Hommels staan in voor de bestuiving van Wilde Akelei
Aquilegia vulgaris
.
De Pijpbloem
Aristolochia clematitis
is een voormalige artsenijplant. De geur van de bloemen trekt vliegjes aan. Deze kruipen naar de bloembasis. Onder in de bloem staat een krans van haartjes die het teruggaan van de vliegjes tegenhouden. De vliegjes worden als het ware door de bloem gevangen gehouden tot ze de bloem hebben bestoven. Als de bloem is bestoven, verslappen de haartjes waardoor de vliegjes weer weg kunnen. De vliegjes worden bij het bloembezoek bepoederd met stuifmeel. Hiermee bestuiven ze andere bloemen van deze soort.
De bloeiwijze van de Gevlekte Aronskelk
Arum maculatum
werkt als een vliegenval. De vrouwelijke bloemen bloeien eerst. De knots van de bloemen lokt door een aasgeur Motmugjes
Psychoda species.
Deze mugjes glijden de gladde ketelvormige bloeischede binnen, die daarenboven wordt afgesloten door een krans van stijve haartjes. Nadat de stempels bestoven zijn, worden de bezoekende mugjes met stuifmeel bepoederd. De haartjes en de bloeischede verslappen dan zodat de mugjes kunnen ontsnappen. In de bloemketel is het warm en is er nectarvocht aanwezig, zodat de mugjes niet afgeschrikt zijn om een volgende bloem te bezoeken en deze met het stuifmeel te bevruchten.
De Vlinderstruik
Buddleja davidii
lokt veel insecten aan met zijn geurige bloemen.
Het Knoopkruid
Centaurea jacea
heeft harde en knopachtige hoofdjes. De roodpaarse bloemen, die bloeien van juni tot oktober, worden omringd door zwartachtige schubben. De buitenste buisbloempjes zijn groter dan de binnenste. Deze grotere bloemen zijn steriel en dienen om insecten te lokken. De onderste bladeren zijn langgesteeld. Deze plant wordt druk bezocht door bijen.
De bloemen van de Eenstijlige Meidoorn
Crataegus monogyna
verspreiden een onaangename, zoete geur. Wespen, vliegen, kevers en in mindere mate bijen zorgen voor de bestuiving.
Als een hommel op de twee vergroeide kroonbladen (kiel) van de Brem
Cytisus scoparius
, een vlinderbloemige, gaat zitten, dan springen de meeldraden naar voren en wordt de hommel met stuifmeel overladen.
Tijdens de bloei is de geur van het Rood Peperboompje
Daphne mezereum
tot zeer ver waarneembaar.
De Brede Wespenorchis
Epipactis helleborine
wordt bestoven door wespen. Het is vooral de rode onderlip van de bloemen die wespen aantrekt. De wespen bezoeken de bloem en vliegen met een stuifmeelklompje op de kop weg. Op die manier helpen ze bij de bestuiving. De zaadjes zijn stoffijn en worden via de wind verspreid.
De Bosaardbei
Fragaria vesca
is zelfbestuivend, waardoor eigenlijk geen kruisbestuiving nodig is. Maar een goede bestuiving door wind en/of bijen en hommels is echter noodzakelijk voor het verkrijgen van goedgevormde, volledig uitgegroeide vruchten. De bestuiving door bijen en hommels bevordert de aanmaak van hormonen die de groei stimuleren en de kwaliteit van de vruchten dus verhogen.
De bloemen van de Berenklauw-soorten
Heracleum species
worden bestoven door honderden kleine insecten die op de schermen ronddartelen.
Het Gewoon Biggenkruid
Hypochaeris radicata
trekt met stuifmeel en nectar tal van bijen en vlinders aan. Deze zorgen zo voor de bestuiving.
Bij de Gele Lis
Iris pseudacorus
zijn de stijltakken bloembladachtig verbreed en vormen samen de binnenste bloemdekbladen 3 buizen, waaruit alleen insecten met een lange zuigtong de nectar kunnen halen. Ze raken met de rug nu eens de (vroeger rijpende) stuifmeelzakjes en daarna de later ontvankelijke stempellobben. Op die manier is de kruisbestuiving verzekerd. Als bloemen lange kelkbuizen vormen, zodat alleen langtongige insecten de nectar kunnen bereiken, vergroten ze eigenlijk de kans dat dezelfde insecten naar een andere bloem van dezelfde soort zullen vliegen. Het is een samenwerking waarvan beide partners profiteren.
De bloemen van de Beemdkroon
Knautia arvensis
worden vooral bestoven door de Knautiabij
Andrena hattorfiana
. Het is een effectievere bestuiver dan andere bijen en zweefvliegen. Beide soorten zijn dan ook min of meer afhankelijk van elkaar. De achteruitgang van de ene soort hangt samen met de achteruitgang van de andere.
Alleen hommels kunnen bij de nectar onderin de lange kroonbuis van de Witte Dovenetel
Lamium album
.
De bloemen van de Akkerkool
Lapsana communis
worden bezocht door bijen, zweefvliegen en vlinders.
Alleen grotere vliesvleugeligen zoals hommels kunnen door hun gewicht de onderlip van de bloemen van het Vlasbekje
Linaria vulgaris
zo ver omlaagdrukken dat de bloem zich “opent” en de weg naar de nectar vrijmaakt.
De Windepijlstaart
Agrius convolvuli
bezoekt ‘s nachts geurige bloemen met een lange kroonbuis, zoals deze van de Wilde Kamperfoelie
Lonicera peryclymenum
, om nectar te drinken. Tijdens het drinken blijft hij in de lucht hangen. De vlinder helpt mee bij de bestuiving. Een bloem van deze plant bloeit in twee fasen. Eerst worden de meeldraden rijp. Het stuifmeel blijft aan de haren van de pijlstaartvlinder kleven. De vlinder vliegt naar een volgende bloem. In de tweede fase is de stamper rijp. Het stuifmeel blijft aan de stamper kleven. De bloem wordt zo bevrucht en vormt zaad.
De bloemen van de Rode Kamperfoelie
Lonicera xylosteum
worden door hommels, bijen, wespen en vlinders bestoven.
De kiel van de bloemen van de Gewone Rolklaver
Lotus corniculatus
is hoornvormig gebogen. Grotere vliesvleugeligen die op de kiel landen drukken deze naar omlaag, waarop het stuifmeel en daarna de stijl vrijkomen en het insect wordt ingepoederd en met de stempel beklopt.
De bestuiving van de Grote Wederik
Lysimachia vulgaris
gebeurt vrijwel uitsluitend door de sterk op deze plant gespecialeerde Gewone Slobkousbij
Macropis europaea
en de Bruine Slobkousbij
Macropis fulvipes
.
Het Bosbingelkruid
Mercurialis perennis
is een giftige plant die onaangenaam ruikt. Muggen komen op deze stank af en bestuiven de vrouwelijke bloemen.
De franjes op de kroonbladeren van het Waterdrieblad
Menyanthes trifoliata
houden kleinere insecten weg van de nectarvoorraad.
De ingang van de bloem van het Moerasvergeet-mij-nietje
Myosotis palustris
is door schubben zo vernauwd dat kleine insecten, die onbetrouwbare bestuivers zijn, worden geweerd en alleen bijen, vlinders en enkele vliegen hun lange zuigsnuit naar binnen kunnen brengen.
De bloemen van de Middelste Teunisbloem
Oenothera biennis
geuren ‘s nachts. De bestuiving gebeurt vooral door nachtvlinders.
De Bijenorchis
Ophrys apifera
is een orchidee die groeit op kalkrijke grond, aan slootkanten en op opgespoten terreinen, op een vochtige bodem. De bloemen lijken zo sterk op bijen dat deze bijen voor bevruchting aan deze bloemen de voorkeur geven boven soortgenoten. Bijen helpen daadwerkelijk bij de bestuiving. Ook zelfbevruchting komt vaak voor bij deze plant.
De Eenbes
Paris quadrifolia
is een vrij zeldzame plant van oude, vochtige, dichte loofbossen. De plant bloeit van april tot juni met een groenachtige, gesteelde en alleenstaande bloem met een onaangename geur. Deze geur heeft een aasgeur, die vliegen aantrekt. De vliegen zorgen voor de bestuiving.
De bloemen van de Parnassia
Parnassia palustris
hebben 5 vruchtbare meeldraden, die achter elkaar rijpen. Daarnaast hebben ze een krans van 5 steriele meeldraden die omgevormd zijn tot lokorganen die aan de voet nectar afscheiden. Aan de top hebben ze glinsterende druppeltjes die ongewenste vliegen afleiden.
Bij de Gulden Sleutelbloem
Primula veris
en ook bij de Slanke Sleutelbloem
Primula elatior
vindt men 2 bloemtypes. Bij een deel van de planten zitten de stempels op een lange stijl bij de ingang van de bloem en de meeldraden daaronder; bij de rest van de planten is dit omgekeerd. Alleen als vlinders en hommels van het ene bloemtype naar het andere vliegen, kunnen ze stuifmeel op de stempels brengen. Op die manier wordt de kruisbestuiving in de hand gewerkt.
Bij het bezoek van de bloemen van de Veldsalie
Salvia pratensis
stellen hommels een hefboommechanisme in werking, waardoor de meeldraden omlaag vallen. Op deze wijze raken ze bedekt met het stuifmeel, als ze op de bloem landen.
Zeepkruid
Saponaria officinalis
bevat veel nectar, dat diep in de bloem ligt opgeborgen en daarom alleen door vlinders met hun lange tong kan worden opgezogen. Aangezien de bloemen vooral ‘s avonds sterk geuren, worden ze vooral door nachtvlinders bezocht.
De onderlip van de bloem van het Gevleugeld Helmkruid
Scrophularia umbrosa
reflecteert een soort UV licht dat alleen voor insecten zichtbaar is. Voor de bestuiving is deze plant afhankelijk van plooiwespen
Dolichovespula species
die de bloem binnendringen waardoor ze op de buikzijde bepoederd worden met het stuifmeel.
De bloemen van de Dagkoekoeksbloem
Silene dioica
zijn overdag geopend. Ze worden bezocht door dagvlinders en hommels.
De bloemen van de Avondkoekoeksbloem
Silene latifolia,
de Nachtkoekoeksbloem
Silene noctiflora
beginnen pas in de schemering en/of ‘s nachts te bloeien en een zoete geur te verspreiden. De bestuiving gebeurt dan ook door nachtvlinders zoals de Gewone Silene-uil
Hadena bicruris
. Tijdens het bloembezoek legt het vrouwtje van deze vlinder eitjes in de bloem, waarna de rupsen de zaden opeten. Toch wegen de voordelen van de bestuiving nog op tegen de aangerichte schade door de rupsen.
De Nachtsilene
Silene nutans
is een zeldzame plant van de duinen. Elke bloem bloeit 3 dagen. Ze opent zich ’s avonds en wordt vooral bestoven door nachtvlinders zoals de Witvlek-silene-uil
Hadena albimacula
.
De Blaassilene
Silene vulgaris
is een goede drachtplant voor bijen.
De afstaande kelk van de bloemen van de Herik
Sinapis arvensis
maken het insecten zoals kevers en vliegen wel gemakkelijk om de nectar te bereiken.
De bestuivers van de Canadese Guldenroede
Solidago canadensis
zijn vooral vliegen.
De bloemen van de Wilde Lijsterbes
Sorbus aucuparia
ruiken naar zoute haring. Deze geur lokt vliegen en kevers die instaan voor de bestuiving.
De bloemen van Witte Klaver Trifolium repens ruiken lekker en trekken hierdoor bijen aan.
Donkerblauwe lijntjes in de bloemen van de Gewone Ereprijs
Veronica chamaedrys
wijzen vliegen en kleine vlinders de weg naar de ingang van de kroonbuis.
De randbloemen in de schermen van de Gelderse Roos
Viburnum opulus
zijn steriel en vergroot, speciaal om insecten aan te lokken. De binnenste bloemen zijn fertiel en bevatten nectar.
Hoewel tegenwoordig in boomgaarden veelal de Honingbij voor de bestuiving wordt ingezet, staat de Aardhommel
Bombus terrestris
van oudsher bekend als een goede bestuiver van appel en peer. In de glastuinbouw wordt de soort sinds 1987 veelvuldig ingezet voor het bestuiven van gewassen als aubergine, komkommer, paprika en tomaat.
Solitaire bijen met een polylectische bloemkeuze zoals de Meidoornzandbij
Andrena carantonica
, de Grasbij Andrena flavipes, de Weidebij Andrena haemorrhoa en de Vilvlekzandbij Andrena nitida verzamelen ook stuifmeel op fruitbomen (Appel, Peer, Pruim, Zoete kers) en laten zich dus ook bij de bestuiving zeker niet onbetuigd.
Tuinders zetten hommels in voor de bestuiving van Tomaat
Solanum lycopersicum
. In speciale kasten worden hommelkolonies gehouden die voorzien worden van suikerwater. De hommelwerksters gaan op zoek naar stuifmeel voor de larven en vinden dit op de bloemen van de Tomaat. De hommels zorgen voor de bestuiving van de tomatenplanten.
Mieren en mierenbroodjes
Verschillende planten -naar schatting ongeveer 15 procent van onze zaadplanten- produceren zaden met een klein eetbaar (zoet) aanhangseltje waar mieren dol op zijn. Men noemt dit ook wel een elaiosoom of “mierenbroodje”. De mieren verslepen de zaadjes naar het nest en zorgen zo voor de zaadverspreiding.
Grotere planteneters worden door de mieren aangevallen zodat ze de plant verder met rust laten.
Enkele voorbeelden: Drienerfmuur
Moehringia trinervia,
Aardbeiganzerik
Potentilla sterilis,
Gele Helmbloem
Pseudofumaria lutea,
Stinkende Gouwe
Chelidonium majus
, Duinviooltje
Viola curtisii,
Gevlekt Longkruid
Pulmonaria officinalis
en
Heidekartelblad
Pedicularis sylvatica
.
Mieren en bladluizen
Bladluizen scheiden vaak overtollige suikers weer uit in de vorm van honingdauw, die enkele soorten mieren als voedsel benutten. De mieren “melken” de bladluizen door met de sprieten en voorpoten trillende bewegingen op het achterlijf te veroorzaken.
Als tegenprestatie verdedigen de mieren de bladluizen tegen vijanden zoals lieveheersbeestjes.
De honingdauw die door de bladluizen wordt geproduceerd bevat tot 25 procent suiker en vormt voor bijvoorbeeld de Zwarte Weidemier
Lasius niger
één van de belangrijkste voedselbronnen.
Wanneer de omstandigheden voor de bladluizen minder goed zijn (slecht weer), brengen de mieren de bladluizen over naar ondergrondse kamers met plantenwortels. Hier kunnen de luizen sappen uit de plantenwortels zuigen en tappen de mieren honingdauw bij de luizen af.
Samenleven met mieren
Over de larven van fopwespen (genus
Chrysotoxum
) is niet veel bekend, maar ze worden vaak geassocieerd met mierennesten, waar ze zich mogelijk voeden met wortelluizen die door de mieren “gemolken” worden.
De larven van de Stipfopwesp
Chrysotoxum festuvum
leven in de nesten van de Wegmier.
De larven van de Knotszweefvlieg
Doros profuges
leven waarschijnlijk in de nesten van mieren, zoals de Glanzende Houtmier.
De larven van de Bosknikspriet
Microdon analis
ontwikkelen zich in mierennesten (Bloedrode Roofmier, Glanzende Houtmier) meestal onder schors of in dood hout, zowel van loof- als naaldbomen. De verpopping gebeurt buiten het mierennest, meestal onder de schors van dezelfde stronk of stam. De eitjes worden gelegd in spleten in het hout waarin mieren nestelen.
De Heremietkreeft en de Zeeanemoon
De Heremietkreeft
Pagurus bernhardus
verbergt zijn weke achterlijf in een lege schelp. Op deze schelp leeft vaak een zeeanemoon. De zeeanemoon voedt zich met de voedselresten van de kreeft en geeft de kreeft bescherming door aanvallers met de tentakels te steken. Als de kreeft bij het groeien verhuist naar een andere schelp, dan zal ze de zeeanemoon mee overbrengen naar deze nieuwe woonst.
Noot:
Een extreme vorm van mutualisme is endosymbiose, waarbij een organisme (de endosymbiont) leeft in het lichaam of in de cellen van een ander organisme.
MENU
HOME
OVER DEZE SITE
NUTTIGE LINKS
ZOEK
DOSSIERS
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z