Natuurbeheer






Natuurbeheer omvat alle maatregelen en activiteiten die ondernomen worden om de voorwaarden voor het bestaan en behoud van natuur, natuurlijke elementen in het cultuurlandschap en ecosystemen in het algemeen veilig te stellen en te reguleren. Natuurbeheer is dus in feite de som van natuurbescherming en natuurbehoud.

Om tot een goed en effectief natuurbeheer te komen is veel onderzoek nodig op tal van natuurwetenschappelijke terreinen. Talrijke milieuverstoringen zoals vermesting, verzuring, recreatiedruk en luchtverontreiniging zorgen er immers voor dat de natuur zich niet optimaal kan ontwikkelen, zodat ingrijpen door de mens noodzakelijk is.

Ook de volledige natuurlijke successie kan ervoor zorgen dat natuurgebieden in die zin wijzigen dat er bijzondere planten en dieren dreigen te verdwijnen. Heidegebieden bijvoorbeeld zouden zonder natuurbeheer volledig verbossen, zodat bedreigde soorten (Adder, Heivlinder) verdwijnen.  

Natuur moet overal kansen krijgen, zowel in steden en andere bebouwde omgevingen, randstedelijke gebieden en in echte buitengebieden. Vandaar dat men ook overal een vorm van natuurbeheer zou moeten toepassen, zoals bijvoorbeeld het beheer van rivieroevers binnen een oude stadskern of een natuurgericht groenbeheer in brede bermen of gedeelten van stadsparken.

Uitwendig beheer is het geheel van maatregelen nodig om een natuurgebied van negatieve invloeden van buitenaf te vrijwaren. Voorbeelden van negatieve invloeden zijn inwaaien van meststoffen of instromen van voedselrijk water, grondwaterbemaling nabij het gebied, lawaai, visuele verstoring en recreatiedruk buiten het gebied.

Uitwendige beheersmaatregelen kunnen zijn: het aanplanten van een dichte schermbeplanting tegen de visuele verstoring van de fauna of het aanplanten van een geluidswal tegen lawaaihinder. Tegen de insijpeling van voedselrijk water kan een ringstelsel van grachten aangelegd worden.

Bekalken van vennen of bosgronden om verzuring tegen te gaan brengt een ongewenste bemesting mee. Afleiden van ongeschikt water verlaagt de noodzakelijke kwantiteit van het water. Bevloeien met oppervlaktewater om verlaging van de voedselarme grondwaterlaag te compenseren leidt tot het verdwijnen van aan voedselarme situatie gebonden vegetaties.

Inwendig beheer omvat de maatregelen nodig voor het in stand houden of herstellen van de intrinsieke natuurwaarden van het gebied. Voorbeelden van beheerswerkzaamheden zijn afgraven, afplaggen, akkerbouw, tred, begrazing, bemesting, afbranding, afmaaien, afkappen, jacht al dan niet, instellen van rustgebieden, niets doen. Maatregelen van inwendig beheer zijn vaak bedoeld om de invloeden van buitenaf te neutraliseren en worden dan eigenlijk ook maatregelen van uitwendig beheer.

Met de vorm “niets doen” als natuurbeheer moet omzichtig te werk gegaan worden. Het niets doen leidt immers tot het evolueren van niet-bos-biotopen naar bosbiotopen. Dit lijkt op het eerste zicht niet zo erg, omdat er bos ontstaat, maar deze evolutie leidt tot het verdwijnen van plantensoorten.

In een open habitat zoals grasland of heide groeien lichtminnende plantensoorten (Parnassia).

Wanneer men niet ingrijpt zal deze open habitat evolueren naar de kale fase (verjongingsfase) waarbij zaailingen zich zullen vestigen. Vervolgens krijgt men een jonge fase waarin reeds enkele jonge boompjes staan.

Deze fase groeit naar een dichte fase, waarin reeds minder licht kan doordringen en de lichtminnende plantensoorten zullen verdwijnen. Na de dichte fase krijgen we de stakenfase, vervolgens de boomfase en vervolgens de vervalfase, waarin men veel dood hout zal aantreffen en open plekken tengevolge het omvallen of omwaaien van bomen.
In het beschouwde gebied zullen bij een volledige verbossing ongeveer 50 procent van de oorspronkelijk aanwezige planten verdwenen zijn.

De echte bossoorten zijn wat men noemt trage kolonisatoren. Ze koloniseren nieuwe gebied met een snelheid van 20 tot 100 m per eeuw. Bovendien is er rond de verboste natuurgebieden vaak een intensief gebruik voor bewoning, landbouw, infrastructuur, recreatie of industrie. Voor de meeste plantensoorten zal dit dus geen alternatief zijn om zich zelf buiten het ontstane bos te vestigen.

Het “niets-doen”-principe zal enkel in gebieden die reeds eeuwen als oud bos bestaan natuurwinst opleveren.
Een actief beheer van natuurgebieden blijft dus meer dan ooit de boodschap. Ook het behoud van open plekken in bossen blijft trouwens essentieel.