Parasitisme
Een parasiet is een organisme of een virus dat zich ten koste van een ander organisme waarmee het samenleeft in stand houdt en vermenigvuldigt. Dat andere organisme noemt men ook wel de gastheer. Wanneer de schade aan de gastheer zo groot wordt dat deze aan de relatie ten onder gaat, dan spreken we van parasitoïdisme. Sommige sluipwespen bijvoorbeeld leggen hun eieren in andere insecten, waarna de larven de gastheer langzaam levend opeten.
De parasiet kan in het gast-organisme leven (endoparasiet) of erbuiten (ectoparasiet).
Het parasitisme is een vorm van symbiose, waarbij het ene organisme alleen maar voordeel ondervindt en het ander organisme alleen maar nadeel.
Nagenoeg alle diersoorten en tal van plantensoorten kunnen het slachtoffer worden van parasieten. Ook de mens kent tal van parasieten.
Sommige parasieten hebben zelf ook weer parasieten. Men spreekt in dit geval van hyperparasitisme.
Wanneer een parasiet slechts voorkomt bij één welbepaalde dier- of plantensoort, noemt men deze parasiet gastheerspecifiek. Wanneer er twee of meer parasieten op hetzelfde moment bij eenzelfde gastheer worden gevonden, dan spreken we van multiparasitisme.
Een obligate parasiet is een parasiet die de levenscyclus niet kan voltooien zonder een geschikte gastheer. Obligate parasieten hebben een hele reeks strategiëën voor het gebruiken van de partner. Zo is de teek een ectoparasiet terwijl een lintworm een extracellulaire endoparasiet is en malaria als intracellulaire endoparasiet in de cel voorkomt. Soms zorgt een soort voor het nageslacht van een andere soort, zoals we zien bij de Koekoek
Cuculus canorus
en de koekoekshommels.
Een parasitoïde onderscheidt zich van een predator doordat de parasitoïde hooguit één enkele gastheer doodt; een predator moet er vele doden om te overleven. Sommige parasitoïden ontwikkelen zich zelfs met meerdere tegelijk in één enkele gastheer.
Veel plantenziektes worden veroorzaakt door obligaat parasitaire organismen.
Ook een virus heeft voor de voortplanting de hulp nodig van een gastheer. Een virus koppelt zich aan een cel en injecteert daarin het eigen erfelijk materiaal of versmelt met de cel (endocytose).
Bij rhizomanie zijn 2 gastheren betrokken, de plasmodiophoromyceet Polymyxa betae en de Suikerbiet.
Zowel de gastheer als de parasiet verhogen het nucleïnezuurgehalte in geïnfecteerde planten.
Een broedparasiet is een dier dat zijn eieren in het nest van een andere diersoort legt en op die manier zelf de eieren niet hoeft uit te broeden, de jongen te beschermen, te voeden of groot te brengen.
Parasieten zijn doorgaans uitstekend aangepast aan de gastheer.
In onze natuur zijn er tal van voorbeelden van deze vorm van symbiose: het parasitisme.
We geven hieronder enkele voorbeelden:
Parasitaire micro-organismen
Parasitaire micro-organismen zoals bacteriën en virussen zijn meestal endoparasieten. Hun belangrijkste kenmerk is hun zeer minieme grootte. Deze parasieten zijn soms maar enkele micrometers klein. De overdracht van de ene gastheer naar de andere gebeurt kan rechtstreeks gebeuren, bijvoorbeeld via geslachtsgemeenschap van de gastheer, via opname van voedsel of drank of door contacten met huisdieren. De overdracht kan ook onrechtstreeks gebeuren, bijvoorbeeld via een overdrager (vector), bijvoorbeeld een mug of vlieg.
Parasitaire micro-organismen kunnen ook worden overgedragen via zogenaamde duurstadia, zoals cysten en sporen. Dit zijn vormen van de parasiet die goed bestand zijn tegen ongunstige omstandigheden zoals hitte of droogte en deze omstandigheden dus kunnen overbruggen. Zo kunnen sporen van bijvoorbeeld
Paenibacillus larvae
, de veroorzaker van Amerikaans vuilbroed (ziekte bij bijen), 30 tot 40 jaar overbruggen. Eenmaal ze in de darm van een bijenlarve terecht komt, ontkiemt de spore en baant ze zich een weg via het darmweefsel naar het bloed van de bij. Daar vermenigvuldigen de bacteriën zich supersnel en sterft de larve.
De mens beschikt over een aantal mechanismen die voorkomen dat parasitaire micro-organismen het lichaam kunnen binnendringen. Fysieke barrières worden gevormd door de huid en de slijmvliezen. Overwint de parasiet deze hindernissen, dan wordt hij door het lichaam herkend en ondernemen de leucocyten (witte bloedcellen) actie door de lichaamsvreemde deeltjes aan te vallen (fagocytose). Ondertussen zal het immuunsysteem enzymen produceren die bijdragen aan de bestrijding van de ziekteverwekkende indringer.
Het afweersysteem tegen dergelijke parasieten werkt vaak, maar niet altijd optimaal, ook niet wanneer het natuurlijke afweersysteem op ziekenhuisniveau wordt aangepakt met antibiotica, virusremmers, en dergelijke meer. Bacteriofagen zijn virussen die worden ingezet met de bedoeling schadelijke bacteriën uit te schakelen.
Antibiotica leggen de werking van bacteriën stil, maar veel bacteriën zijn ondertussen resistent (ongevoelig) geworden tegen antibiotica. Een voorbeeld hiervan is MRSA (
Meticilline Resistente Staphylococcus aureus
). Deze bacterie is resistent voor de meeste, gangbare antibiotica. Daardoor is deze moeilijk te bestrijden. Het gedrag en de verspreiding van de bacterie komen overeen met de gewone huidbacterie
Staphylococcus aureus
die bij veel mensen voorkomt, maar een besmetting met MRSA is vooral gevaarlijk voor mensen met een ernstig verminderde weerstand. Voor zorgorganisaties, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, vormt de bacterie dus een grote bedreiging.
Aangezien virussen geen stofwisseling bezitten zijn antibiotica niet effectief tegen virussen. Alleen het eigen immuunsysteem is in staat om het virus te bestrijden. Om het immuunsysteem voor te bereiden op een virusaanval, worden daarom vaccins ontwikkeld. Deze vaccins bestaan dan uit dode, verzwakte of kleine deeltjes van een virus, waartegen het lichaam antilichamen gaat ontwikkelen. Voor nog niet alle virussen bestaat er een vaccin.
Door zich bovendien continu aan te passen door middel van mutaties en de vorming van nieuwe, soms nog gevaarlijker, varianten hopen de parasieten, zowel bacteriën als virussen hun gastheer telkens weer te slim af te zijn.
Alles gebeurt voor de parasieten in het teken van de overleving, hun eigen overleving en vooral deze van de soort.
Voor het opdoen van parasitaire infecties is het tegenwoordig niet meer vereist een tropische reis te ondernemen. Door een toename van internationaal verkeer, een sterk toegenomen immigratie, steeds groter wordende zorgcentra en onderwijscentra en een toename van mogelijke bronnen van eenvoudige overdracht kan vandaag iedereen in Vlaanderen besmet raken.
Behalve bacteriën en virussen vermelden we hier ook de Myxozoa en de Mesozoa (Middendiertjes).
Myxozoa zijn microscopisch kleine parasieten met een extreem gereduceerd lichaam en twee levensstadia: de myxospore en de actinospore. De myxospore is het parasitaire, meercellige, stadium in gewervelden. De actinospore is plasmodiaal en leeft in ongewervelden. De myxozoa kennen een gastheerwisseling tussen een gewerveld dier (bijvoorbeeld een vis, amfibie, vogel of zoogdier) en een ringworm of een mosdiertje. Bij vissen en amfibieën kan de aanwezigheid leiden tot onvruchtbaarheid.
Myxobolis cerebralis
bijvoorbeeld veroorzaakt de “whirling disease” bij zalmachtigen en kan enorme economische schade in viskwekerijen veroorzaken. De myxozoa komen voor in zoet water en in zee.
De Mesozoa of Middendiertjes zijn wormvormige micro-organismen die enkel bestaan uit enkele met trilhaartjes bedekte cellen. Orgaansystemen zijn afwezig. Deze diertjes leven enkel in zee. De moedercellen van enkele soorten kunnen ongeslachtelijk uitgroeien tot nieuwe individuen. Dezelfde soorten kunnen ook eieren en zaadcellen produceren die door zelfbevruchting een larve vormen. Bij andere soorten kunnen de jongen zich in een geslachtelijke vorm ontwikkelen, waarbij de mannetjes de vrouwtjes bevruchten. De ontwikkeling van de embryo’s vindt dan in de vrouwtjes plaats en na ontwikkeling barst het vrouwtje open, waarna de larven in zee terechtkomen. De Mesozoa leven parasitair in het lichaam van allerlei ongewervelde zeebewoners, zoals inktvissen en zeesterren.
Parasitaire korstmossen
Korstmossen zijn doorgaans symbionten in een mutualistische relatie (zie ook mutualisme).
Sommige korstmossen parasiteren evenwel nog eens op een ander korstmos; enkele voorbeelden:
Arthonia molendoi
is een parasiet op andere korstmossen.
Illosporiopsis christiansenii
is een parasiet op een ander korstmossen, namelijk het Heksenvingermos
Physcia tenella.
Lichenoconium erodens
is een parasiet op de Groene Schotelkorst
Lecanora conizaeoides
.
Lichenoconium lecanorae
is een parasiet op het Roestbruin Schorssteeltje
Chaenotheca ferruginea
.
Lichenoconium xanthoriae
is een parasiet op het Klein Dooiermos
Xanthoria polycarpa
en het Groot Dooiermos
Xanthoria parietina
.
Marchandiomyces corallinus
is een parasiet op andere korstmossen.
Parasitaire zwammen
Zwammen zijn organismen die uit cellen met een celkern, mitochondriën, celwand en een cytoskelet bestaan. Tot de zwammen behoren zowel meercellige organismen zoals paddenstoelen maar ook eencellige organismen zoals gisten.
Lagere zwammen worden vaak aangeduid met de term schimmels. Deze kunnen verschillende organismen aantasten. Sommige van deze schimmels kunnen infecties veroorzaken bij de mens. Deze infecties worden dan meestal gevormd op de huid, de geslachtsdelen en het mond-maag-darmkanaal. Net zoals dit geldt bij bacteriën en virussen vormt een goed werkend immuunsysteem ervoor dat deze schimmels niet leiden tot ziektes.
Hieronder geven we enkele voorbeelden van parasitaire zwammen:
De Toefige Labyrintzwam
Abortiporus biennis
is een necrotrofe parasiet op loofbomen (Populier, Eik, Beuk).
De Witte Roest
Albugo candida
is een roest op Herderstasje
Capsella bursa-pastoris
.
Het Geelgerand Elfenbankje
Antrodiella hoehnelii
groeit vaak op of bij oude vruchtlichamen van weerschijnzwammen zoals de Korstweerschijnzwam
Mensularia hastifera
.
De kreeftenschimmel
Aphanomyces astaci
heeft ervoor gezorgd dat de Europese Rivierkreeft
Astacus astacus
momenteel vrijwel niet meer voorkomt in Vlaanderen en Nederland. De aantasting wordt ook wel Kreeftenpest genoemd. De schimmel wordt niet alleen door de kreeften zelf verspreid, maar ook via netten van vissers en via waterplanten. Deze rivierkreeft lijkt vervangen te zijn door de Gevlekte Rivierkreeft
Orconectes limosus
, die door introductie bij ons is terechtgekomen. Deze laatste is bestand tegen de eveneens uit Amerika overgekomen schimmel, heeft een grotere reproductie en blijkt bovendien beter bestand tegen eutrofiëring en andere vormen van waterverontreiniging.
De Honingzwam
Armillaria mellea
is een necrotrofe parasiet die vooral parasiteert op loofbomen (Eik, Beuk) en soms ook op heesters in tuinen.
De Sombere Honingzwam
Armillaria ostayae
groeit als parasiet op de stam, de basis en de wortels van zowel loofbomen als naaldbomen.
Aspergillus
is een groep van schimmels die vooral gedurende de herfst en de winter opduiken.
Aspergillus fumigatus
is hiervan de bekendste vertegenwoordiger. Deze schimmel groeit vaak op dode bladeren, opgeslagen graan, composthopen of andere rottende vegetatie en ook op marihuanabladeren. Slechts enkele soorten kunnen ziektes veroorzaken, vooral dan bij mensen met een verminderde immuniteit of met een longaandoening. Deze ziektes variëren van allergie-achtige verschijnselen tot levensbedreigende infecties. Bekende symptomen zijn een algemeen ziek gevoel, een piepende ademhaling, koorts en hoesten met vaak het ophoesten van bloed of slijm afkomstig van de lagere luchtwegen. Vooral personen met astma krijgen als gevolg van een allergie voor de sporen van
Aspergillus
de zogenaamde allergische bronchopulmonale aspergillose (ABPA). Als de schimmel zich ontwikkelt in een reeds bestaande holte in de longen, bijvoorbeeld als gevolg van TBC, kan bij een mens de aandoening aspergilloom ontstaan. In de voorhoofdsholte kan de schimmel de ontsteking aspergillus-sinusitis veroorzaken.
De Poederzwamgast
Asterophora lycoperdoides
en de Plaatjeszwamgast
Asterophora parasitica
groeien als parasiet op oude of rottende vruchtlichamen van
Russula
- en
Lactarius
-soorten.
Het Echt Judasoor
Auricularia auricula-judae
is een necrotrofe parasiet die voorkomt op levende en dode stammen van loofbomen (Vlier, Laurierkers, Zwarte Els, Beuk, Es, Wilg).
De Chytridschimmel
Batrachochytrium dendrobatidis
is een gevaarlijke schimmel die als een bedreiging voor alle amfibieën kan worden beschouwd. Hij is sinds 1998 opgedoken. De schimmel tast kikkers, salamanders en padden aan. De schimmel veroorzaakt chytridiomycose. Om te groeien gebruikt deze gistachtige schimmel keratine (hoornstof). Hij vestigt zich in de bovenste huidlagen van de amfibieën en in de bek van kikkervisjes. De besmetting gebeurt via het water of door direct contact met de schimmel. De incubatietijd duurt 8 tot 15 dagen. De schimmel ontwikkelt zich optimaal bij een temperatuur tussen 17 en 25 °C en onder vochtige omstandigheden. De schimmel produceert beweeglijke sporen die zich vasthechten aan de verhoornde huid van een amfibie. Vervolgens ontwikkelt de spore zich tot een zogenaamd sporangium waarin nieuwe sporen gevormd worden die vrijkomen en een nieuw amfibie kunnen infecteren. De symptomen bij aangetaste amfibieën zijn vooral: het loslaten van stukjes huid, sloomheid, gedragsverandering, abnormale houdingen en huidwondjes. Bij kikkervisjes veroorzaakt de schimmel vervormde bekjes. De schimmel leidt tot acute sterfte.
Het Brandnetelklokje
Calyptella capula
groeit zowel op levende als dode stengels van Brandnetels
Urtica species
, soms ook op andere planten.
Candida albicans
is een gistachtige schimmel die bij vrijwel alle mensen aanwezig is als een normale commensaal, onder meer in de darmen en in de mond, maar wanneer de schimmel een overwicht krijgt ten aanzien van bacteriën waarmee de schimmel normaal gezien in evenwicht leeft, dan kan er een infectie ontstaan die men candidose noemt en aanleiding geeft tot zeer uiteenlopende klachten zoals darmkrampen, spruw en spierpijnen.
De Grijze Vorkplaat
Cantharellula umbonata
is een necrotrofe parasiet op Haarmos-soorten
Polytrichum species
. Het mycelium kan zonder levende mossen overleven.
De Paarse Korstzwam
Chondrostereum purpureum
parasiteert op allerlei loofbomen, met een voorkeur voor fruitbomen, en veroorzaakt witrot. De zwam veroorzaakt ook de Loodglansziekte bij Zoete Kers
Prunus avium
.
Het Mosschelpje
Chromocyphella muscicola
heeft een voorkeur voor afstervend en reeds afgestorven mos op de schors van levende Beuk
Fagus sylvatica
. De zwam is mogelijk zwak parasitair.
De Koperrode Spijkerzwam
Chroogomphus rutilus
is een mycorrhizavormer die mogelijk ook parasitair is op het mycelium van boleten en vezeltruffels.
Pijpenstrootjesmoederkoren
Claviceps microcephala
parasiteert op de zaden van Pijpenstrootje
Molinia caerulea
en Riet
Phragmites australis
.
Het Echt Moederkoren
Claviceps purpurea
parasiteert op grassen zoals Raaigras
Lolium species
en granen zoals Rogge
Secale cereale
.
Het Wasgeel Trilkorstje
Colacogloea peniophorae
parasiteert op een andere zwam: het Kransbekerharskorstje
Peniophorella praetermissa
.
De Dwergcollybia
Collybia cirrata
en de Purperknolcollybia
Collybia tuberosa
zijn necrotrofe parasieten op melkzwammen en russula’s.
De Rupsendoder
Cordyceps militaris
parasiteert op poppen van vlinders.
De Bleke Borstelkurkzwam
Coriolopsis trogii
parasiteert op Populier-soorten
Populus species
.
De Grove Dennenblaasroest
Cronartium flaccidum
is een biotrofe parasiet op Grove Den
Pinus sylvestris
.
De Doolhofzwam
Daedalea quercina
is een necrotrofe parasiet die bruinrot veroorzaakt op Eik-soorten
Quercus species
en
Tamme Kastanje
Castanea sativa
.
De Roodporiehoutzwam
Daedaleopsis confragosa
veroorzaakt witrot op Wilg-soorten
Salix species
, Populier-soorten
Populus species
, Els-soorten
Alnus species
, Berk-soorten
Betula species
en Wilde Lijsterbes
Sorbus aucuparia
. Het is een necrotrofe parasiet.
Het Kogelmeniezwammetje
Dialonectria episphaeria
parasiteert op kernzwammen (genera
Diatrype
en
Hypoxylon
) en op kankers van Beuk
Fagus sylvatica
.
De Ribesbladpukkel
Drepanopeziza ribis
komt voor op de bladeren van
Ribes
-soorten.
De Anemonenbekerzwam
Dumontinia tuberosa
parasiteert op de wortelstokken van Bosanemoon
Anemone nemorosa
en Speenkruid
Ficaria verna
.
De Grootsporige Truffelknotszwam
Elaphocordyceps longisegmentis
en de Zwarte Truffelknotszwam
Elaphocordyceps ophioglossoides
parasiteren op hertentruffels
Elaphomyces species
.
De Zwarte Truffelknotszwam
Elaphocordyceps ophioglossoides
parasiteert op hertentruffels
Elaphomyces species
.
De schimmel
Empusa muscae
tast vooral in de herfst een groot deel van de Huisvliegen
Musca domestica
aan. De zwamdraden (hyfen) van deze vliegenschimmel groeien dwars door het lichaam en verteren de vlieg volledig.
De Harde Voorjaarssatijnzwam
Entoloma clypeatum
is een parasitaire soort bij Sleedoorn
Prunus spinosa
, Meidoorn-soorten
Crataegus species
en soms ook fruitbomen.
Entomophthora
-schimmels zijn in staat om het gedrag van hun slachtoffer te beïnvloeden, alvorens het te doden. Deze schimmels duiken vooral op tijdens de herfst. Ze parasiteren vele soorten insecten, onder meer vliegen, oorwormen, wantsen, cicaden en sprinkhanen. Het lichaam van het aangetaste insect barst open als de schimmel rijp is. De soort
Entomophthora forficulae
parasiteert oorwormen; de soort
Entomophthora gryllii
parasiteert sprinkhanen. Er zijn gastheren die last hebben van verschillende
Entomophthora
-schimmels.
De parasitaire schimmel
Entomophthora muscae
heeft verschillende vliegen als gastheer, maar de parasiet treft vooral de Huisvlieg
Musca domestica.
De sporen van deze schimmel zijn voorzien van een kleverige slijmlaag zodat de gastheer door poetsen de buitenkant van het lichaam moet schoonmaken. De sporen van de schimmel zijn echter zeer klein en groeien snel. Een overgebleven spore vormt een schimmeldraad (hyfe) en die baant zich een weg langs het chitinepantser. Via de weke delen op de scheidingen van de achterlijfssegmenten dringt de schimmel binnen bij de vlieg. Zodra de schimmel zich in de vlieg heeft gevestigd vermenigvuldigt deze zich in het vliegenbloed (hemolymfe). Na enige tijd tast de schimmel ook de hersenen van het insect aan waardoor de gastheervlieg zich abnormaal gaat gedragen. De vlieg krijgt namelijk de drang om een zo hoog mogelijke plaats uit te kiezen en kruipt omhoog op plantenstengels, muren of ramen. Ze proberen zich met de zuigsnuit (proboscis) tevergeefs op de ondergrond vast te zuigen maar sterven uiteindelijk en blijven na enkele stuiptrekkingen in die laatste positie hangen, vaak ondersteboven met gespreide vleugels. De parasiet heeft er hierbij voor gezorgd dat de vlieg sterft in een houding die duidt op seksuele ontvankelijkheid, dus aantrekkelijk voor andere vliegen, dus potentiële slachtoffers. Na verloop van tijd worden er witachtige banden van sporendragende hyfen op het achterlijf zichtbaar. Die hyfen hebben zich uit het dode lichaam van de vlieg naar buiten gewerkt. De rijpe sporen worden weggeschoten in de omgeving en vinden op die manier weer andere slachtoffers. De sporen worden vaak als een witte halo rondom de dode vlieg aangetroffen. Ze zijn voorzien van een speciale, zeer kleverige slijmlaag zodat ze heel gemakkelijk aan een volgend insect blijven kleven.
De Halmverstikker
Epichloë typhina
parasiteert vooral op de Gladde Witbol
Holcus mollis
, waardoor er bij de plant groeiachterstand optreedt. De grashalmen vertonen hierdoor witte en gele streepjes. Vliegen van het genus
Botanophila
leggen eitjes in deze zwam. De vliegenlarven voeden zich met de zwam. De volwassen vliegen dragen bij tot de verspreiding/voortplanting van de zwam.
Meeldauwsoorten ontwikkelen zich vooral bij hogere planten die verzwakt zijn als gevolg van suboptimale omstandigheden zoals bijvoorbeeld schaduw. De Eikenmeeldauw
Erysiphe alphitoides
parasiteert vooral op Eik en een aantal andere loofbomen.
Erysiphe arcuata
parasiteert op Haagbeuk
Carpinus betulus
; Hokjespeulmeeldauw
Erysiphe astragali
op Hokjespeul
Astragalus glycyphyllus
;
Erysiphe capreae
op Wilg-soorten
Salix caprea
, Trompetboommeeldauw
Erysiphe catalpae
en
Erysiphe elevata
op Trompetboom
Catalpa bignonioides
;
Erysiphe platani
op Gewone Plataan
Platanus X hybrida
; Duizendknoopmeeldauw
Erysiphe polygoni
op Duizendknoop-soorten
Persicaria species
;
Erysiphe pseudoacaciae
op Robinia
Robinia pseudoacacia
; Kornoeljemeeldauw
Erysiphe tortilis
op Kornoelje-soorten
Cornus species
;
Erysiphe ulmi
op Iepsoorten (Iep)
Ulmus species
;
Erysiphe viburni
op
Viburnum
-soorten, vooral Gelderse Roos
Viburnum opulus
.
De Vossenbesbladgast
Exobasidium vaccinii
parasiteert op de bladeren van Rode Bosbes (Vossenbes)
Vaccinium vitis-idaea
in naaldbossen.
De Biefstukzwam
Fistulina hepatica
is een zwakteparasiet, die vooral op levende bomen zoals Eik-soorten
Quercus species
en Tamme Kastanje
Castanea sativa
voorkomt, soms ook op dood hout.
Het Zomerfluweelpootje
Flammulina fennae
is een saprofiet die mogelijks ook parasiteert op levend loofhout.
Het Kattendoornfluweelpootje
Flammulina ononides
parasiteert op Kattendoorn
Ononis spinosa.
.
Het Gewoon Fluweelpootje
Flammulina velutipes
komt voor op verschillende levende loofbomen, vooral Iep-soorten
Ulmus species
en Wilg-soorten
Salix species
, maar vertoont een voorkeur voor rottend hout.
De Echte Tonderzwam
Fomes fomentarius
is een necrotrofe parasiet die op de stam van verzwakte loofbomen (onder meer Beuk, Berk, Eik en Linde) groeit en witrot veroorzaakt.
De Duindoornvuurzwam
Fomitiporia hippophaecola
is een parasiet op stammen en takken van Duindoorn
Hippophae rhamnoides
. Men vindt deze zwam vooral in duinstruwelen.
De Eikenvuurzwam
Fomitiporia robusta
groeit op stammen van oude loofbomen (Eik) in lanen en open bossen.
De Roodgerande Houtzwam
Fomitiporia pinicola
is een necrotrofe parasiet op vaak nog levende stammen van vooral naaldbomen (spar), soms op loofbomen (Beuk, Berk, Eik, Esdoorn).
De Dikrandtonderzwam
Ganoderma adspercum
is een necrotrofe parasiet op oude stronken en stammen van loofbomen (Beuk, Eik, Linde) en heel soms naaldbomen.
De Waslakzwam
Ganoderma cupreolaccatum
is een parasiet op stammen en stronken van oude loofbomen (Beuk, Eik) in parken en landgoederen op klei. De zwam parasiteert op oude loofbomen waarbij de boom nog een hele tijd stand houdt (stadsparken).
De Platte Tonderzwam
Ganoderma lipsiense
is een necrotrofe parasiet die voorkomt op de boomvoet van oude loofbomen (Beuk) en soms ook naaldbomen. De zwam produceert bruin sporenstof. In deze zwam vindt men vaak de gallen van de Tonderzwambreedvoetvlieg
Agathomyia wankowiczii
.
De Gesteelde Lakzwam
Ganoderma lucidum
is een necrotrofe parasiet die voorkomt aan de voet of in holtes van stammen van loofbomen (Els, Plataan, Berk, Beuk, Eik).
De Harslakzwam
Ganoderma resinaceum
is een zwakteparasiet die vooral voorkomt op oude Eik-soorten
Quercus species
en Beuk
Fagus sylvatica
.
De meeldauwsoorten
Golovinomyces asterum
(op Canadese Guldenroede
Solidago canadensis
) en
Golovinomyces montagnei
(op Vederdistels
Cirsium species
) zijn biotrofe parasieten.
De Slijmige Spijkerzwam
Gomphidius glutinosus
parasiteert op het mycelium van boleten en vezeltruffels die als mycorrhizasymbionten bij sparren voorkomen.
De Roze Spijkerzwam
Gomphidius roseus
komt voor bij dennen en parasiteert gedeeltelijk op het mycelium van de Koeienboleet
Suillus bovinus
in naaldbossen op een droge, voedselarme zandgrond.
De Eikhaas
Grifola frondosa
is een parasiet die in bundels voorkomt aan de voet van levende loofbomen (Eik, Tamme Kastanje, Beuk).
De Prachtvlamhoed
Gymnopilus junonius
is een necrotrofe parasiet die groeit op boomvoeten van loofbomen en soms van naaldbomen.
De Peer-Jeneverbesroest
Gymnosporangium sabinae
manifesteert zich in de vroege lente als oranje geleiklonten op de gekweekte, platgroeiende Jeneverbes-struiken
Juniperus sabina
. De klonten zijn erg opvallend. Ze verdrogen snel en verdwijnen binnen enkele dagen. Deze roest overwintert in opvallend verdikte takken van de Jeneverbes. Samen met het uitlopen van de bladeren van de Gekweekte Peer
Pyrus communis
verschijnt de roest want het tweede deel van zijn levenscyclus gebeurt op deze boom. De sporen die vrijkomen uit de vruchtlichamen op de Jeneverbes, de zogenaamde teliosporen, besmetten de jonge, tere bladeren van de perenbomen. De schade is niet direct zichtbaar, maar als de bladeren geïnfecteerd zijn, worden duidelijke rode stippen zichtbaar. Voor een besmetting moeten er binnen een straal van 500 m rond de perenbomen besmette Jeneverbessen staan. Aan het einde van de zomer verschijnen aan de onderkant van het perenblad pukkels die een ander soort sporen produceren, namelijk de zogenaamde aeciasporen. De perenbomen sterven door de aantasting niet af, maar verzwakken wel. De Jeneverbes gaat er wel uiteindelijk volledig aan ten onder. Naast deze roest komen er ook nog Jeneverbesroest-soorten voor die als tweede gastheer Wilde Lijsterbes
Sorbus aucuparia
en Meidoorn
Crataegus species
hebben.
De Smeerwortelmycena
Hemimycena candida
is een necrotrofe parasiet die groeit aan de stengelbasis van Smeerwortel
Symphytum officinale
in bossen, wegbermen en ruigten op vochtige, vruchtbare klei.
De Wollige Bundelzwam
Hemipholiota populnea
is een necrotrofe parasiet die voorkomt op levend en dood hout van Populier-soorten
Populus species
, vaak op wonden en zaagvlakken.
De Gelobde Pruikzwam
Hericium cirrhatum
is een necrotrofe parasiet die groeit op stamwonden en levende stammen van dood hout, vooral Beuk
Fagus sylvatica
.
De Pruikzwam
Hericium erinaceus
is een necrotrofe parasiet die groeit op stamwonden van loofbomen in parken en langs lanen. De zwam verschijnt in september-oktober op beschadigde door parasieten ondermijnde en kwijnende loofbomen (Beuk, Eik, Notelaar, Es, fruit- en andere loofbomen). Het is een wondparasiet die met het mycelium doordringt tot in de kern van het substraat, tot dit helemaal ontbindt. Hij begint als parasiet, maar blijft nadien als saprofiet actief.
De schimmel
Hesperomyces virescens
behoort tot de zogenaamde laboulbeniales, een groep obligaat parasitaire schimmels die geleedpotigen als gastheer hebben. Deze schimmel is een parasiet van lieveheersbeestjes. Laboulbeniales vormen geen mycelium maar enkel vruchtlichamen op de buitenzijde van het chitinepantser van de gastheer. De gastheer wordt niet gedood, maar deze schimmel doorboort wel het chitinepantser om voedsel op te nemen. De vruchtlichamen zitten met een enkele cel, de “voetcel”, stevig vast aan de gastheer. De schimmel kan zich onder meer verspreiden via de kleverige sporen bij contacten tijdens de overwintering van de lieveheersbeestjes.
De Dennenmoorder
Heterobasidion annosum
is een necrotrofe parasiet op levende naaldbomen, vooral sparren, maar ook op dood hout, soms ook loofbomen. De zwam verspreidt zich ondergronds, van boom tot boom. De aangetaste bomen scheiden vaak hars af en de stam wordt onderaan dikker. De zwam tast ook jonge bomen aan.
De Helmharpoenzwam
Hohenbuehelia culmicola
is een saprotrofe zwam, maar vermoedelijk ook een necrotrofe parasiet die op de basis van opstaande stengels van Helm
Ammophila arenaria
groeit in de buitenste zeeduinen.
De Oranje Zwameter
Hypomyces aurantius
is een parasiet op oude, polypore houtzwammen en oesterzwammen. De Goudgele Zwameter
Hypomyces chrysospermus
parasiteert op boleten en krulzomen. De Hangende Zwameter
Hypomyces rosellus
parasiteert dan weer op oude korstzwammen en Polyporus-soorten of rottende mossen of rottend hout. De Groene Zwameter
Hypomyces viridis
parasiteert op russula’s en melkzwammen.
De Iepenzwam
Hypsizygus ulmarius
is een necrotrofe parasiet die vaak hoog aan de stam van levende of pas afgestorven Iepen Ulmus species groeit of op stobben in parken en langs wegen voorkomt, meestal in bundels.
De zwam
Immothia atrograna
is een parasiet op de zwam Rossige Korstkogelzwam
Hypoxylon perforatum
.
De Vosrode Weerschijnzwam
Inocutis rheades
is een parasitaire zwam die op stammen van Populiersoorten
Populus species
groeit.
De Dunne Weerschijnzwam
Inonotus cuticularis
en de Eikenweerschijnzwam
Pseudoinonotus dryadeus
groeien op wondplekken van loofbomen (Eik, Esdoorn, Iep, Kastanje).
De Ruige Weerschijnzwam
Inonotus hispidus
parasiteert op loofbomen (Es, Iep, Plataan, Appel en Walnoot).
De Elzenweerschijnzwam
Inonotus radiatus
is een necrotrofe parasiet op stammen, stronken en takken van loofbomen (Els, Berk).
De Korsthoutskoolzwam
Kretzschmaria deusta
leeft zowel parasitair als saprotroof op verschillende loofbomen. Vooral Beuken
Fagus sylvatica
maar ook andere loofbomen (Linde, Eik, Es) worden door de zwam aangetast. De soort veroorzaakt wortelrot en stambasisrot.
Het Fijn Viltkelkje
Lachnellula calyciformis
en het Dennenviltkelkje
Lachnellula subtillissima
zijn parasieten op naaldbomen.
Het Larikskankerviltkelkje
Lachnellula willkommi
komt voor op takken en kankergezwellen van Europese Lork
Larix decidua
.
De Zwavelzwam
Laetiporus sulphureus
is een necrotrofe parasiet op stammen en stronken van levende loofbomen (Eik, Wilg, Robinia, Taxus, Kers) in open landschappen. De zwam is een bruinrotter.
Het Fopelfenbankje
Lenzites betulinus
parasiteert op het mycelium van Elfenbankjes
Trametes species
.
Het Levermostrechtertje
Loreleia marchantiae
en het Oranjerood Trechtertje
Loreleia postii
groeien op mossen, vooral Parapluutjesmos
Marchantia polymorpha
.
De Beukenweerschijnzwam
Mensularia nodulosa
is een necrotrofe parasiet op ingerotte stamwonden en zaagvlakken van levende en dode Beuk Fagus sylvatica.
De Reuzenzwam
Meripilus giganteus
is een zwakteparasiet. Hij groeit aan de voet op de wortels van oude, levende loofbomen (Beuk, Eik, Linde).
Het Meidoornrotkelkje
Monilinia johnsonii
parasiteert op zwarte, gemummificeerde bessen van Meidoorn
Crataegus species
, vooral in kalkrijke duinen.
Het Gewoon Meniezwammetje
Dialonectria cinnabarina
is een necrotrofe parasiet
Dialonectria decora
groeit op Spaanse Aak
Acer campestre
bovenop de Esdoornjoekelspoorzwam
Massaria inquinans
.
Het Bloedrood Meniezwammetje
Neonectria coccinea
parasiteert op loofbomen (Beuk, Populier, Iep, Esdoorn). Het veroorzaakt in samenhang met de aantasting door de schildluis
Cryptococcus fagisuga
een ziekte. De nimfe van deze schildluis veroorzaakt een wonde, waarvan de zwam profiteert om de boom verder aan te tasten.
Het Oranje Mosbekertje
Neotiella rutilans
groeit op levende mossen op humusarm zand.
De Bosanemoon-Lijsterbesroest
Ochropsora ariae
veroorzaakt een abnormale groei van de stengels van Bosanemoon
Anemone nemorosa
.
Het Groot Oranje Mosschijfje
Octospora humosa
, het Wratsporig Mosschijfje
Octospora melina
en het Muurmosschijfje
Octospora musci-muralis
parasiteren op haarmossen.
De schimmel
Ophiostoma ulmi
(synoniem
Ceratocystis ulmi)
veroorzaakt de Iepenziekte. De schimmel wordt door de Kleine Iepenspintkever
Scolytus multistriatus
en de Grote Iepenspintkever
Scolytus scolytus
van de ene boom naar de andere boom overgebracht. De schimmel verstopt de houtvaten (blokkeert de xyleemvezels) zodat de boom sterft. De infectie start in de kroon en verplaatst zich over de hele boom. De vrouwtjes voeden zich in de top van de boom ter rijping van de ovaria. Jonge kevers brengen de sporen van hun verpoppingsplaats (geïnfecteerde bomen) naar een gezonde boom. De sporen zijn ook via de eitjes doorgeefbaar op de nieuwe generatie. De schimmel kan de boom in 2 maanden doden na de eerste symptomen van de infectie. De zwam is een vaatparasiet, die in houtvaten gistende sporen vormt. De sporen worden vervoerd via de sapstroom en infecteren via de wortels naburige bomen. Aangetaste bomen dienen helaas gerooid te worden, waarna het dood hout dient te worden verwijderd, want dit dood hout is ideaal voor de sporevorming en de groei van de keverlarven.
Paranectria oropensis
is een parasiet op de Gewone Poederkorst
Lepraria incana
(een korstmos).
De Dennenvoetzwam
Phaeolus schweinitzii
groeit aan de voet of op de wortels van levende naaldbomen, ook op stronken. Als parasiet veroorzaakt hij bruin houtrot en na de dood van zijn gastheer breekt hij nog jarenlang het hout verder af.
De Bruinzwarte Vuurzwam
Phellinus conchatus
en de Zwarte Vuurzwam
Phellinus igniarius var. trivialis
zijn necrotrofe parasieten op stammen van levende en dode loofbomen, vooral Wilg
Salix species
en Populier
Populus species
. Op levende loofbomen (Wilg, Berk, Els, Lijsterbes, Populier) komt de Echte Vuurzwam
Phellinus igniarius
als parasiet voor.
Op de stammen van fruitbomen zoals Kers
Prunus species
, Appel
Malus species
en Peer
Pyrus species
komt de parasitaire Boomgaardvuurzwam
Phellinus tuberculosus
voor.
De Goudvliesbundelzwam
Pholiota adiposa
groeit in bundels op levende stammen van loofbomen (Beuk, Wilg, Populier, Es) vaak op grote hoogte aan stamwonden. De Schubbige Bundelzwam
Pholiota squarrosa
groeit in bundels op loofbomen (Beuk, Es), zelden op naaldbomen.
Phragmidium sanguisorbae
is een roest op Kleine Pimpernel
Sanguisorba minor
.
Phyllactinia
-soorten veroorzaken meeldauw op verschillende planten zoals
Phyllactinia betulae
(op Berk),
Phyllactinia corni
(op Kornoelje) en
Phyllactinia orbicularis
(op Beuk).
De Kardinaalsmutsvuurzwam
Phylloporia ribis forma euonymi
groeit aan de stamvoet van de levende Kardinaalsmuts
Euonymus europaeus
. De Echte Bessenvuurzwam
Phylloporia ribis f. ribis
groeit aan de stamvoet van bessenstruiken zoals oude
Ribes
-struiken (bijvoorbeeld Aalbes).
De Berkenzwam
Piptoporus betulinus
is een necrotrofe parasiet die altijd op levende of dode Berk
Betula species
voorkomt.
De Schubbige Oesterzwam
Pleurotus dryinus
is een necrotrofe parasiet die op wondplekken van levende stammen en op dode stammen en stronken van loofbomen (Beuk, Eik, Populier) voorkomt. De Gewone Oesterzwam
Pleurotus ostreatus
komt voor op levende en dode stammen van loofbomen (Populier, Beuk, Wilg, Berk). De Bleke Oesterzwam
Pleurotus pulmonarius
groeit vooral op levende en dode stammen van loofbomen (Beuk, Wilg).
De ascomyceet
Pneumocystis jiroveci
is een parasitaire zwam die een longontsteking kan veroorzaken bij mensen met een verzwakt immuunsysteem. Symptomen van de infectie zijn koorts, kortademigheid, gewichtsverlies, nachtzweten. De zwam kan ook lever-, milt- en nieraantasting veroorzaken.
Podosphaera
-soorten vormen een meeldauw op planten zoals
Podosphaera erigerontis-canadensis
op Paardenbloem
Taraxacum officinale
en Canadese Fijnstraal
Conyza canadensis
en
Podosphaera phtheirospermi
op Helmogentroost
Odontites species
.
De Zadelzwam
Polyporus squamosus
groeit op stamwonden en dood hout van loofbomen (Es, Iep, Beuk, Wilg, Esdoorn, Populier).
Puccinia
-soorten zijn roesten op verschillende planten: voorbeelden hiervan zijn Heksenkruidroest
Puccinia circaeae
, Hondsdrafroest
Puccinia glechomatis
, Akkerkoolroest
Puccinia lapsanae
en Beemdgrasroest
Puccinia poarum
.
De Zwarte Roest
Puccinia graminis
vormt in het voorjaar op graansoorten het zogenaamde basidium met basidiosporen. Als deze basidiosporen terecht komen op de plant Zuurbes
Berberis vulgaris,
ontwikkelen ze zich tot verder tot zogenaamde spermagonia (generatieve fase). Deze spermagonia bestaan uit mannelijke spermatiën en vrouwelijke aecidiën met ontvangsthyfen.
De spermagonia scheiden een zoet vocht af, dat insecten aantrekt. Vooral de aecidiën zijn bloemachtig. Ze doorbreken de epidermis van een Zuurbesblad en hebben aanhangseltjes met een soort nectar. Insecten zorgen voor een bevruchting op de Zuurbes. Na de bevruchting ontwikkelen de spermagonia zich verder tot aecidiosporen.
Als deze door de wind worden verspreid en op graan terecht komen (infectie van het graan), vormen ze in de zomer uredinia met uredosporen (vegetatieve fase). Deze groeien verder in de zomer uit tot telia met telentosporen. Deze overwinteren en in het voorjaar ontwikkelen deze zich op het graan verder tot een basidium met basidiosporen, waarna de cyclus zich herhaalt.
De Azaleaknopvreter
Pycnostysanus azaleae
is een schimmel die voorkomt op
Rhododendron-
knoppen. De knoppen worden er zwartbruin door en zien er levenloos uit. Hun oppervlak lijkt dan helemaal bezet met zwarte kleine bolletjes. De Rhododendroncicade
Graphocephala fennahi
legt eitjes in dezelfde knoppen. De eileg veroorzaakt wondjes in de knoppen. Wanneer men deze knoppen niet verwijdert, dan zullen de sporen van de schimmel de knoppen binnendringen en deze uiteindelijk vernietigen.
De Esdoornvlekkenzwam
Rhytisma acerinum
is een parasiet op Gewone Esdoorn
Acer pseudoplatanus
. Op Wilg-soorten
Salix species
vinden we de Wilgenvlekkenzwam
Rhytisma salicinum
.
De hoeden van de Mosoortjes
Rimbachia species
zijn ruggelings vergroeid met de blaadjes van mossen. Het Glad Mosoortje
Rimbachia arachnoidea
en het Sterrenmosoortje
Rimbachia bryophila
parasiteren op Gewoon Sterrenmos
Mnium hornum
op vochtige tot natte bodems.
Het Kringmosoortje
Rimbachia neckerae
parasiteert op Kringmos-soorten
Neckera species,
Gewoon Haarmos
Polytrichum commune,
Gerimpeld Boogsterrenmos
Plagiomnium undulatum
en Muurachterlichtmos
Schistidium crassipilum
.
De Spaanse Aakmeeldauw
Sawadaea bicornis
parasiteert op Spaanse Aak
Acer campestre
.
Het Klaverknolkelkje
Sclerotinia trifoliorum
groeit op en in stengels en wortels van vlinderbloemigen.
De Goudschimmel
Sepedonium chrysospermum
vormt een gele, poederige massa op rottende zwammen, vooral boleten en wordt ook boletenrot genoemd. Het is de anamorfe vorm van de Goudgele Zwameter
Hypomyces chrysospermus
.
De Grote Sponszwam
Sparassis crispa
parasiteert op de wortels van naaldbomen op zandgronden. De Breedbladige Sponszwam
Sparassis spathulata
parasiteert op de wortels van zowel loof- als naaldbomen.
De Odeurzwam
Squamanita odorata
parasiteert mogelijk op het mycelium van vaalhoeden
Hebeloma species
.
Het Salomonsstromabekertje
Stromatinia rapulum
groeit op de wortelstokken van de Welriekende Salomonszegel
Polygonatum odoratum
op kalkrijk zand aan bosranden en in struwelen en graslanden in de duinen.
De Tumorgalzwam
Syzygospora tumefaciens
groeit alleen op het Gewoon Eikenbladzwammetje
Gymnopus dryophilus
en de Botercollybia
Rhodocollybia butyracea
in loof- en naaldbossen. Deze zwam vormt gelatineuze hersenvormige gallen (uitwassen) op de hoed en de steel van de gastheer. Deze trilzwam vormt eigen sporen op het oppervlak van de gallen.
Taphrina
-soorten zijn schimmels die ziektes op planten kunnen veroorzaken.
De Elzenvlag
Taphrina alni
komt van het voorjaar tot de zomer voor op de vrouwelijke katjes van Zwarte Els
Alnus glutinosa
en Witte Els
Alnus incana
en veroorzaakt een woekering. Een propschub groeit hierdoor uit tot een ver uitstekend tongvormig schubje (vlag).
Op Elzen kunnen ook nog het Elzenbladblaasje
Taphrina sadebeckii
en de Elzenkrulziekte
Taphrina tosquinetii
optreden.
De Heksenbezem
Taphrina betulina
veroorzaakt een woekering en vervorming van takjes en bladeren in de kronen van levende Berken
Betula species
.
Taphrina bullata
veroorzaakt vervormingen op de bladeren van Peer
Pyrus pyrastri
.
De Perzikkrulziekte
Taphrina deformans
komt voor op Perzik
Prunus persica
, Pruim
Prunus domestica
maar ook op Populier-soorten zoals de Witte Abeel
Populus alba
.
De Peppelvlag
Taphrina johansonii
vormt in het voorjaar een goudgele laag over de tot 10 mm opgezwollen, afzonderlijke bloeiwijzen en vruchtjes van aan de boom hangende vrouwelijke katjes van de Ratelpopulier
Populus tremula
.
Op de bladeren van Zwarte Populier
Populus nigra
, Italiaanse Populier
Populus nigra var. italica
en Canadese Populier
Populus X canadensis
parasiteert het Populierenbladblaasje
Taphrina populina
.
Het Narrentasje
Taphrina pruni
veroorzaakt vervormingen op Zoete Kers
Prunus avium
, Pruim
Prunus domestica
, Vogelkers
Prunus padus
en Sleedoorn
Prunus spinosa
.
De Witte Bultzwam
Trametes gibbosa
parasiteert op het mycelium van de Grijze Buisjeszwam
Bjerkandera adusta
, een zwam die groeit op dood hout van loofbomen, vooral Beuk
Fagus sylvatica
. De Witte Bultzwam veroorzaakt witrot.
De Anijskurkzwam
Trametes suaveolens
is een necrotrofe parasiet op de stam van knotbomen zoals Wilg-soorten
Salix species
en Populier-soorten
Populus species
in wilgengrienden en moerasbosjes.
Anemonenroest
Tranzschelia anemones
is een roest die optreedt op Bosanemoon
Anemone nemorosa
. De sporen worden bruinzwart.
De Gele Hersentrilzwam
Tremella aurantia
parasiteert op de Gele Korstzwam
Stereum hirsutum
.
De Kerntrilzwam
Tremella encephala
is een parasiet op de Dennenbloedzwam
Stereum sanguinolentum
.
De Bruine Trilzwam
Tremella foliacea
parasiteert op de Gerimpelde Korstzwam
Stereum rugosum
.
De Wittige Druppeltrilzwam
Tremella globispora
parasiteert op Uitbreekkogeltjes
Diaporthe species
op Zomereik
Quercus robur
.
De Gele Trilzwam
Tremella mesenterica
parasiteert op de Oranjerode Schorszwam
Peniophora incarnata
.
De Erwtenroest
Uromyces pisi-sativi
parasiteert op de bladeren van Cipreswolfsmelk
Euphorbia cyparissias
en vlinderbloemigen.
Maïsbrand
Ustilago maydis
parasiteert op Maïs
Zea mays
. Deze brand ontwikkelt zich in de plaats van en ten koste van de voortplantingsorganen van de plant. Op de Maïs ontwikkelt zich een gezwel dat eerst wittig is en vervolgens naar vrijwel zwart verkleurt.
De Stuifbrand
Ustilago tritici
is een parasitaire zwam die bij een ernstige besmetting hoge verliezen kan veroorzaken bij de oogst van tarwe, gerst of rogge. De zwam overwintert als dormant mycelium in het zaad van tarwe, gerst of rogge. De kiemkracht blijft daarbij intact. Het mycelium wordt actief bij het kiemen van de gastheer en infecteert de vegetatieve en generatieve primordia. De zwam stimuleert de gastheer om iets vroeger te bloeien. Op de aren ontstaan teliosporen die via de wind of de regen worden verspreid. Deze vormen haploïde hyfen die versmelten tot infectueuze diploïde hyfen. Deze dringen binnen in de stempel of het vruchtbeginsel en zorgen voor infecties in de later bloeiende aren.
De Parasietbeurszwam
Volvariella surrecta
groeit op oude of rottende exemplaren van de Nevelzwam
Clitocybe nebularis
.
De Kostgangerboleet
Xerocomus parasiticus
is een parasiet op de Gele Aardappelbovist
Scleroderma citrinum
. Hij groeit in loof- en gemengde bossen.
Parasitaire zaadplanten
Ook bij de zaadplanten komen er parasieten voor. Het zijn planten die op andere planten groeien en hun voedsel uit deze andere planten halen. Naar schatting is ongeveer 1 % van alle zaadplanten wereldwijd in staat om andere planten te parasiteren.
Sommige parasitaire planten hebben geen bladgroen, bladeren of wortels. Deze zogenaamde holoparasieten moeten water, minerale zouten en verwerkte organische stoffen aan hun gastheren onttrekken. Hoewel de meeste parasitaire planten haustoriën (zuigorgaantjes) op de wortels vormen, zijn er ook die door de stengel gevormde haustoriën hebben.
Bij de planten zijn er ook halfparasieten (hemiparasieten). Deze betrekken water met de daarin opgeloste minerale zouten van de gastheer. Halfparasieten beschikken wel over bladgroen en kunnen zelf fotosyntheseproducten aanmaken.
Parasitaire zaadplanten produceren in de regel een zeer groot aantal zaden om zoveel mogelijke potentiële gastheren te kunnen bereiken. Ze komen in alle werelddelen en alle mogelijke habitats voor. Ze nemen een enorme diversiteit aan ecologische niches in, nemen de meest uiteenlopende groeivormen aan en kunnen een hele reeks associaties aangaan met de gastheerplant.
We bespreken hieronder enkele parasitaire en halfparasitaire zaadplanten:
Het Klein Warkruid
Cuscuta epithymum
is een stengelparasiet. Deze zeldzame plant is afhankelijk van de voedingsstoffen die ze betrekt uit andere planten. Ze bevat namelijk geen bladgroenkorrels. Ze parasiteert vooral op (jonge) Struikhei
Calluna vulgaris
en Gewone Dophei
Erica tetralix
maar ook op andere planten (Brem, Tijm-soorten, Tormentil, Walstro-soorten, Klaver-soorten, Bosbes-soorten, Pijpestrootje). De kiemplant richt zich via hydrotopie en chemotropie naar water en voedingsstoffen van de waardplant. Een aantal zuigworteltjes (haustoria) boren zich in bijvoorbeeld Struikhei, waarna de andere wortelachtige orgaantjes van de plant afsterven. De zuigworteltjes van deze plant zijn in staat in de gastheerplant te overwinteren en in de volgende lente een nieuw plantje te vormen (de plant kent dus een soort vegetatieve voortplanting). Bij veroudering echter van de gastheerplant verdwijnen de overwinteringsmogelijkheden echter geleidelijk aan.
Het Groot Warkruid
Cuscuta europaea
parasiteert op andere planten (Hop, brandnetels, wilgen, distels, grassen). De plant heeft geen bladeren. De wortels zijn kleine zuigworteltjes die in de zeef- en houtvaten van andere planten boren. De plant kan een kluwen met een lengte van een meter bereiken.
De Bosogentroost
Euphrasia nemorosa
is een halfparasiet, die zich hecht aan de wortels van vooral klaversoorten
Trifolium species
- en Weegbree-soorten
Plantago species
.
Ook de Stijve Ogentroost
Euphrasia stricta
is een halfparasiet.
De Paarse Schubwortel
Lathraea clandestina
of Prachtschubwortel groeit op boomwortels, waarin deze plant door middel van boorwortels binnendringt. Het is een parasiet die minerale voedingsstoffen en suikers uit de houtvaten zuigt. Het sap uit de houtvaten bevat alleen in het voorjaar suikers, zodat deze plant dan ook vooral in het voorjaar groeit en bloeit. De soort blijkt zich uit te breiden en dit vooral op de wortels van Wilg-soorten
Salix species
en Populier-soorten
Populus species
.
De Bleke Schubwortel
Lathraea squamaria
heeft geen groene delen of bladeren. De plant parasiteert op de wortels van bomen (Hazelaar, Iep).
De Wilde Weit
Melampyrum arvense
is een parasiet die gebruik maakt van wintergranen om aan haar voedsel te komen. Deze plant is verdreven van de akkers. De zaden bleken moeilijk te scheiden van de graankorrels zodat men besloot om de plant te bestrijden.
Hengel
Melampyrum pratense
is een halfparasiet, die zich met zuigwortels vasthecht aan andere planten en bomen (Zomereik, Berk, Heide-soorten en Bosbes-soorten) en daarbij water met opgeloste voedingszouten aan de gastheer onttrekt. De plant bezit wel bladgroenkorrels.
Het Vogelnestje
Neottia nidus-avis
is een parasiet die over vrijwel geen bladgroen beschikt. Deze plant behoort tot de orchideeënfamilie, maar ziet eruit als een Bremraap
Orobanche species
. De soort leeft in symbiose met een zwamweefsel in de wortelstok. De plant haalt haar voedsel geheel uit de schimmel waar ze ondergronds mee samenleeft. Die schimmel leeft op zijn beurt van het verterende beukenblad op de bosbodem. De korte wortels van de plant zijn vergroeid met de schimmel en vormen een nestvormig kluitje. De plant kan alleen groeien op bodems waar de schimmel al voorkomt. Het stoffijne zaad is wel in staat om via de wind grote afstanden af te leggen naar geschikte groeiplaatsen. De wortelstok steekt tot diep in de grond. Het Vogelnestje is afhankelijk van de voedingsstoffen uit de laag afgevallen bladeren op de groeiplaatsen.
De Rode Ogentroost
Odontites vernus
is een halfparasiet, die een deel van het voedsel haalt uit de planten waarop ze groeit. Ze groeit zelfs op soortgenoten, zodat er verzwakte exemplaren ontstaan, die niet bloeien.
De Walstrobremraap
Orobanche caryophyllacea
behoort tot een familie van wortelparasieten die met hun stengelvoet volledig op de wortels van een andere plant zijn vastgegroeid. De plant is zowel voor de suikers als voor de minerale voedingsstoffen afhankelijk van de gastheer. Het kiemplantje boort zich reeds meteen in deze wortel. De stengels zijn niet groen en dragen schubben in plaats van bladeren. De zaden worden door de wind verspreid. De kiemplantjes kunnen zich alleen ontwikkelen als ze in aanraking komen met de wortels van een plant die als gastheer geschikt is. De Walstrobremraap woekert op Geel Walstro
Galium verum
, minder op Glad Walstro
Galium mollugo
en zelden op composieten of andere planten.
Ook de Klimopbremraap
Orobanche hederae
woekert op Klimop en komt soms spontaan in tuinen voor. De plant komt vooral voor op beschaduwde, steenachtige plaatsen. Ze bloeit van juni tot augustus met witte of paarsachtige bloemen. Deze plant komt bijna uitsluitend in stedelijke milieus voor (Leuven, Gent,…).
De Klavervreter
Orobanche minor
ontbeert het pigment chlorofyl (bladgroen) en parasiteert op de wortels van andere planten zoals Witte Klaver
Trifolium repens
, Rode Klaver
Trifolium pratense
en andere vlinderbloemen en composieten.
De Bitterkruidbremraap
Orobanche picridis
vergezelt in de duinen soms het Echt Bitterkruid
Picris hieracioides
. De wortels van de bremraap maken contact met de bastvaten van Echt Bitterkruid voor de voorziening van zowel suikers als mineralen.
De Blauwe Bremraap
Orobanche purpurea
woekert op composieten en dan vooral op Gewoon Duizendblad
Achillea millefolium
en Alsem-soorten
Artemisia species
.
De Grote Bremraap
Orobanche rapum-genistae
is een plant die parasiteert op Brem
Cytisus scoparius
. De stengels zijn niet groen en dragen schubben in plaats van bladeren. De zaden worden door de wind verspreid.
De Kleverige Ogentroost
Parentucellia viscosa
is een halfparasiet op grassoorten.
Het Moeraskartelblad
Pedicularis palustris
is een halfparasiet die voedsel onttrekt aan naburige planten, vooral grassen. Na enkele jaren zijn de gastheerplanten zo verzwakt dat de groeiplaats voor het Moeraskartelblad niet meer voldoet en de plant op een bepaalde plaats verdwijnt en op een plaats verderop wel weer voorkomt.
Het Heidekartelblad
Pedicularis sylvatica
is een halfparasiet die andere planten, voornamelijk biezen aanklampt.
De Harige Ratelaar
Rhinanthus alectorolophus
is een halfparasiet op grassen en soms op vlinderbloemigen zoals Klaver-soorten
Trifolium species
. Door middel van zuigwortels (haustoriën) worden de wortels van naburige planten “afgetapt” waarbij vooral water met opgeloste zouten worden opgenomen.
De Grote Ratelaar
Rhinanthus angustifolius
is een halfparasiet, die voorkomt in duinvalleien, aan waterkanten, in bermen, op dijken en in vochtige hooilanden. Water en mineralen betrekt de plant uit grassen.
De Kleine Ratelaar
Rhinanthus minor
is een halfparasiet op grasachtigen en kruiden. De plant put mineralen en water uit de wortelstelsels van de gastheerplanten. De geparasiteerde planten blijven kleiner dan normaal het geval zou zijn.
Het Liggend Bergvlas
Thesium humifusum
is een halfparasiet die woekert op Geel Walstro
Galium verum
en Glad Walstro
Galium mollugo
. Met haar wortelstelsel kan deze plant meer dan één plant tegelijk “aftappen”.
De Maretak
Viscum album
, ook Vogellijm genoemd, is een groenblijvende halfparasiet die we als bolvormige takkenbos vinden in bomen. Meestal groeit hij in populieren
Populus species
(niet op Zwarte Populier
Populus nigra
), Linde-soorten
Tilia species
of appelbomen
Malus domestica
, soms ook op Eenstijlige Meidoorn
Crataegus species
, op Eik
Quercus species
en op sparren. Deze halfparasiet verdampt veel water en veroorzaakt bij de gastheer een zware waterbelasting. In sommige gevallen kunnen er zoveel Maretakken in een boom hangen, dat deze bezwijkt. De Zilverspar-maretak kan veel schade toebrengen aan de boom. De plant groeit alleen op gastbomen die op een kalkrijke bodem groeien. De Maretak gebruikt water en voedingsstoffen van de gastheer. De hoofdwortel vormt lange zijwortels in de bast van de boom, van waaruit zuigwortels doordringen in het hout. De Maretak bloeit van maart tot en met mei met onopvallende bloemen. De ronde, witte tot iets geelachtige, glanzende bessen vallen wel sterk op. Ze worden graag gegeten door vogels. Terwijl vogels de bessen opeten, smeren ze af en toe de kleverige besinhoud af aan de takken. Als een zaadje blijft kleven kan dit ontkiemen en onmiddellijk een zuigwortel in de tak priemen en zo uitgroeien tot een nieuwe Maretak. Honingbijen
Apis mellifera
, graafbijtjes en vliegen zorgen voor de kruisbestuiving.
Parasitaire dieren
Bij de dieren kennen we parasitaire soorten bij volgende soortgroepen: bijen en hommels, kevers, luizen, mieren, vliegen en muggen, vlinders, vlooien, waaiervleugeligen, wantsen, wespen, wormen, spinachtigen, kreeftachtigen, vissen en vogels.
Parasitaire bijen en hommels
KOEKOEKSBIJEN
De zogenaamde koekoeksbijen of parasitaire bijen vormen een aparte groep bij de bijen. Ze verzamelen zelf geen stuifmeel maar gebruiken het stuifmeel van andere bijen om de eitjes op te leggen. Deze bijen zoeken geen eigen nestgelegenheid, vormen geen eigen broedcellen en leggen geen eigen stuifmeelvoorraden aan. Hun larven voeden zich met zowel het stuifmeel als de larven van de gastheerbijen. De koekoeksbijen of hun larven vernietigen de eitjes van de gastheerbij. Het mannetje produceert via klieren gelijkaardige secreten als het mannetje van de gastheerbij. Bij de paring worden de secreten doorgegeven aan het vrouwtje. Hierdoor raakt het gastheervrouwtje in de war en valt ze de indringster niet aan. Het vrouwtje legt dan eitjes. De larven doden bij het uitkomen de larven of de eieren van de gastheerbij en eten de stuifmeelvoorraad op. De aanwezigheid van koekoeksbijen staat of valt met het voorkomen of de afwezigheid van de gastheerbijen.
Bij de koekoeksbijen onderscheiden we de kegelbijen, de bonte viltbijen, de viltbijen, de rouwbijen, de wespbijen, de bloedbijen en de tubebijen.
Kegelbijen
Kegelbijen (genus
Coelioxys
) zijn koekoeksbijen die vooral parasiteren bij de behangersbijen en de sachembijen. De vrouwtjes gaan na inspectie een broedcel in van de gastbij en steken het puntige achterlijf door de stuifmeelvoorraad van die cel. Ze leggen een ei op de achterwand van de cel. De eitjes van de kegelbijen komen eerder uit dan deze van de gastheerbij. De larven eten vervolgens de eitjes van de gastheerbij op en voeden zich verder met de stuifmeelvoorraad. In het laatste larvestadium (rust-diapauze) gaan ze de winter in en pas in het voorjaar verpoppen ze. Kegelbijen zijn meestal zwart met regelmatig witte haarbanden of witte vlekken op het achterlijf. Het achterlijf van het vrouwtje is opvallend kegelvormig. Bloemen zijn voor deze bijen alleen belangrijk als nectarbron. Deze bijen hebben een lange tong en zullen dan ook vooral bloemen met diepliggende nectar bezoeken.
In Vlaanderen komen de Schubhaarkegelbij
Coelioxys afra
, de Kielstaartkegelbij
Coelioxys alata,
de Gouden Kegelbij
Coelioxys aurolimbata,
de Heidekegelbij
Coelioxys conica,
de Grote Kegelbij
Coelioxys conoidea,
de Slanke Kegelbij
Coelioxys elongata,
de Gewone Kegelbij
Coelioxys inermis,
de Duinkegelbij
Coelioxys mandibularis
en
de Rosse Kegelbij
Coelioxys rufescens
voor.
Bonte Viltbijen
Bonte Viltbijen (genus
Epeoloides
) hebben een kop en een borststuk met vrij lange beharing, vooral bij de mannetjes. Ze hebben een zwarte of zwart-oranje kleur met witte viltvlekken. Deze bijen zijn broedparasieten bij de slobkousbijen. Bloembezoek dient bij deze bijen dan ook alleen voor de eigen voedselvoorziening. Ze verzamelen immers geen stuifmeel.
De Bonte Viltbij
Epeoloides coecutiens
is de enige broedparasiet bij de Gewone Slobkousbij
Macropis europaea
en de Bruine Slobkousbij
Macropis fulvipes
. Deze bij komt voor op de plaatsen uiteraard waar de gastheerbijen voorkomen.
Viltbijen
Viltbijen (genus
Epeolus
) zijn bijen met een gedrongen bouw. Ze zijn zwart gekleurd met witte, viltachtige haarvlekken. De poten zijn deels rood gekleurd. In rust trekken ze dikwijls de voorpoten op. Ze slapen vaak met hun kaken geklemd aan dunne takjes. Het zijn broedparasieten bij de zijdebijen. Het vrouwtje legt een ei in het nog niet afgesloten nest van de gastheerbij. De larve die uitkomt zoekt aanwezige eieren of larven in het nest en voedt zich ermee. Daarna voedt de larve zich met de aanwezige voedselvoorraad.
We kennen in Vlaanderen de Heideviltbij
Epeolus cruciger,
de Schorviltbij
Epeolus tarsalis
en
de Gewone Viltbij
Epeolus variegatus.
Rouwbijen
De rouwbijen (genus
Melecta
) zijn broedparasieten bij de sachembijen. Rouwbijen zijn zo groot als een hommel en zijn zwart of bruinachtig behaard met lichte haarvlekken op het zwarte achterlijf en de poten. De vrouwtjes leggen een ei in een reeds afgesloten broedcel van de gastheer. Ze boren daarvoor een gaatje in het aarden deksel van de broedcel, leggen een eitje en metselen het gat weer dicht. Als het ei uitkomt, doodt de jonge larve het ei of de jonge larve van de gastheer. Vervolgens voedt de larve zich met de voedselvoorraad in de broedcel. Deze bijen overwinteren als volwassen bij in de broedcel. Deze bijen bezoeken graag lipbloemen.
In Vlaanderen komen de Bruine Rouwbij
Melecta albifrons
en
de Witte Rouwbij
Melecta luctuosa
voor.
Wespbijen
Wespbijen (genus
Nomada
) danken hun naam aan de wespachtige streeptekening die bij verschillende soorten voorkomt. Deze tamelijk slanke bijen hebben een korte tong en hebben relatief weinig beharing voor een bij. Door hun parasitaire levenswijze hoeven ze geen stuifmeel te verzamelen. De meeste soorten hebben vooral zandbijen als gastheer. De wespbijen bezoeken verschillende bloemen, enkel voor hun eigen gebruik. Ze zijn vaak slapend aan te treffen in bloemen of vastgebeten in groene plantendelen. Wespbijen hebben ongeveer dezelfde vliegperiode als hun gastheerbijen. Ze zoeken naar nesten van andere bijen en leggen daar hun eigen eitjes in, doorgaans 2 per broedcel . De larve van de wespbij komt eerst uit, doodt een eventueel aanwezig ander
Nomada
-ei, eet dan het ei van de gastheer op en vervolgens het door de gastheer verzamelde stuifmeel.
Bij het zoeken naar de nesten speelt het zicht een belangrijke rol. Na de lokalisatie van een gastheernest wordt de locatie bij het vrouwtje ingeprent zodat ze deze plaats laten verschillende keren bezoekt. Ook geuren spelen een belangrijke rol bij het zoeken naar de nestholte van de juiste gastheer. Een nest dat reeds bevoorraad is met stuifmeel, is qua geur aantrekkelijker dan een leeg nest. Twee
Nomada
-vrouwtjes die elkaar bij een zelfde nestgang tegenkomen reageren doorgaans agressief tegenover elkaar. De vrouwtjes van de gastheerbij zelf jagen de
Nomada
-vrouwtjes echter niet weg. Dit kan worden verklaard door het feit dat de wespbij-vrouwtjes een zelfde geur dragen als de gastheerbij-vrouwtjes. Deze geur namen ze tijdens de paring over van de wespbij-mannetjes. De klieren van de wespbij-mannetjes produceren namelijk dezelfde geur als die van de gastheerbij-vrouwtjes. Deze geur blijven de vrouwtjes lange tijd meedragen. Een wespbij-vrouwtje blijft gedurende lange tijd een gevonden nestgang “observeren”. Bij het wegvliegen van de gastheer, dringt het vrouwtje het nest binnen en legt er de eitjes (2 per broedcel). Als de gastheer de nestgang bij het verlaten dichtgooit, dan graaft de wespbij deze weer open. Enkel in geschikte cellen, die voorzien zijn van voldoende voedsel, worden eitjes gelegd. De volledige ontwikkeling van ei tot volwassen wespbij doort een paar weken. De voorjaarswespbijen overwinteren als volwassen bij.
In Vlaanderen komen de Bleekvlekwespbij
Nomada alboguttata,
de Knautiawespbij
Nomada armata,
de Bonte Wespbij
Nomada bifasciata,
de Langsprietwespbij
Nomada conjungens,
de Langsprietdwergwespbij
Nomada distinguenda,
de Roodzwarte Dubbeltand
Nomada fabriciana,
de Dubbeldoornwespbij
Nomada femoralis,
de Geelschouderwespbij
Nomada ferruginata,
de Gewone Wespbij
Nomada flava,
de Gewone Kleine Wespbij
Nomada flavoguttata,
de Zwartsprietwespbij
Nomada flavopicta,
de Kortsprietwespbij
Nomada fucata,
de Roodsprietwespbij
Nomada fulvicornis,
de Bruinsprietwespbij
Nomada fuscicornis,
de Smalbandwespbij
Nomada goodeniana,
de Gedrongen Wespbij
Nomada guttulata,
de Roodharige Wespbij
Nomada lathburiana,
de Vroege Wespbij
Nomada leucophthalma,
de Donkere Wespbij
Nomada marshamella,
de Rode Wespbij
Nomada mutabilis,
de Donkere Dubbeltand
Nomada obscura,
de Boswespbij
Nomada opaca,
de Sierlijke Wespbij
Nomada panzeri,
de Kalkgraslandwespbij
Nomada piccioliana,
de Gewone Dubbeltand
Nomada ruficornis,
de Heidewespbij
Nomada rufipes,
het Geeltipje
Nomada sheppardana,
de Signaalwespbij
Nomada signata,
de Matglanswespbij
Nomada similis,
de Borstelwespbij
Nomada stigma,
de Stomptandwespbij
Nomada striata,
de Geelzwarte Wespbij
Nomada succincta
en de Variabele Wespbij
Nomada zonata
voor.
Bloedbijen
De bloedbijen (genus
Sphecodes
) zijn meestal zwart met een opvallend, gedeeltelijk bloedrood achterlijf. Zelden zijn deze bijen volledig zwart. Ze zijn overwegend kaal en hebben geen verzamelapparaat. Bloedbijen parasiteren vooral op groefbijen van het genus
Lasioglossum
. Van enkele soorten is bekend dat ze zich met geweld toegang verschaffen tot de nesten van groefbijen. Ze doden de bewaakster aan de ingang en ook werksters om de weg voor zichzelf vrij te maken naar de broedcellen van de gastheerbij. Enkele soorten hebben ook zijdebijen of andere bijen als gastheer. Bij deze bijen zijn het de volwassen vrouwtjes, en niet de larven, die het ei of de larve van de gastheerbij doodt. Om de precieze locatie van het gastheernest te vinden, zijn deze bijen vaak wandelend over de grond te vinden. Bloedbijen bezoeken een groot aantal verschillende bloemen.
In Vlaanderen kennen we de Grote Bloedbij
Sphecodes albilabris,
de Brede Dwergbloedbij
Sphecodes crassus,
de Bosbloedbij
Sphecodes ephippius,
de Roestbruine Bloedbij
Sphecodes ferruginatus,
de Glanzende Dwergbloedbij
Sphecodes geoffrellus,
de Pantserbloedbij
Sphecodes gibbus,
de Lichte Bloedbij
Sphecodes hyalinatus,
de Kleine Spitstandbloedbij
Sphecodes longulus,
de Verscholen Dwergbloedbij
Sphecodes marginatus,
de Gewone Dwergbloedbij
Sphecodes miniatus,
de Dikkopbloedbij
Sphecodes monilicornis,
de Schoffelbloedbij
Sphecodes pellucidus,
de Grote Spitstandbloedbij
Sphecodes puncticeps,
de Rimpelkruinbloedbij
Sphecodes reticulatus
en de Vroege Bloedbij
Sphecodes rubicundus.
Tubebijen
De tubebijen (genus
Stelis
) zijn koekoeksbijen die verschillende bovengronds nestelende bijen zoals metselbijen, wolbijen, klokjesbijen en tronkenbijen als gastheer hebben. Als koekoeksbijen hebben ze geen stuifmeelverzamelapparaat. De larven van tubebijen ontwikkelen zich sneller dan de larven van de gastheerbij. Bij het uitkomen eten ze de larve van de gastheerbij op en voeden zich vervolgens met de pollenkorrels. Tubebijen hebben een nogal gedrongen lichaamsbouw. Ze zijn weinig behaard of voorzien van zeer fijne haarbandjes. Ze zijn helemaal zwart of hebben een witte, oranje of gele tekening. Ze komen in verschillende biotopen voor, vooral als er hout met gaten aanwezig is waarin de gastheerbijen nestelen. Men vindt deze bijen dan ook zowel in bosranden als in dorpen en steden. Tubebijen bezoeken bloemen van zeer uiteenlopende planten.
Van de tubebijen komen de Gewone Tubebij
Stelis breviuscula,
de Witgevlekte Tubebij
Stelis ornatula,
de Zwarte Tubebij
Stelis phaeoptera,
de Geelgerande Tubebij
Stelis punctulatissima
en de Gele Tubebij
Stelis signata
in Vlaanderen voor.
Koekoekshommels
Koekoekshommels leggen hun eieren in het nest van sociale hommelsoorten. Regelmatig kan het gebeuren dat een hommelkoningin de koningin van soortgenoten of van een andere hommelsoort doodt en het nest overneemt, maar bij de echte koekoekshommels is de overname van het nest van een andere soort een normaal onderdeel van hun levenswijze.
Vrouwelijke koekoekshommels zijn morfologisch aangepast aan hun parasitaire levenswijze. Ze bezitten geen verzamelapparaat voor stuifmeel, ze hebben een gekromd achterlijf en een langere, kromme angel. Hun chitinelaag is dikker dan bij andere hommels; hun kaken zijn scherper en krachtiger en ze hebben ook een grotere gifblaas.
De vrouwtjes dringen een gastheervolk binnen nadat deze reeds een eerste generatie van werksters heeft geproduceerd. Ze sporen het nest op aan de hand van chemische sporen die door werksters van de gastheer bij de nestingang worden achtergelaten. Het binnendringen in het gastheervolk kan rustig gebeuren, maar ook op een zeer agressieve wijze. De koekoekshommel jaagt daarbij de gastheerkoningin weg, steekt ze dood of leeft er soms gewoon vreedzaam mee verder. Nadat de koekoekshommel zich heeft gevestigd, begint ze haar eieren te leggen. Doordat de eigen wasklieren gedegenereerd zijn, gebruikt ze de was in het nest om wascellen te bouwen voor haar eigen eieren. De werksters van het gastheervolk verzorgen zowel de nakomelingen van hun koningin als die van de koekoekshommel.
In de nazomer zijn de mannetjes van koekoekshommels vrij talrijk te vinden op grote distels en andere composieten. Alleen de bevruchte koekoekshommelvrouwtjes overwinteren.
In Vlaanderen komen de Lichte Koekoekshommel
Bombus barbutellus,
de Tweekleurige Koekoekshommel
Bombus bohemicus,
de Gewone Koekoekshommel
Bombus campestris,
de Boomkoekoekshommel
Bombus norvegicus,
de Rode Koekoekshommel
Bombus rupestris,
de Vierkleurige Koekoekshommel
Bombus sylvestris
en de Grote Koekoekshommel
Bombus vestalis
voor.
Parasitaire kevers
Bij de kevers parasiteert de uitheemse Kleine Kastkever
Aethina tumida
bij Honingbijen
Apis mellifera
en hommels. De soort werd nog niet in Vlaanderen of Nederland aangetroffen, maar gevreesd wordt dat men dit wel mag verwachten.
De Zwartspriethommelkever
Antherophagus nigricornis
, ook Liftkevertje genoemd, lift mee met hommels. In het hommelnest zet de kever eitjes af. De larven van de kever voeden zich met de was, het jonge hommelbroed en de stuifmeelvoorraden.
De spekkever
Megatoma undata
parasiteert bij de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
, de zweefvliegendoder
Ectemnius lituratus
, de Smalbandzweefvlieg
Ectemnius sexcinctus
en de huigwesp
Passaloecus eremita
.
De larven van de Oliekevers
Meloë species
laten zich door solitaire bijen, bij voorkeur groefbijen of zandbijen vervoeren naar hun nest (foresie). Bij de paring stappen de triungulinen namelijk over naar een vrouwtje, zodat ze uiteindelijk in het bedoelde nest terecht komen. Ze zuigen in het nest het aanwezige ei leeg en doden eventuele rivalen.
De larven van de Waaierkever
Metoecus paradoxus
liften mee met sociale plooivleugelwespen, meerbepaald papierwespen van het genus
Vespula
. In het wespennest eet de keverlarve de wespenlarve van binnenuit op (endoparasiet).
De Diefkever
Ptinus sexpunctatus
parasiteert bij de Blauwe Metselbij
Osmia caerulescens
en de Gehoornde Metselbij
Osmia cornuta
.
De Smalvleugelige Sachembijenoliekever
Sitaris muralis
parasiteert bij sachembijen.
De oliekever
Stenoria analis
is een parasitaire kever bij de Klimopbij
Colletes hederae
.
De larve van de Bijenwolf
Trichodes apiarius
leeft bij bovengronds nestelende Honingbijen
Apis mellifera
(in verwaarloosde kasten) en solitaire bijen (behangersbijen en metselbijen) en voedt zich niet alleen met de bijeneieren, -larven en -poppen maar ook met de stuifmeelvoorraad. Deze kever is doorgaans niet schadelijk voor de Honingbijenteelt. In nestgangen kunnen ze meerdere cellen die achter elkaar liggen helemaal leeg eten. Soms doet een larve er 3 jaar over om tot een volwassen kever uit te groeien.
De Behaarde Bijenwolf
Trichodes alvearius
komt op dezelfde plaatsen voor als de Bijenwolf
Trichodes apiarius
maar is zeldzamer. De larve ontwikkelt zich niet bij bijen, maar in de nesten van graafwespen.
Parasitaire luizen
De zuigende luizen zijn vleugelloze, op zoogdieren parasiterende insecten.
De Duivenluis
Columbicola columbae
komt alleen voor tussen de veren van de Houtduif
Columba palumbus
en andere duiven. Het is een bijtende luis, die zich voedt met de hoorn van duivenveren.
Damalinia species
komen voor bij landbouwhuisdieren.
Damalinia bovis
veroorzaakt onrust en jeuk bij runderen.
Damalinia equi
veroorzaakt vooral jeuk bij paarden en
Damalinia ovis
zorgt voor jeuk en ook wolverlies bij schapen en geiten.
De luis
Eomenacanthus stramineus
behoort tot de vogelluizen (Menoponidae). Deze luis voedt zich met huid- en veerfragmenten, aangevuld met bloed op pluimvee, wat vaak leidt tot verlies van veren of infecties. Zowel de nimfen als de imago’s leven parasitair. De eitjes worden aan de veren van de gastheer bevestigd met een lijmachtige substantie.
De luis
Felicola subrostratus
veroorzaakt jeuk bij katten.
De Fazanteveerluis
Goniodes colchicus
is een veerluis die in de veren van de Fazant
Phasianus colchicus
leeft. De luis voedt zich met de hoornlagen van de huid en de veren.
Haematopinus species
zijn luizen die zich vaak aan de binnenkant van de oren van zoogdieren ophouden.
Haematopinus asini
veroorzaakt jeuk bij paarden,
Haematopinus eurysternus
veroorzaakt jeuk bij runderen.
Haematopinus suis
veroorzaakt jeuk, soms anemie en ook groeivertraging bij varkens.
Linognathus setosus
is een luis die zorgt voor jeuk en wolverlies bij schapen en geiten.
Linognathus vituli
is een luis die bij runderen jeuk veroorzaakt.
De Hoofdluis
Pediculus humanus capitis
is een parasitaire luis. Deze soort heeft een afgeplat en smal peervormig lichaam van 2 à 3 mm lang. De korte, sterke poten dragen hechtklauwtjes. Deze luis komt alleen voor in het hoofdhaar bij de mens. Ze behoort tot de zuigende luizen en voedt zich met menselijk bloed.
De Klerenluis
Pediculus humanus corporis
is een luis die parasiteert op mensen. Deze luis bracht vroeger de beruchte vlektyfus over, veroorzaakt door de bacterie
Rickettsia prowzekii
.
De Platluis
Phthirus pubis,
ook wel Schaamluis genoemd, is een parasitaire luis die leeft op de dichtbehaarde plaatsen van het menselijk lichaam (meestal de schaamstreek maar ook de baard, oksels en wimpers), met uitzondering van het hoofd.
De luis
Solenopotes capillatus
veroorzaakt onrust en jeuk bij runderen.
De hondenhaarluis
Trichodectes canis
komt vooral voor bij honden. Deze luis heeft een grote, min of meer vierkante kop met grote mandibels. Deze luis (nimf en imago) voedt zich met stukjes huid, haren, uitscheidingsproducten en bloed. Deze luis veroorzaakt soms ernstige irritatie (jeuk) en haarverlies, doordat de gastheer langdurig krabt.
Op de Das
Meles meles
leeft dan weer de Dassenluis
Trichodectes melis
. Dit is een gespecialiseerde parasiet.
Parasitaire mieren
Bij de mieren kennen we een aantal soorten met een parasitaire levenswijze:
De Woekermier
Anergates atratulus
is een obligaat parasitaire soort bij de Zwarte Zaadmier
Tetramorium caespitum
, alsook bij de Bruine Zaadmier
Tetramorium atratulus
.
De Behaarde Bosmier
Formica rufa
, ook Behaarde Rode Bosmier genoemd, is een ‘temporaire sociaalparasiet’. Voor het stichten van een geheel nieuw nest moet een bevruchte koningin zich laten adopteren in het nest van een
Formica
-soort van het subgenus
Serviformica
. De koningin van dat nest wordt gedood door de indringster of door haar eigen werksters verstoten of gedood. De werksters gaan het broed van hun ‘nieuwe’ koningin verzorgen. Langzamerhand sterven de Serviformica-werksters uit en nemen de werksters van de Behaarde Bosmier het nest over en ontstaat een puur Behaarde Bosmier-nest. Het vrouwtje dringt bijvoorbeeld het nest van de Grauwzwarte Renmier
Formica fusca
binnen, doodt de koningin en neemt haar plaats in. Er ontstaat eerst een gemengde bevolking van beide soorten, maar na enige tijd krijgt de Behaarde Bosmier de bovenhand.
De Glanzende Houtmier
Lasius fuliginosus
is een temporeel parasitaire soort bij andere
Lasius
-soorten, zoals de Wegmier
Lasius niger
.
De Breedschubmier
Lasius sabularum
is een temporeel parasitaire soort van de Wegmier
Lasius niger
.
Gaststeekmieren leven in de kolonies van hun gastheren. De vrouwtjes geven feromonen af die ervoor zorgen dat de gastheer zelf geen geslachtsdieren meer produceert. De kolonie van de gaststeekmier leeft in de kolonie van de gastheermier, zonder dat de koningin van de gastheermier wordt gedood.
De gaststeekmier
Myrmica microrubra
werd vroeger altijd beschouwd als de microgyne van de Gewone Steekmier
Myrmica rubra
. Het is in ieder geval een soort die parasitair leeft bij deze laatste mier.
Parasitaire vliegen en muggen
VLIEGEN
We onderscheiden hierbij de bijenluisvliegen, de blaaskopvliegen, de bloemvliegen, de dambordvliegen, de dazen, de echte vliegen, de fruitvliegen, de horzels, de luisvliegen, de slakkendoders, de sluipvliegen, de spinvliegen, de vleesvliegen en de wolzwevers.
BIJENLUISVLIEGEN
De Bijenluisvlieg
Braula coeca
is een vleugelloze soort die in bijenkorven leeft en zich, evenals de larven, voedt met honing. De volwassen Bijenluisvlieg klampt zich vast aan de haartjes van de Honingbij
Apis mellifera
en laat zich zo naar een andere plaats brengen.
BLAASKOPVLIEGEN
De blaaskopvliegen (Conopidae) vallen op door hun tamelijk grote kop. Het achterlijf is wespachtig, gekromd en achteraan verdikt. Deze vliegen zijn bloembezoekers. Met hun grote zuigsnuit kunnen ze diep in de bloemen doordringen. De vrouwtjes vallen bijen, wespen of hommels aan om in de vlucht een eitje in hun achterlijf te leggen met een flinke legboor, die als een soort pistool is uitgerust om vliegensvlug een eitje te kunnen leggen in de gastheer. De larve eet de gastheer van binnen uit op en verpopt na het overlijden van deze gastheer.
De Stekeldrager
Abrachyglossum capiatatum
is een blaaskopvlieg. De gastheersoorten van deze parasitaire vlieg zijn nog niet gekend, maar de maden van blaaskopvliegen ontwikkelen zich in andere insecten, zoals bijen en hommels en op een vindplaats werden Slobkousbijen gespot, zodat deze bijen mogelijk als gastheer optreden.
De wespblaaskoppen (genus
Leopoldius
) parasiteren vooral bij sociale plooivleugelwespen, vooral limonadewespen.
Het Bont Blaaskaakje
Myopa buccata
is een endoparasitaire vlieg bij de Meidoornzandbij
Andrena carantonica
.
Het Stipblaaskaakje
Myopa testacea
parasiteert op andere insecten zoals bijen, hommels, wespen en sprinkhanen.
Het Gewoon Knuppeltje
Psychocephala rufipes
parasiteert bij hommels en wespen.
De Roestbruine Kromlijf
Sicus ferrugineus
parasiteert op hommels en zandbijen.
Blaaskopvliegen van het genus
Thecophora
parasiteren bij groefbijen.
De Grijze Blaaskop
Zodion cinereum
parasiteert bij de Blauwe Zandbij
Andrena agilissima
en de Vierbandgroefbij
Halictus quadricinctus
.
BLOEMVLIEGEN
De bloemvliegen (Anthomyiidae) zijn kleine tot middelgrote (2 tot 13 mm) vliegen. De levenswijze varieert sterk naargelang de soort. Er zijn soorten die voor de ontwikkeling van de larven aangewezen zijn op het eten van planten, schimmels of dood organisch materiaal. Onder de bloemvliegen komen ook soorten voor die parasiteren bij bijen of graafwespen. Het zijn de bloemvliegen van de genera
Leucophora
en
Eustalomyia.
Een vrouwtjes-bloemvlieg wacht tot een bij of graafwesp de nestgang verlaat, om deze nestgang binnen te dringen en een ei te leggen. De vliegenlarve ontwikkelt zich in de broedcel van de gastheer door het voedsel van de gastheerlarve op te eten.
Eustalomyia
-soorten parasiteren bij graafwespen (genera
Crossocerus
,
Ectemnius
).
De bloemvlieg
Eustalomyia festiva
parasiteert bij de dwergvliegendoder
Crossocerus megacephalus
.
De bloemvlieg
Eustalomyia hilaris
parasiteert bij de Epauletzweefvliegendoder
Ectemnius cavifrons
en de Enkelbandzweefvliegendoder
Ectemnius ruficornis
.
Leucophora
-soorten parasiteren bij solitaire bijen (genera
Andrena, Panurgus, Lasioglossum, Colletes
). De eieren worden in de nestgangen of broedcellen afgezet. Als de nestgangen zich in los zand bevinden, dan wordt het eitje gewoon afgezet bij deze nestgang, waarna de vliegenlarve uit zichzelf de nestgang binnendringt. Als de larve uitkomt zoekt ze de voedselvoorraad van de gastheer op. Het ei of de larve van de gastheer wordt leeggezogen of gedood. Daarna eten ze de voedselvooraad op die de gastheer heeft aangelegd. Er kunnen zich per broedcel meerdere larven ontwikkelen. De vliegen verpoppen en overwinteren in opengebleven nestgangen van de gastheer.
De bloemvlieg
Leucophora cinerea
parasiteert bij de Grijze Zandbij
Andrena vaga
.
De bloemvlieg
Leucophora obtusa
wacht het vrouwtje van onder meer de Zwartrosse Zandbij
Andrena clarkella
en de Viltvlekzandbij
Andrena nitida
op en volgt haar op zeer dichte afstand (10 cm) tot aan de nestingang (“satellietvlieg”). De vlieg wacht daar tot het vrouwtje het nest opnieuw verlaat en loopt daarna het nest in om een ei af te zetten. De vliegenlarve voedt zich met de larve van de gastheerbij.
De bloemvlieg
Leucophora personata
parasiteert bij de Blauwe Zandbij
Andrena agilissima
, de Meidoornzandbij
Andrena scotica
en het Vosje
Andrena fulva
.
BOCHELVLIEGEN
Over de ecologie van de bochelvliegen (Phoridae) is in Vlaanderen nog maar weinig bekend. Sommige van deze vliegen staan er wel om bekend dat ze parasiteren op mieren of bijen.
De bochelvlieg
Apocephalus borealis
is een parasitoïde vlieg bij Honingbijen
Apis mellifera
. Deze vlieg legt eitjes in de buik van de bij. De larven vreten de bij van binnenuit op. Dit gebeurt geleidelijk. De geïnfecteerde bijen gaan een afwijkend gedrag vertonen. Ze verlaten de korven en vliegen de brandende zon tegemoet. Vervolgens lopen ze rondjes over de grond doordat ze hun richtingsgevoel zijn kwijtgeraakt.
DAMBORDVLIEGEN
Dambordvliegen (Sarcophagidae) zijn parasitaire vliegen bij bijen, hommels en wespen. Ze kunnen de gastheersoorten lokaliseren door middel van geursignalen. Doordat de larven zich voeden met het voedsel van de gastheerlarven, sterven deze larven de hongersdood.
De dambordvlieg
Apodacra seriemaculata
parasiteert bij de Roodpotige Sprinkhaandoder
Tachysphex panzeri
.
Een gekende gastheer van de dambordvlieg
Brachicoma devia
is de Moshommel
Bombus muscorum
.
De vlieg
Hilarella stictica
parasiteert bij de Grote Rupsendoder
Ammophila sabulosa
.
De dambordvlieg
Macronychia griseola
parasiteert bij de graafwespen Gewone Vliegenspringer
Mellinus arvensis
en de Sierlijke Spieswesp
Oxybelus uniglumis
.
De dambordvlieg
Macronychia agrestis
parasiteert bij de Geschuierde Bladvlooiendoder
Psenulus schencki
, een graafwesp.
De dambordvlieg
Macronychia polydon
parasiteert bij graafwespen met name de Sierlijke Spieswesp
Oxybelus uniglumis
, en de dwergvliegendoders
Crossocerus capitosus
en
Crossocerus elongatulus
.
De dambordvlieg
Metopia argyrocephala
is een kleptoparasiet bij de Behaarde Rupsendoder
Ammophila pubescens
, de Roodzwarte Borstelspinnendoder
Anoplius viaticus
, de Heldere Oeverzeefwesp
Crabro peltarius
, de Zilveren Spieswesp
Oxybelus argentatus
en de Gladde Spieswesp
Oxybelus bipunctatus
.
Vliegen van de genera
Metopia, Miltogramma
en
Senotainia
worden ook soms “satellietvliegen” genoemd. Deze kleine vliegjes hebben de gewoonte om in de buurt van de grondnesten te wachten tot de bewoonster aankomt met stuifmeel (solitaire bij) of een prooi (solitaire wesp).
De dambordvlieg
Metopia campestris
parasiteert bij de Breedbandige Schuimcicadendoder
Gorytes laticinctus
.
De dambordvlieg
Metopia staegeri
parasiteert bij de Gladde Spieswesp
Oxybelus bipunctatus
.
De dambordvlieg
Miltogramma conigera
parasiteert bij de Sierlijke Spieswesp
Oxybelus uniglumis
.
De dambordvlieg
Miltogramma germari
parasiteert bij de Pluimvoetbij
Dasypoda hirtipes
. Deze soort parasiteert ook bij graafwespen zoals de Bijenwolf
Philanthus triangulum,
de knoopwesp Cerceris sabulosa en de Smalbandzweefvliegendoder
Ectemnius sexcinctus
.
De dambordvlieg
Miltogramma murinum
heeft een gelijkaardige levenswijze als
Miltogramma germari
, maar de gastheer is hier de Driedoornige Metselbij
Hoplitis tridentata
.
De dambordvlieg
Miltogramma punctata
kiest dan weer als gastheerbijen de Wormkruidbij
Colletes daviesanus
en de Heidezijdebij
Colletes succinctus
.
De dambordvlieg
Oebalia cylindrica
parasiteert bij de dwergvliegendoders
Crossocerus capitosus
en
Crossocerus cinxius
.
De dambordvlieg
Pachyophthalmus signatus
is een parasiet bij de Geschuierde Bladvlooiendoder
Psenulus pallipes
, de Slanke Pottenbakkerswesp
Trypoxylon attenuatum
en de Roodscheenpottenbakkerswesp
Trypoxylon clavicerum
.
De dambordvlieg
Pterella melanura
is een parasiet bij de knoopwesp
Cerceris sabulosa
.
De dambordvlieg
Ptychoneura melaleuca
parasiteert bij de Rode Kegelwesp
Rhopalum clavipes
.
De dambordvlieg
Ptychoneura rufitarsis
parasiteert bij de Rode Kegelwesp Rhopalum clavipes en de Driekleurige Kegelwesp
Rhopalum coarcticum
.
De larven van de Dambordvlieg
Sarcophaga carnaria
leven parasitair op de Regenworm
Lumbricus terrestris
. Deze vlieg legt ook eitjes op kadavers en op vlees, dat onafgedekt in woningen ligt.
De dambordvlieg
Senotaina tricuspis
is een ovovivipare vlieg die de larven op vliegende hommels legt, tussen de kop en het borststuk. De larve vreet zich van buiten naar binnen. De hommel in kwestie overleeft deze aanval niet. Van een hommelvolk zijn er gemiddeld een tiental slachtoffers van deze parasiet.
De dambordvlieg
Sphecapata conica
parasiteert bij de graafwespen Donkere Oeverzeefwesp
Crabro scutellatus
, Gewone Vliegenspringer
Mellinus arvensis,
Gladde Spieswesp
Oxybelus bipuncatus
, Bijenwolf
Philanthus triangulum.
De dambordvlieg
Taxigramma multipunctata
parasiteert bij de Roodpotige Sprinkhaandoder
Tachysphex panzeri
.
DAZEN
Dazen (Tabanidae) zijn een familie van bloedzuigende vliegen. De volwassen wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren zoals koeien, paarden en mensen.
De Gewone Goudoogdaas
Chrysops relictus
steekt mensen, koeien en paarden, maar toch minder vaak dan de Regendaas
Haematopota pluvialis
. Mensen worden vooral gestoken in het hoofd door deze daas. De larven leven in modderige oevers en andere natte biotopen.
Regendazen steken mensen en hebben het vooral op de benen en armen gemunt. De Regendaas
Haematopota pluvialis
leeft vaak in de buurt van water in bosgebieden. Een steek kan pijnlijk zijn en allergische reacties veroorzaken.
De Grijze Runderdaas
Tabanus autumnalis
en de Runderdaas
Tabanus bovinus
steken runderen en paarden.
De vrouwtjes van de Kleine Runderdaas
Tabanus bromius
zuigen bloed bij mensen en vee.
Het vrouwtje van de Paardendaas
Tabanus sudeticus
zuigt bloed, vooral bij runderen en paarden, en zeer zelden ook bij mensen.
ECHTE VLIEGEN
De echte vliegen (Muscidae) hebben zeer algemene vertegenwoordigers, zoals de Huisvlieg
Musca domestica.
Ze zijn over het algemeen borstelig behaard en niet uitbundig gekleurd. De vliegen leven heel verschillend, afhankelijk van de soort.
Veel soorten zijn bestuivers die van nectar leven, maar er zijn soorten die steken en bloed zuigen en soorten die vloeistoffen als wondvocht opzuigen. De larven leven vooral in rottend organisch materiaal.
De Kleine Steekvlieg
Haematobia irritans
veroorzaakt bij runderen, schapen en geiten vooral stress, onrust en jeuk. Deze soort leeft van bloed. Deze vlieg steekt soms ook mensen. De vlieg is ook een mechanische vector voor bacteriën.
De Zomerwrangvlieg
Hydrotea irritans
kan bij runderen als een vector optreden bij de overdracht van de ziekte zomermastitis of zomerwrang die vooral wordt veroorzaakt door de bacterie
Trueperella pyogenes
.
De Herfstvlieg
Musca autumnalis
is de
overdrager van de ziektekiem
Moraxella bovis,
die "pinkeye" veroorzaakt, een besmettelijke vorm van oogontsteking bij koeien.
De Huisvlieg
Musca domestica
kan ziektekiemen van diverse maag- en darmziektes overbrengen. Mogelijks brengen ze ook
Salmonella
-bacteriën over.
De Stalvlieg
Stomoxys calcitrans
voedt zich met bloed van zoogdieren. De vlieg steekt vooral vee, maar ook mensen. Deze vlieg veroorzaakt bij runderen, schapen en geiten jeuk en onrust. Het is een mechanische vector voor bacteriën.
FRUITVLIEGEN
Fruitvliegen (Drosophilidae) voeden zich met gistende vloeistoffen en rottend fruit, terwijl de larven zich voeden met bacteriën en schimmels. Soms vertonen ze kannibalistisch gedrag. Enkele soorten treden op als kleptoparasiet in bijen- of hommelnesten.
De fruitvlieg
Cacoxenus indagator parasiteert in de nesten van de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
(belangrijkste gastheer), de Gehoornde Metselbij
Osmia cornuta
en de Kauwende Metselbij
Osmia leaiana
. Soms wordt wel de helft van de metselbijennesten in een bepaald gebied door deze vlieg geparasiteerd.
HORZELS
Volwassen horzels (Oestridae) kunnen niet bijten of steken. Ze hebben geen bewegende monddelen en geen angel. Ze worden wel vaak verward met de bloedzuigende dazen. De volwassen dieren leven niet lang en eten ook niet. De larven echter leven parasitair in zoogdieren, zoals runderen, paarden, schapen en geiten. Elke soort heeft zijn eigen gastheer. Als ze volgroeid zijn, worden ze uitgeniesd, maar ze kunnen zich ook door de huid naar buiten vreten en zich dan in de grond verpoppen.
De Edelherthorzel
Cephenemyia auribarbis
is een hooggespecialiseerde vlieg, waarvan de larve als parasiet in het Edelhert
Cervus elaphus
leeft.
De Paardenhorzel
Gasterophilus intestinalis
is een parasiet van paarden en ezels. Het vrouwtje legt eitjes op de voorste lichaamsdelen van de gastheer, wanneer deze hun huid schoonlikken, komen de eitjes op de tong terecht, waar de larven meteen uitkomen. Met de uitwerpselen komt de volgroeide larve naar buiten en verpopt zich in de mest of in de grond.
De Runderhorzel
Hypoderma bovis
parasiteert bij runderen. De eitjes worden op de achterste lichaamsdelen afgezet. De larven boren zich naar binnen (endoparasieten) en komen na veel omzwervingen onder de huid terecht, waardoor in de winter onderhuidse abcessen (horzelbulten) ontstaan (hypodermose). De volwassen vlieg leeft maar enkele dagen in juni. Rondvliegende Runderhorzels kunnen blinde paniek veroorzaken bij weidend vee. De runderhorzel is succesvol veterinair bestreden en is hierdoor zeldzaam geworden.
De levenscyclus van de verwante soort
Hypoderma lineatum
is gelijkaardig aan die van de Runderhorzel maar de larven bewegen zich in de richting van de slokdarm. Wanneer de larven uitkomen dringen ze door de huid en vreten zich een weg door het lichaam. De laatste 3 maanden zit de larve in een voor het rund zeer pijnlijk onderhuids gezwel. Het gezwel heeft een gat naar buiten waarlangs de larve kan ademen en waardoor de larve, wanneer hij rijp is, het lichaam kan verlaten om op de grond te verpoppen.
De Schapenhorzel
Oestrus ovis
komt van mei tot juli voor op plaatsen waar schapen (of geiten) voorkomen. De eitjes worden in de neusgaten van schapen (of soms geiten) gelegd. De larven dringen zo de kop van het zoogdier binnen en ontwikkelen zich in de voorhoofdsholte. De volgroeide larven kruipen terug in de neusgaten en worden uitgeniesd. Ze verpoppen in de grond.
LUISVLIEGEN
Luisvliegen (Hippoboscidae) zuigen bloed van vogels of zoogdieren.
De Gierzwaluwluisvlieg
Crataerina pallida
is een bloedzuigende parasiet, die uitsluitend op Gierzwaluwen
Apus apus
voorkomt. Het vrouwtje legt geen eitjes, maar zet volledig ontwikkelde maden af, die onmiddellijk verpoppen.
De Paardenluisvlieg
Hippobosca equina
leeft vooral in de vacht van runderen, soms ook van paarden, herten en honden. De vlieg zet zich vast op plaatsen waar het getroffen dier niet bij kan. Het vrouwtje zuigt bloed. Soms wordt ook de mens aangevallen.
De Hertenluisvlieg
Lipoptena cervi
leeft in het voorjaar op vogels. Later, omstreeks juni, worden vooral het Edelhert
Cervus elaphus
, de Ree
Capreolus capreolus
, het Wilde Zwijn
Sus scrofa
maar ook wel de Das
Meles meles
of (in zeer zeldzame gevallen) de mens uitgekozen als gastheer. Nadat deze parasiet zich in de huid van één van deze gastheren heeft genesteld, verliest hij de vleugels. Het vrouwtje zuigt bloed en produceert volgroeide larven, die zich in de vacht verpoppen.
De Schapenluisvlieg
Melophagus ovinus
is een vleugelloze bloedzuigende vlieg. Schapen kunnen erg verzwakken wanneer ze geparasiteerd worden door deze vlieg. De vlieg zorgt niet alleen voor hevige jeuk; ze zorgt ook voor onrust en stress bij de dieren.
SLAKKENDODERS
De vliegen
Renocera pallida, Renocera striata en renocera stroblii
behoren tot de familie van de slakkendoders (Sciomyzidae). Het volwassen vrouwtje legt eitjes aan de waterkant, bijvoorbeeld op een blad van Lisdodde
Typha species
. De larven begeven zich naar de oever en dringen een Erwtenmossel
Pisidium species
binnen. Daar verblijven ze parasitair en eten vervolgens de mossel op. In een tweede en derde larvestadium voeden ze zich met Erwtenmosselen.
Waarschijnlijk kunnen de larven ook waterslakken parasiteren.
SLUIPVLIEGEN
Sluipvliegen (Tachinidae) zijn als volwassen vliegen vaak op bloemen te vinden. De larven leven als inwendige parasiet in andere insecten, bijvoorbeeld in rupsen of graafwespen.
De vliegen
Blondelia nigripes, Carcelia iliaca
en
Pales processionea
en
Zenillia libatrix
treden op als parasiet bij de Eikenprocessierups
Thaumetopoea processsionae
.
De sluipvlieg
Dexiosoma caninum
parasiteert op de larven van een aantal bladsprietkevers.
De larven van de sluipvlieg
Eriothrix rufomaculata
parasiteren op rupsen en larven van andere insecten.
De sluipvlieg
Leskia aurea
parasiteert bij rupsen van
Synanthedon
-soorten (glasvleugel- of wespvlinders).
De larven van sluipvliegen van het genus
Lydella
leven in vlinderrupsen die verscholen leven in stengels van grassen, met name de rupsen van uiltjes en lichtmotten.
De vlieg
Mintho rufiventris
parasiteert op de rupsen van de Tweelijnmot
Hypsopygia glaucinalis
en de Maïsboorder
Ostrinia nubilalis
.
De sluipvlieg
Nemorilla floralis
parasiteert op de rupsen van allerlei dag- en nachtvlinders (zoals Dagpauwoog en Gehakkelde Aurelia).
De sluipvlieg
Phorocera grandis
parasiteert vooral op de Bastaardsatijnvlinder
Euproctis chrysorrhoea
en ook wel op de Eikenprocessierups
Thaumetopoea processionea
.
De sluipvlieg
Phryxe nemea
parasiteert op rupsen van vlinders, vooral het Groot Koolwitje
Pieris brassicae
.
De sluipvlieg
Sturmia bella
parasiteert op de rupsen van aurelia’s zoals de Atalanta
Vanessa atalanta
.
De sluipvlieg
Subclytia rotundiventris
parasiteert op de nimfen van enkele wantsensoorten zoals de Bremschildwants
Piezodorus lituratus
en de Berkenwants
Elasmucha grisea.
De Woeste Sluipvlieg
Tachina fera
parasiteert bij rupsen van verschillende dag- en nachtvlinders.
De Stekelsluipvlieg
Tachina grossa
parasiteert op de rupsen van vlinders, vooral spinners.
De vlieg
Zenillia libatrix
treedt op als parasiet bij de Eikenprocessierups
Thaumetopoea processsionae
.
De sluipvlieg
Zophomyia temula
parasiteert waarschijnlijk op de rupsen van nachtvlinders.
SPINVLIEGEN
Spinvliegen (Acroceridae) parasiteren als larve op spinnen. De volwassen vliegen voeden zich met nectar.
De larven van
Acrocera species
leven tot de laatste vervelling in een spin en verpoppen zich buiten de gastheer. De volwassen vliegen voeden zich met nectar.
VLEESVLIEGEN
Vleesvliegen (Calliphoridae), ook bromvliegen genoemd, halen als volwassen dieren hun voedsel uit rottend organisch materiaal, honing of vruchtensappen. De larven (maden) van sommige soorten maken jacht op mieren, termieten en andere insectenlarven, weer andere soorten dringen als parasiet via wonden het lichaam van mensen en dieren binnen. Ze kunnen ziektes overbrengen.
De Groene Vleesvlieg
Lucilia sericata
is een vlieg die myiasis of de huidmadenziekte kan veroorzaken. De volwassen vliegen leggen eitjes op levende dieren, vooral op schapen. De maden kunnen geen levend vlees eten, maar alleen dood en rottend vlees. Daarom scheiden de maden stoffen af die tot weefselafsterving (necrose) leiden en het vlees doen rotten. Door de rotting kunnen ze de opgeloste voedingsbestanddelen opnemen. Na enkele dagen verpoppen de maden en ontwikkelen zich in slechts een paar dagen tot nieuwe volwassen vliegen. De hele levenscyclus van de vliegen kan op een paar weken tijd voltooid zijn.
De vleesvlieg
Phormia regina
kan myiasis veroorzaken bij schapen en geiten.
De larven van
Pollenia
-soorten zijn parasitoïden van regenwormen.
WOLZWEVERS
De larven van de wolzwevers (Bombylliidae) ontwikkelen zich in bijenlarven of in vlinderrupsen ofwel als parasiet in een andere parasiet zoals in de larven van sluipvliegen.
De Muurrouwzwever
Anthrax anthrax
parasiteert bij verschillende gastheren, zoals de Zwarte Sachembij
Anthophora retusa
, de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
, de Gehoornde Metselbij
Osmia cornuta
.
De Gewone Wolzwever
Bombylius major
parasiteert bij Zandbijen (
Andrena
en
Colletes
-soorten).
MUGGEN
Ook veel muggensoorten kennen een parasitaire levenswijze, zij het dan zeer temporeel. Ze veroorzaken eigenlijk uit zichzelf geen nadeel, maar kunnen wel als overbrenger (vector) fungeren voor een nadeel. We noemen ze dan ook vectorparasieten.
Het optreden van de Chicungunya-ziekte in Italië werd voorafgegaan door een succesvolle invasie van de Aziatische Tijgermug
Aedes albopictus
, een mug die afkomstig uit Zuid-Oost-Azië). De verspreiding van deze mug gebeurde via internationaal transport van gebruikte autobanden en Lucky Bamboo-planten
Dracaena sanderiana
. Deze mug treedt op als vector voor verschillende virusen, zoals Chicungunya en knokkelkoorts (dengue). De uitbraken zelf worden in de hand gewerkt door de klimaatverandering, maar evenzeer via reizen en transportbewegingen.
De muggen
Anopheles atroparvus
en
Anopheles plumbeus
kunnen de ziekte malaria overbrengen.
Het blauwtongvirus wordt overgebracht door knutten (bijtmugjes) van de familie Ceratopogonidae. Dit virus veroorzaakt ziektes bij schapen en koeien. Vroeger kwam het virus alleen voor ten zuiden van de Middellandse Zee. Sinds het einde van de jaren 1990 is er een opmars van de vector
Culicoides imicola
én het virus in noordelijke richting. Een variant van het virus dook in 2006 op in Nederland, België en Duitsland (later ook Frankrijk, Luxemburg, Groot-Brittanië en Denemarken).
Culicoïdes imicola
komt in de deze landen niet voor, maar de lokale
Culicoïdes
-soorten bleken ook in staat om het virus over te brengen. Een verdere verspreiding werd gestopt door middel van een vaccinatiecampagne.
Culicoïdes
-muggen veroorzaken, ter hoogte van de manen, "zomereczeem" of “zomerschurft” bij paarden.
Het Gaasvliegknutje
Forcipomyia eques
is gespecialiseerd in het zuigen aan netvleugeligen, vooral gaasvliegen. Vaak worden er zelfs meerdere knutjes op één gaasvlieg aangetroffen.
Motmugjes
Psychoda albipennis
komen ook in onze streken voor. In Turkije staan de larven van deze motmugjes er voor bekend dat ze myiasis kunnen veroorzaken. De larven werden ontdekt in het urogenitaal systeem van zowel mannen als vrouwen. Ze leven inwendig en groeien daar uit het stadium dat ze kunnen verpoppen en worden dan uitgeplast. De larven kunnen de urinewegen gedeeltelijk blokkeren of andere ongemakken veroorzaken. De infectie is niet besmettelijk en een antibioticakuur blijkt er effectief tegen te zijn.
Parasitaire vlinders
Ook bij de vlinders kennen we enkele parasitaire soorten:
De Grote Wasmot
Galleria mellonella
komt voor in de nesten (korven) van Honingbijen
Apis mellifera
. Deze mot is vooral te vinden in de voorraad van de imker, bijvoorbeeld bij de opslag van ramen. Zwakkere en kleine volken kunnen op de buitenste ramen last krijgen van deze mot, hetgeen in het slechtste geval kan leiden tot verminderde broedresultaten. Omdat deze mot ook naar andere kasten dan naar de geboortekast kan gaan, is het een potentiële overbrenger van ziektes.
Ook de Kleine Wasmot
Achroia grisella,
die een vergelijkbare levenscyclus heeft als de Grote Wasmot, komt voor in de nesten van Honingbijen
Apis mellifera
. Beide soorten komen wel niet tegelijk in één bijenkast voor, want de larve van de Grote Wasmot eet deze van de Kleine Wasmot op.
Parasitaire vlooien
Vlooien zijn altijd parasitair. Ze voeden zich met het bloed van hun gastheer.
De Vogelvlo
Cararophyllus species
is niet sterk aan een bepaald soort gastheer gebonden, en durft ook wel op mensen te vertoeven om bloed te zuigen. De larven van deze vlo zijn meer aan vogels gebonden. Zij ontwikkelen zich in vogelnesten en leven van vogelmest en ander organisch afval.
De Kattenvlo
Ctenocephalides felis
kan zowel op katten, honden als mensen voorkomen. Deze vlo kan een tussengastheer zijn van de humane lintworm
Hymenolepis nana
en de Hondenlintworm
Dipylidium caninum
. De vlo, die 34 cm hoog kan springen, veroorzaakt jeuk en kan een vlooienallergie-dermatitis veroorzaken. Bij honden kan een vlooienbesmetting jeuk, roodheid, bultjes, schilfers, korsten en kaalheid tot gevolg hebben. Bij katten kunnen jeuk, symmetrische kaalheid, korstvorming, zwellingen en zweren optreden.
De Hondenvlo
Ctenocephalides canis
kan op honden en Wolven voorkomen, maar komt vrijwel niet meer voor in West-Europa. De vlooien die bij honden voorkomen zijn in de meeste gevallen Kattenvlooien.
De Mensenvlo
Pulex irritans
leeft op de mens en op gekweekte en wilde diersoorten, waarvan bloed gezogen wordt. Het vrouwtje legt ongeveer 400 eitjes. Het is een kosmopoliet. De soort is door een verbeterde hygiëne uiterst zeldzaam geworden in West-Europa. Aangezien deze vlo ook op ratten kan voorkomen, kan ze ziektes zoals de pest (Pestbacterie
Yersinia pestis
) op mensen overbrengen. Tegenwoordig komt deze vlo meer op varkens en geiten voor dan op mensen. Mensen worden eerder gebeten door de Kattenvlo
Ctenocephalides felis
.
Spilopsyllus cuniculi
is een vlo die bij konijnen kan optreden als een belangrijke vector voor de ziekte myxomatose.
De Rattenvlo
Xenopsylla cheopis
is een parasiet die voorkomt bij knaagdieren, met name bij de Zwarte Rat
Rattus rattus
en is de voornaamste vector voor de overdracht van de builenpest. Als de rattenvlo bloed heeft opgezogen van een besmette rat kan de pestbacterie
Yersinia pestis
na het bijten van een mens worden doorgegeven.
Op de Das leeft de Dassenvlo
Paraceras melis.
Parasitaire waaiervleugeligen
Waaiervleugeligen (Strepsiptera) zijn zeer kleine insecten (0,5 tot 4 mm) waarvan de jeugdstadia parasieten van andere insecten zijn. Volwassen mannetjes leven vrij. De voorvleugels zijn gereduceerd. De achtervleugels zijn breed en vliezig.
De vrouwtjes blijven parasitair leven. Ze zien eruit als insectenlarven (= neotenie: als geslachtsrijp individu lijken op een larve) en blijven binnen de larvenhuid.
Het zijn echte parasieten, want de gastheren blijven in leven.
Waaiervleugeligen hebben als gastheren wespen, bijen, franjestaarten, kakkerlakken, sprinkhanen, snavelinsecten, mieren en vliegen en muggen. Bij de waaiervleugelige familie Myrmecolacidae parasiteren de vrouwtjes op sprinkhanen en de mannetjes op mieren. Vertegenwoordigers van de Xenidae parasiteren op wespen; deze van de Stylopidae vooral op bijen.
Triungulinelarven van soorten die op bijen of wespen parasiteren liften vanaf een bloem met de gastheer mee.
Waaiervleugeligen hebben een bijzondere levenscyclus.
Na de paring ontwikkelen zich larven die het sterk opgezwollen lichaam van het vrouwtje verlaten. De larven zijn ongeveer een halve mm groot en zijn voorzien van pootjes. Deze larven verlaten de gastheer bijvoorbeeld bij bloembezoek en wachten er tot ze een mogelijke gastheer kunnen bespringen. Op die manier liften ze mee naar het nest waar ze binnendringen in de larve van de gastheer. Daarin ontwikkelt de parasitaire larve zich als een inwendige parasiet. Na de vervelling wordt de larve een pootloze parasiet.
In het nest wacht de larve tot de larve van de gastheer uit het ei komt, waarna ze zich bij de gastheerlarve in het achterlijf vreet. Eenmaal in de gastheer vervelt de triungulinelarve zodat ze vanaf dan uitziet als een soort made. Via diffusie neemt ze voedsel op uit de gastheer. Na de verpopping van de gastheerlarve breekt de waaiervleugelige larve door het membraan tussen 2 tergieten van het achterlijf van de gastheer.
De afgeplatte vrouwelijke volwassen parasieten zitten tussen 2 achterlijfssegmenten van een gastheer (mannetje of vrouwtje), die daardoor uit elkaar gedrukt worden. Ze zien eruit als een zak eitjes met een chitineus kort kopborststuk aan.
Het vrouwtje bezit rudimentaire monddelen. Ze neemt door middel van diffusie haar voedsel rechtstreeks op door de huid van de gastheer. Ze bezit een broedkanaal, waarlangs de spermatozoïden het lichaam binnenkomen, de eitjes bevruchten en even later de triungulinelarven het lichaam verlaten. De opening van dit broedkanaal bevindt zich aan het kopborststuk.
Ook de mannetjes komen tussen de achterlijfssegmenten te voorschijn, aanvankelijk als een zwarte pop. Op het deel van de pop dat buiten het lichaam van de gastheer steekt, bevinden zich een paar “oogplekken”. Bij het waarnemen van zonlicht komen de mannetjes uit hun pop te voorschijn. De pop scheurt hierbij open en er komen gevleugelde diertjes uit met 6 poten. Ze hebben 2 waaiervormige vleugels. De mannetjes kunnen vliegen. De voorvleugels zijn gereduceerd tot kleine lobjes, die voor balans zorgen tijdens het vliegen. De mannetjes hebben grote, vertakte antennes met chemoreceptoren, van belang voor het lokaliseren van vrouwtjes.
Waaiervleugeligen zijn minieme diertjes van enkele mm groot. Mannetjes leven slechts een paar uur. Ze zoeken door middel van hun scherpe reukzin een vrouwtje dat zich tussen de segmenten van een gastheer bevindt. De aanwezigheid van de parasiet vertraagt de gastheer doordat de parasiet een stof uitscheidt die de zenuwwerking vermindert (neuro-inhibitor).
Geparasiteerde gastheren komen eerder te voorschijn dan hun niet-geïnfecteerde soortgenoten, zodat de dieren de tijd krijgen om hun larven op de wereld te brengen voordat er nieuwe gastheren komen. De gastheren worden vaak steriel door de parasiet en maken geen eigen nest meer. Daarom moeten de waaiervleugelige larven overstappen op een andere gastheer die wel met een nest bezig is.
Soms zitten er meerdere parasieten, zowel mannetjes als vrouwtjes, in één gastheer.
Als gevolg van de parasitering door waaiervleugeligen kunnen de gastheren morfologische afwijkingen, vitaliteitsvermindering of gedragsveranderingen vertonen of steriel worden. Vaak krijgen vrouwtjes mannelijke kenmerken of vice versa, afhankelijk van het aantal parasieten. Soms zijn de gastheren minder actief of zelfs niet meer in staat om te vliegen. Gastheren kunnen zelfs tijdelijk verlamd raken. Dit vergroot voor de waaiervleugelige de kans om te paren.
Doordat deze parasiet in het lichaam van de gastheer leeft, kan dit natuurlijk zorgen voor een aantasting van de inwendige organen, vooral als er meerdere exemplaren aanwezig zijn.
De waaiervleugelige
Elenchus tenuicornis
parasiteert bij cicaden, zoals
Xanthodelphax stramineus.
De waaiervleugelige Groefbijwaaiertje
Halictoxenos tumulorum
parasiteert bij de Langkopsmaragdgroefbij
Lasioglossum morio,
de Parkbronsgroefbij
Halictus tumulorum
, de Langkopsmaragdgroefbij
Lasioglossum punctatissimum
en de Fijngestippelde Groefbij
Lasioglossum punctatissimum
.
De waaiervleugelige
Paraxenos sphecidarum
parasiteert bij de Behaarde Rupsendoder
Ammophila pubescens
, de Grote Rupsendoder
Ammophila sabulosa
en de Ruige Aardrupsendoder
Podalonia hirsuta
.
Het Plooivleugelwaaiertje
Pseudoxenos heydeni
parasiteert bij de Epauletmuurwesp
Ancistrocerus gazella
, de Ingesneden Muurwesp
Ancistrocerus parietum
, de Slanke Muurwesp
Ancistrocerus trifasciatus
en de stengelmetselwesp
Stenodynerus xanthomelas
.
Het Zandbijwaaiertje
Stylops melittae
is veelvuldig aan te treffen op diverse soorten zandbijen in het voorjaar. Vooral de Grijze Zandbij
Andrena vaga
treedt op als gastheer.
De waaiervleugelige
Xenos vesparum
parasiteert bij de Franse Veldwesp
Polistes dominula
.
Parasitaire wantsen
Een aantal wantsen kennen een parasitaire levenswijze:
De Bedwants
Cimex lectularius
is een op mensenbloed beluste soort, die ook bloed van dieren zuigt. De steeksnuit bestaat uit een buisje dat bloed zuigt en een buisje dat verdovende, antistollende stoffen injecteert. Op de plaats van de steek ontstaat een jeukende rode vlek. De huidirritatie kan gaan van erge jeuk tot dikke zwellingen. Deze soort is een kosmopoliet in huizen. Tegenwoordig is de soort in Europa zeldzaam geworden. Met de immigratie van mensen uit andere werelddelen, stelt men sedert 2003 weer een toename vast in Vlaanderen. Er zijn geen gevallen bekend van de overdracht van ziektes door deze wants.
Parasitaire wespen
Parasitaire wespen zijn voor hun voortplanting afhankelijk van andere insecten. Volwassen sluipwespen hebben ook suikerbronnen, zoals bloemennectar, extraflorale nectar (nectar op bladeren en stengels) en (in mindere mate) honingdauw van bladluizen, nodig om te overleven. Suikervoeding ondersteunt bij vrouwelijke wespen ook de eiafrijping.
De wespen worden in een aantal families onderverdeeld.
We bespreken hieronder enkele wespenfamilies met wespengenera waarvan een parasitaire levenswijze gekend is.
BRONSWESPEN
Bronswespen (superfamilie Chalcidoidea) zijn kleine wespen met een lengte van slechts een halve tot enkele millimeters. De meeste leven als parasitoïden op of in allerlei insecten, sommige zijn planteneters, vaak als galvormers, nog andere leven als predator.
Enkele soorten zijn economisch van belang als biologische bestrijders.
Met een legboor zetten deze wespen eitjes af in of op de gastheer. Zowel eieren, larven, poppen of volwassen dieren kunnen als gastheer fungeren. Een groot aantal bronswespen zijn zogenaamde hyperparasitoïden. De bronswesp gebruikt dan namelijk een andere parasitoïde als gastheer. Dit is parasitisme in de tweede graad. Er komt zelfs bij de bronswespen parasitisme in de derde graad voor.
De bronswespen worden ingedeeld in verschillende families zoals onder meer Aphelinidae, Chalcididae, Encyrtidae, Eulophidae, Eupelmidae, Eurytomidae, Leucospididae, Mymaridae, Perilampidae, Pteromalidae en Torymidae. Voor deze wespen is een landschap met akkerranden, veel gastheren en veel bloemen die als nectar dienen voor de volwassen wespen van groot belang.
De bronswesp
Ageniaspis testaceipes
(Encyrtidae) is een endoparasitoïde wesp in bladminerende vlinders van het genus
Phyllonorycter
in bomen. Een enkel eitje dat afgezet wordt in een rups kan zich verschillende keren vermenigvuldigen (polyembryonie).
De bronswesp
Allaptus pallidornis
parasiteert onder meer bij dopluizen en stofluizen.
Bronswespen van het genus
Anagrus
zijn kleine wespjes die meestal parasiteren op de eitjes van dwergcicaden.
De bronswesp
Anaphes flavipes
parasiteert bij de Coloradokever
Leptinotarsa decemlineata
en de Rode Aspergekever
Crioceris duodecimpunctata
.
De bronswesp
Aphelinus abdominalis
(Aphelinidae) is een parasitoïde wesp in diverse bladluissoorten.
De bronswesp
Aphelinus mali
(Aphelinidae) is een parasitoïde wesp in de Appelbloedluis
Eriosoma lanigerum
.
De bronswesp
Baryscapus galacticus
is een hyperparasitoïde die de larven van de wesp
Cotesia glomerata
parasiteert terwijl die nog aanwezig zijn in de rups van het Groot Koolwitje
Piëris brassicae
.
De bronswesp
Camptoptera papaveris
parasiteert bij het Grasgoudhaantje
Oulema melanopus
.
De bronswesp
Ceraptocerus mirabilis
is een hyperparasitoïde in schildluizen.
De bronswesp
Chalcis sispes
is een endoparasitoïde in de larven van wapenvliegen.
De bronswesp
Chrysocharis prodice
(Eulophidae) is een solitaire endoparasitoïde wesp in bladminerende vlinders (
Stigmella species
). Het ei wordt in de rups gelegd.
De bronswesp
Coelopencyrtus sp.
(Encyrtidae) parasiteert in de nesten van maskerbijen zoals de Resedamaskerbij
Hylaeus signatus
.
De bronswesp
Colpoclypeus florus
(Elophidae) is een ectoparasitoïd op rupsen van bladrollers (vlinders).
De bronswesp
Diomorus armatus
(Torymidae) parasiteert bij de dwergvliegendoders
Crossocerus capitosus
en
Crossocerus cinxius
, de Knuttendoder
Crossocerus nigritus
, de Rode Kegelwesp
Rhopalum clavipes
, de Driekleurige Kegelwesp
Rhopalum coarctatum
, de tripsendoder
Spilomena troglodytes
en de Zwartgeschouderde Speldwesp
Stigmus pendulus
.
De bronswesp
Diomorus calcaratus
(Torymidae) parasiteert bij de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
.
De bronswesp
Diomorus kollari
(Torymidae) parasiteert bij de zweefvliegendoder
Ectemnius rubicola
en de Diksprietige Bladvlooiendoder
Psenulus schencki
.
De parasitoïde bronswesp
Encarsia berlesei
, die afkomstig is uit Oost-Azië, is een natuurlijke vijand van de ook uit Oost-Azië afkomstige schildluis
Pseudaulacaspis pentagona
. Deze wesp werd in Zuid-Europa geïntroduceerd voor de biologische bestrijding van onder meer de schildluis in perzikboomgaarden. Zowel de wesp als de schildluis komen reeds in Nederland voor.
De bronswesp
Encarsia citrina
is een inburgerende exoot.
De parasitoïde bronswesp
Encarsia formosa
is een bronswesp die geïntroduceerd werd in kasteelten ter bestrijding van onder meer de Kaswittevlieg
Trialeurodes vaporariorum
en de Tabakswittevlieg
Bernicia tabaci
. Deze soort komt alleen nog maar in kassen voor.
De bronswesp
Encarsia tricolor
is een inheemse sluipwesp.
De bronswesp
Eulophus ramicornis
parasiteert de rupsen van vlinders zoals onder meer het Kroonvogeltje
Ptilodon capucina
.
De bronswesp
Eupelmella vesicularis
(Eupelmidae) parasiteert bij de tripsendoder
Spilomena enslini
.
De bronswesp
Eupelmus urozonus
is een zeer polyfage soort van diverse gallen op bomen en larven in vruchten.
De bronswesp
Euplectrus bicolor
(Eulophidae) parasiteert ondermeer op de rups van de Agaatvlinder
Phlogophora meticulosa
.
De bronswesp
Eurytoma nodularis
(Eurytomidae) parasiteert bij de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
en bij verschillende wespensoorten.
De bronswesp
Eurytoma rubicola
(Eurytomidae) parasiteert bij de Glanzende Stofluisdoder
Nitela borealis
, de Slanke Pottenbakkerswesp
Trypoxylon attenuatum
, de Roodscheenpottenbakkerswesp
Trypoxylon clavicerum
.
De larven van Figitidae leven in de larven van Braconidae (schildwespen) en Aphelinidae (bronswespen) in bladluizen (hyperparasitisme).
De bronswesp
Kaleva livida
(Pteromalidae) parasiteert bij de tripsendoder
Spilomena enslini
.
De Reuzenertswesp
Leucospis dorsigera
boort nesten aan van onder meer metselbijen, dwars door hout of de stengelwand ter hoogte van de broedcel van de gastheer.
De wesp
Melittobia acasta
(Eulophidae)
is een parasitaire soort bij verschillende bijen- en wespensoorten. Het vrouwtje is in staat om zich doorheen de afsluitproppen van nestgangen van bijen of wespen naar binnen te werken en cocons binnen te dringen. Het mannetje heeft slecht ontwikkelde niet-functionele vleugels. Als een ongepaard vrouwtje (dat dus nog geen sperma in haar spermabeursje meedraagt) een gastheer vindt, dan wordt die verlamd en wordt er één of meerdere eitjes op gelegd. De larven ontwikkelen zich zuigend aan het slachtoffer.
De bronswesp
Mesopolobus typographi
parasiteert op de Letterzetter
Ips typographus
en andere schorskevers. De wesp wordt waarschijnlijk aangetrokken door het aggregatieferomoon van de gastheer.
De wesp
Monodontomerus aeneus
(Torymidae) is een donkere metaalachtig glanzende bronswesp van ongeveer 4 mm groot. De wesp parasiteert waarschijnlijk op de larve van de Rosse Metselbij
Osmia rufa
.
Bij dezelfde gastheer parasiteren ook de bronswespen
Monodontomerus obsoletus
en
Monodontomerus dentipes
.
De bronswesp
Monodontomerus obscurus
heeft naast de Rosse Metselbij
Osmia rufa
ook nog de Gewone Sachembij
Anthophora plumipes
en de Grote Bladsnijder
Megachile willughbiella
als gastheer.
De bronswesp
Necremnus leucarthros
parasiteert bij verschillende kevers, vliegen en vlinders.
De bronswesp
Ormyrus gratiosus
is een parasitoïde wesp in de gallen van
Isocolus
-soorten (Cynipidae) die leven in planten van het genus
Centaurea
.
De bronswesp
Ormyrus papaveris
is een parasitoïde wesp in de gallen van de Blauwmaanzaadgalwesp
Aylax papaveris
die voorkomt in klaprozen.
De bronswesp
Pachycrepoideus vindemmiae
is een parasitoïde soort in vliegenpoppen.
De bronswesp
Perilampus aeneus
heeft als gastheer de Knollenbladwesp
Athalia rosae
.
De bronswesp
Perilampus ruficornis
parasiteert bij de Gladde Spieswesp
Oxybelus bipunctatus
.
De bronswesp
Pnigalio pectinicornis
is een solitaire parasitoïde van bladminerende vlinders en kevers op loofbomen.
De bronswesp
Pnigalio soemius
parasiteert ondermeer bij verschillende kevers, vliegen, bladwespen en vlinders.
Bronswespen van het genus
Pteromalus
parasiteren op rupsen of poppen van onder meer kevers, dennenbladwespen, sluipwespen, galwespen, vliegen of vlinders zoals het Groot Koolwitje
Piëris brassicae
en het Klein Koolwitje
Piëris rapae
.
De bronswesp
Pteromalus puparum
parasiteert het prepop- en popstadium van het Groot Koolwitje
Piëris brassicae
.
Pteromalus apum
en
Pteromalus venustus
parasiteren bij de Gedoornde Slakkenhuisbij
Osmia spinulosa
.
De bronswesp
Spalangia erythromera
(Pteromalidae) is een geheel zwarte wesp, waarvan de larve in vliegenpoppen leeft.
De bronswesp
Tetrastichus coeruleus
(Eulophidae) is een parasitoïde wesp in het Aspergehaantje
Crioceris asparagi
.
De bronswesp
Tetrastichus julis
parasiteert bij de Gevlekte Schildpadtor
Cassida nebulosa
en graanhaantjes
Oulema species
. Graanhaantjes staan er voor bekend dat ze schade kunnen aanrichten aan graangewassen zoals gerst, tarwe, maïs en haver. De bronswespen kunnen optreden als biologische bestrijders.
De bronswesp
Torymus nitens
parasiteert op de Knikkergalwesp
Andricus kollari
. Het vrouwtje kan met haar lange legboor de larven in hun gal bereiken.
Bronswespen van het genus
Trichogramma
parasiteren bij het Roodhalsgrashaantje
Oulema melanopus
.
Verschillende
Trichogramma
-wespen zoals
Trichogramma brassicae
en
Trichogramma evanescens
parasiteren ook op vlinders zoals Koolwitjes
Pieris species
.
Men heeft (tevergeefs) geprobeerd om de wesp
Trichogramma cacaeciae
in te zetten als een natuurlijke bestrijder van bladrollers (vlinders) in boomgaarden.
De bronswesp
Trichomalopsis microptera
parasiteert bij galmuggen, halmvliegen en het graanhaantje
Oulema obscura
.
ERTSWESPEN
De ertswespen (Leucospidae) zijn broedparasieten bij bijen.
De Reuzenertswesp
Leucospis dorsigera
ontwikkelt zich in het broed van behangers- en metselbijen die in holle stengels nestelen. Een bekende gastheer is de Slangenkruidbij
Hoplitis adunca
. De broedcellen worden met de legboor geïnjecteerd doorheen de stengel.
GALWESPEN
De galwespen (superfamilie Cynipoidea) parasiteren doorgaans geen andere insecten, maar ontwikkelen zich in plantengallen. Het vrouwtje spuit bij het aanprikken van plantenweefsel een chemische groeibevorderende stof in, die plaatselijk een woekering in het weefsel veroorzaakt, die men een “gal” noemt. Uit de grote galappels in de herfst komen enkel vrouwtjes. Deze vrouwtjes komen in de winter uit en leggen in het voorjaar eitjes in de knoppen. Hieruit komen dan vrouwtjes en mannetjes. De vrouwtjes hiervan leggen dan weer eitjes op de bladeren, die in de herfst de grote galappels veroorzaken. De larven voeden zich met het galweefsel dat het blad van de boom eigenlijk zelf produceert. Er zijn andere wespen die parasiteren op galwespen en er zijn kevers die mede-bewoner zijn van de gallen.
Sommige galwespen zijn niet galvormend, maar leven in gallen van andere soorten. Vaak komen er bijvoorbeeld uit de gallen van Rozenmosgalwespen
Diplolepis rosae
geen Rozenmosgalwespen uit maar diverse andere wespen.
Enkele galwespen leven parasitair op de larven van vliegen of van andere parasitaire wespen.
De wesp
Ibalia leucospoides
is een parasitoïde wesp bij houtwespen van de genera
Sirex, Urocerus
en
Xeris
, die in naaldhout leven. Een gekende gastheer is de houtwesp
Sirex juvencus
.
GEWONE SLUIPWESPEN
De gewone sluipwespen (Ichneumonidae - ook ichneumiden genoemd) zijn parasitaire wespen met een ingesnoerd en getailleerd achterlijf. De bouw en de grootte van de legboor (ovipositor) varieert sterk naargelang de soort. Veel sluipwespen zijn in grote mate gespecialiseerd op een bepaald type gastheer en hebben vaak merkwaardige aanpassingen ontwikkeld om deze gastheer te zoeken en te parasiteren. Omgekeerd kennen de gastheren ook aanpassingen. De lege kamer (atrium) die de meeste bijen en wespen achter de afsluitprop in hun nestgangen laten zitten, is duidelijk bedoeld om het al te gemakkelijk parasiteren door sluipwespen, die doorgaans een lange legboor hebben, tegen te gaan.
Sluipwespen spelen een belangrijke rol in de regulering van hun gastheerpopulaties en vervullen hierdoor een sleutelfunctie in natuurlijke ecosystemen.
Sluipwespen worden wereldwijd zeer efficiënt toegepast bij de biologische bestrijding van schadelijke insecten in gewassen (groenten, fruit, bloemgewassen, maïs, suikkerriet, sojabonen en citrusvruchten), zodat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen kan worden teruggedrongen of vermeden.
Deze sluipwespen leggen met de legboor hun eieren in of op een gastheer, vaak de larve van een ander insect zoals een vlinder of een kever. De larve die uit het ei komt zal uiteindelijk de gastheer leeg zuigen en doden. Doorgaans gaat het om één parasitoïdelarve per gastheer. Na het doden van de gastheer verpopt de larve naar een volwassen wesp. Naargelang de soort kunnen er 1 of meerdere generaties per jaar voorkomen.
Volwassen sluipwespen leven slechts een paar weken. Ze voeden zich vooral met nectar en honingdauw (suikers en koolhydraten). Ze bezoeken verschillende bloemen.
Voor de ontwikkeling van de eitjes hebben ze eiwitten nodig. Die worden gehaald bij de gastheer. Ze verwonden de gastheer eerst met hun legboor en likken vervolgens aan de wonde.
De meeste sluipwespen zijn gebonden aan een welbepaalde gastheer. Ze zullen dan ook verdwijnen als er geen gastheren meer in het gebied voorkomen. Als er dus wordt gezorgd dat er rondom teelten voldoende begroeiingen onaangeroerd worden gelaten, waarin zich een constante bron van gastheren kan blijkven ontwikkelen, dan kunnen de sluipwespen overleven en in het gebied blijven. Bij nieuwe bladluisaantastingen kunnen de slupwespen de te beschermen akkers opnieuw intrekken.
De sluipwesp
Achaius oratorius
komt voor in struikachtige begroeiingen, hagen en bosjes. De larven voeden zich parasitair met rupsen van vlinders en nachtvlinders.
De sluipwesp
Acrodactyla quadrisculpta
is een parasitaire soort waarbij het vrouwtje een nog onvolwassen spin aanvalt in haar web.
Amblynotus
-soorten parasiteren de larven van zweefvliegen.
Het vrouwtje van de sluipwesp
Amblyteles armatorius
legt een eitje op een buitgemaakte rups van een nachtvlinder (vooral deze behorende tot de uiltjesfamilie). Vaak wordt de Huismoeder
Noctua pronuba
gekozen als prooi.
De sluipwesp
Aritranis confecor
is een parasitaire wesp bij de Driedoornige Metselbij
Hoplitis tridentata
.
De sluipwesp
Aritranis signatorius
is een parasitaire wesp bij de Blauwe Ertsbij
Ceratina cyanea
en de Driedoornige Metselbij
Hoplitis tridentata
.
De sluipwesp
Bathythrix maculata
heeft onder meer graanhaantjes (
Oulema species
) als gastheer.
De sluipwesp
Bioblapsis mallochi
parasiteert bij de larven van het Heidegitje
Cheilosia longula
(zweefvlieg) die zich ontwikkelen in boleten (genera
Boletus
,
Leccinum
en
Suillus
).
De wesp
Bioblapsis polita
parasiteert bij de larven van de Gewone Kopermantel
Ferdinandea cuprea
en de Roodsprietkopermantel
Ferdinandea ruficornis
.
Clistopyga incitator
is een sluipwesp die parasiteert bij spinnen, onder meer Zesoogspinnen
Segestria species
.
De sluipwesp
Diadegma semiclausum
legt eitjes in de rupsen van het Koolmotje
Plutella xylostella
.
De sluipwespen
Diaparsis carinifer
en
Diaparsis temporalis
parasiteren verschillende keverlarven
en
hebben onder meer graanhaantjes (
Oulema species
) als gastheer.
De sluipwesp
Dinocampus coccinellae
kan met het Californisch Lieveheersbeestje
Hippodamia convergens
uit Amerika worden overgebracht en hier op de inheemse lieveheersbeestjes beginnen parasiteren. Het Californisch Lieveheersbeestje wordt hier ingevoerd ten behoeve van de biologische bladluizenbestrijding.
Sluipwespen van het genus
Diplazon
parasiteren bijna alleen larven van bladluisetende zweefvliegen.
De Reuzensluipwesp
Dolichomitus imperator
zoekt naar larven van kevers, zoals boktorren en prachtkevers.
De sluipwesp
Ephialtes carbonarius
parasiteert bij de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
.
De sluipwesp
Ephialtes manifestator
zoekt via geursensoren op de antennes nesten op van andere wespen of bijen. De wesp parasiteert onder meer bij de Roodscheenpottenbakkerswesp
Trypoxylon clavicerum
, de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
, de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
, de Grote Klokjesbij
Chelostoma rapunculi
en de Tronkenbij
Heriades truncorum
.
De sluipwesp
Eulophus ramicornis
is een parasitoïde van het Kroonvogeltje
Ptilodon capucina
(vlinder).
De sluipwesp
Eurypterna cremieri
parasiteert bij de Behaarde Bosmier
Formica rufa
.
De sluipwesp
Eutanyacra picta
parasiteert op de rupsen van uiltjes (vlinders).
De sluipwesp
Gelis agilis
is een vleugelloze hypersluipwesp die sterk lijkt op een mier. Deze wesp heeft de wesp
Cotesia glomerata
als gastheer. Met de legboor wordt een eitje in de cocon gespoten, samen met een stof waardoor de
Cotesia
-wesp zich niet verder ontwikkelt. Een
Gelis
-wesp zal dus de cocon verlaten.
De sluipwesp
Gelis instabilis
heeft onder meer graanhaantjes (
Oulema species
) als gastheer. Sluipwespen van het genus
Gelis
doorprikken met de legboor min of meer willekeurig kleine cocons van uiteenlopende soortgroepen zoals onder meer spinnen, rupsen en kevers.
Sluipwespen van het genus
Hoplocryptus
parasiteren op vlinderrupsen en op solitaire bijen en wespen. De vrouwtjes doorboren met de legboor een rups of larve en leggen er een eitje in.
Hoplocryptus quadriguttatus, Hoplocryptus confector, Hoplocryptus fugitivus, Hoplocryptus binotatulus, Hoplocryptus mediterraneus
en
Hoplocryptus enslinii
parasiteren bij de zweefvliegendoder
Ectemnius rubicola
.
Hoplocryptus binotatulus
parasiteert ook nog bij de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
.
Hyposoter
-species zijn sluipwespen die eitjes leggen in de rupsen van onder meer het Kaasjeskruiddikkopje
Carcharodus alceae
.
De sluipwesp
Hyposoter carbonarius
parasiteert bij de Grauwe Borstel
Gynaephora fascelina
(vlinder). De sluipwesp wordt op haar beurt nog eens geparasiteerd door de sluipwesp
Gelis meigenii
, een vleugelloze hyperparasitoïde. De hyperparasitoïde valt de primaire parasitoïde aan in de gastheer, naargelang de soort in het larvale stadium of ook nog als de primaire parasitoïde reeds een cocon heeft gevormd.
De sluipwesp
Hyposoter ebeninus
parasiteert bij de rupsen van Koolwitjes
Pieris species
.
De larve van de sluipwesp
Ichneumon sarcitorius
ontwikkelt zich in de rups van een gevangen nachtvlinder.
Het vrouwtje van de sluipwesp
Ichneumon stramentor
legt een eitje in op een rups van een nachtvlinder. De larve ontwikkelt zich in de rups.
De sluipwesp
Ischnurgops fragilis
parasiteert bij de Rode Kegelwesp
Rhopalum clavipes
.
De sluipwespen
Itoplectis maculator
en
Itoplectis alternans
hebben vlinderpoppen, vooral die van bladrollers en larven van kevers, onder meer graanhaantjes (
Oulema species
) als gastheer.
De sluipwesp
Kaltenbachia bimaculata
parasiteert bij de zweefvliegendoder
Ectemnius rubicola
.
De sluipwesp
Lemophagus curtus
heeft vooral larven van kevers zoals graanhaantjes (
Oulema species
) als gastheer.
De sluipwespen
Lemophagus errabundus
en
Lemophagus pulcher
parasiteren bij bladhaantjes zoals
Lilioceris species
.
De sluipwesp
Leptocryptus geniculosus
parasiteert bij de tripsendoder
Spilomena enslini
.
De sluipwesp
Lysibia nanus
is een wesp die parasiteert op de poppen van de schildwesp
Cotesia glomerata
, die op haar beurt parasiteert op vlinderrupsen, vaak deze van het Groot Koolwitje
Pieris brassicae
. Dit verschijnsel noemen we hyperparasitisme.
De wesp
Megarhyssa vagatoria
is een grote sluipwesp. Deze wesp boort in stammen van Berk-soorten
Betula species
die geïnfecteerd zijn met larven van de houtwesp
Tremex fuscicornis
. Deze larven leven in zieke, maar nog levende bomen.
De larven van de houtwesp zijn de gastheerlarven. Deze larven kunnen zich zonder een welbepaalde zwam, namelijk het Doolhofelfenbankje
Cerrena unicolor
, niet ontwikkelen. Het is de geur van deze zwam die ervoor zorgt dat de sluipwesp de larve van de houtwesp detecteert.
Sluipwespen van het genus
Nematopodius
parasiteren bij de Roodscheenpottenbakkerswesp
Trypoxylon clavicerum
.
De sluipwesp
Neorhacodes enslini
parasiteert bij de tripsendoders
Spilomena enslini
en
Spilomena troglodytes
.
Het vrouwtje van de Gele Sikkelwesp
Ophion luteus
legt eitjes in allerlei rupsen, bijvoorbeeld van de Nonvlinder
Lymantria monacha
. De larven voeden zich met de rupsen. Er wordt één ei per rups gelegd. Aanvankelijk worden de vitale delen van de rupsen niet geraakt. Pas als de larve bijna volgroeid is, wordt de rups volledig gedood en opgegeten. De verpopping gebeurt in een kleine cocon in of op het lichaam van de rups. De legboor kan ook gebruikt worden als angel waarmee ook mensen pijnlijk kunnen worden gestoken.
De sluipwesp
Ophion obscuratus
parasiteert bij de Katoendaguil
Helicoverpa armigera
.
De sluipwesp
Perithous divinator
parasiteert bij verschillende graafwespen zoals de zwartschouderhuigwesp
Passaloecus singulator
, de Puntsnuitbladluisdoder
Pemphredon inornata
, de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
, de Grote Bladluisdoder
Pemphredon lugubris
, de bladluisdoder
Pemphredon rugifer
, de bladvlooiendoder
Psenulus fuscipennis
, de Geschuierde Bladvlooiendoder
Psenulus pallipes
, de Diksprietige Bladvlooiendoder
Psenulus schencki
,
de Zwartgeschouderde Speldwesp
Stigmus pendulus
en de Grote Pottenbakkerswesp
Trypoxylon figulus
.
De sluipwesp
Perithous mediator
is een parasitaire wesp bij verschillende graafwespen zoals de dwergvliegendoder
Crossocerus cinxius
, de Gedoornde Zweefvliegendoder
Ectemnius dives
, de huigwesp
Passaloecus eremita
, de Zwartschouderhuigwesp
Passaloecus singularis
, de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
, de Grote Bladluisdoder
Pemphredon lugubris
, de bladluisdoder
Pemphredon rugifer
, de Glanzende Bladvlooiendoder
Psenulus concolor
, de bladvlooiendoder
Psenulus laevigatus
, de Geschuierde Bladvlooiendoder
Psenulus pallipes
, de Diksprietige Bladvlooiendoder
Psenulus schencki
, de Zwartgeschouderde Speldwesp
Stigmus pendulus
en de Grote Pottenbakkerswesp
Trypoxylon figulus
.
De sluipwesp
Perithous scurra
parasiteert bij graafwespen, waarschijnlijk bij de Drietandige Bladluisdoder
Pemphredon lugens
en de Grote Bladluisdoder
Pemphredon lugubris
. De wesp boort vooral in vermolmd hout naar de gastheerwespen.
De sluipwesp
Perithous septemcinctorius
parasiteert bij verschillende graafwespen zoals de bladvlooiendoder
Psenulus fuscipennis
, en de Drietandige Bladluisdoder
Pemphredon lugens
.
De sluipwesp
Phaenolobus terebrator
parasiteert op de rupsen van glasvleugelvlinders
Synanthedon species
en larven van boktorren.
De sluipwesp
Pimpla processioneae
is een sterk gespecialiseerde, aan de Eikenprocessierups
Thaumetopaea processionea
gebonden popparasiet.
Ook de sluipwesp
Pimpla turionellae
treedt op als parasiet bij de Eikenprocessierups
maar in dit geval als een polyfage soort.
De sluipwesp
Poemenia collaris
parasiteert op de larven van de Gehoornde Huigwesp
Passaloecus corniger
, een graafwesp.
De sluipwesp
Poemenia notata
parasiteert bij de Gehoornde Huigwesp
Passaloecus corniger
en de huigwesp
Passaloecus eremita
.
De Houtsluipwesp
Rhyssa persuasoria
zoekt de larven op van wespen die in naaldhout voorkomen, zoals
Urocerus
-,
Paururus
-,
Xeris
- en
Sirex
-soorten. Doorheen het hout boort ze een gat –hetgeen wel een half uur kan duren-, prikt een houtwesplarve aan en legt er een eitje in. Het eitje vloeit als een druppel door het nauwe legboorkanaal. De larve ontwikkelt zich volledig ten koste van de houtwesplarve.
De sluipwesp
Scambus annulatus
is een algemene generalist die verschillende rupsen parasiteert, maar onder meer ook kevers zoals graanhaantjes
Oulema species
als gastheer heeft.
De sluipwesp
Sphecophaga vesparum
parasiteert bij de Hoornaar
Vespa crabro
.
De sluipwesp
Stenarella domator
boort met de legboor nestgangen aan van bijen. Een gekende gastheerbij is de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
. Waarschijnlijk zijn niet alleen metselbijen maar ook metselwespen gastheren.
GOUDWESPEN
De goudwespen (Chrysididae) hebben fraaie metaalkleuren met tinten van blauw, groen, geel en rood. Ze leggen hun ei in nesten van plooivleugelwespen waarna de larve de eitjes en de voedselvoorraad opeet. De goudwespen die in Vlaanderen voorkomen behoren tot de genera
Chrysis, Chrysura, Hedychridium, Hedychrum, Holopyga en Trichrysis
. Volwassen goudwespen voeden zich met stuifmeel en zijn vaak op schermbloemen te vinden.
De viertandgoudwespen (genus
Chrysis
) zijn metaalkleurige wespen met een groenblauw borststuk en vaak een rood-goud achterlijf. Gastheren zijn vooral plooivleugelwespen, graafwespen en bijen.
De viertandgoudwesp
Chrysis analis
parasiteert waarschijnlijk bij wolbijen (genus
Anthidium
) zoals de Kleine Wolbij
Anthidium punctatum
.
De Slanke Vuurgoudwesp
Chrysis angustula
parasiteert bij de Gewone Deukwesp
Symmorphus bifasciatus
, de deukwespen
Symmorphus connexus
en
Symmorphus debilitatus
en waarschijnlijk ook bij de Tronkenbij
Heriades truncorum
en de deukwesp
Symmorphus fuscipes
.
De gastheren van de viertandgoudwesp
Chrysis bicolor
zijn de Gewone Sprinkhaandoder
Tachysphex pompiliformis
, de Zwarte Sprinkhaandoder
Tachysphex nitidus
, de Kakkerlakkendoder
Tachysphex obscuripennis
en mogelijk ook de sprinkhaandoder
Tachysphex psammobius
en de Bonte Wantsendoder
Dinetus pictus
.
De gastheer van de viertandgoudwesp
Chrysis equestris
is de Behangerswesp
Discoelius zonalis
.
De gastheren van de viertandgoudwesp
Chrysis fulgida
zijn de muurwesp
Ancistrocerus antilope
, de behangerswesp
Discoelius zonalis,
de Grote Deukwesp
Symmorphus crassicornis
en de deukwesp
Symmorphus murarius
.
De viertandgoudwesp
Chrysis gracillima
parasiteert bij de microleemwespen
Microdynerus nugdunensis
en
Microdynerus exilis
en waarschijnlijk ook bij de deukwesp
Symmorphus fuscipes
.
Het vrouwtje van de Gewone Goudwesp
Chrysis ignita
(Witharige Vuurgoudwesp) dringt nesten van bijen en andere wespen binnen en legt daar eieren. De larven voeden zich met de larven van de gastheren. Deze wesp staat bekend als parasiet bij de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
, de Tronkenbij
Heriades truncorum
, de Slangenkruidbij
Hoplitis adunca
, de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
, de Grote Deukwesp
Symmorphus crassicornis
, de Epauletmuurwesp
Ancistrocerus gazella
, de Ingesneden Muurwesp
Ancistrocerus parietum
, de Gelijkbandige Muurwesp
Ancistrocerus oviventris
.
De viertandgoudwesp
Chrysis immaculata
parasiteert bij de metselwesp
Allodynerus rossi
.
De viertandgoudwesp
Chrysis inaequalis
parasiteert bij urntjeswespen (genus
Eumenes
) en waarschijnlijk ook metselbijen (genus
Osmia
).
De viertandgoudwesp
Chrysis indigotea
parasiteert waarschijnlijk bij de sociale plooivleugelwesp
Gymnomerus laevipes
, die meestal in stengels nestelt
.
De viertandgoudwesp
Chrysis leptomandibularis
parasiteert bij de deukwesp
Symmorphus debilitatus
.
De viertandgoudwesp
Chrysis mediata
kan worden gezien bij de nestplaatsen van vooral de Gewone Schoorsteenwesp
Odynerus spinipes
, de gastheerwesp waarop wordt geparasiteerd. De wesp parasiteert ook bij de deukwesp
Symmorphus debilitatus
.
De viertandgoudwesp
Chrysis ruddii
kan worden gezien in de buurt van de nesten van muurwespen zoals de Gelijkbandige Muurwesp Ancistrocerus scoticus en de muurwesp
Ancistrocerus scoticus
, waarop wordt geparasiteerd.
De gastheer van de Gekroonde Vuurgoudwesp
Chrysis terminata
is de Vroege Muurwesp
Ancistrocerus nigricornis
.
De viertandgoudwesp
Chrysis viridula
parasiteert bij schoorsteenwespen zoals de Gewone Schoorsteenwesp
Odynerus spinipes
,
Odynerus reniformis
en
cephalus
en ook bij de Gewone Deukwesp
Symmorphus bifasciatus
. Het vrouwtje legt haar ei op het eindstadium van de larve van de gastheer.
De goudwespen van het genus
Chrysura
parasiteren bij behangersbijen, vooral bij de metselbijen (genus
Osmia
).
De goudwesp
Chrysura austriaca
parasiteert bij de Slangenkruidbij
Hoplitis adunca
.
De halfgoudwespen (genus
Cleptes
) parasiteren op de poppen van bladwespen.
De halfgoudwesp
Cleptes nitidulus
parasiteert op de larven van de Kersenbladwesp
Caliroa cerasi
.
De Gewone Halfgoudwesp
Cleptes semiauratus
parasiteert op de larven van bladwespen (van de genera
Nematus
en
Pristiphora
), onder meer de Bessenbladwesp
Nematus ribesii
.
De Blonde Halfgoudwesp
Cleptes semicyaneus
parasiteert op bladwespen die op wilgen leven in pioniervegetaties op vochtig zand. De gastheren blijken vooral bladwespen te zijn van het genus
Amauronematus
.
De leestgoudwespen (genus
Elampus
) parasiteren op dwergcicadendoders (genus
Mimesa
en
Mimumesa
).
De Oeverleestgoudwesp
Elampus constrictus
parasiteert op dwergcicadendoders, met name de Ruwe Dwergcicadendoder
Mimumesa unicolor
en de Glanzende Dwergcicadendoder
Mimumesa littoralis
.
De leestgoudwesp
Elampus panzeri
is een parasitaire wesp die waarschijnlijk als gastheren de Rechtgesteelde Dwergcicadendoder
Mimesa equestris
en de dwergcicadendoder
Mimesa lutaria
heeft.
De zandgoudwespen (genera
Hedychridium
en
Hedychrum
) voeden zich als larve met de voedselvoorraad van bodembewonende graafwespen. De
Hedychridium
-soorten zoeken vooral naar sprinkhaandoders en wantsendoders. De
Hedychrum
-soorten verkiezen bijendoders en knoopwespen.
De Gewone Zandgoudwesp
Hedychridium ardens
parasiteert bij de Zwarte Vorkwesp
Diodontus tristis
en de Zwarte Sprinkhaandoder
Tachysphex nitidus
en mogelijk ook bij de Gewone Sprinkhaandoder
Tachysphex pompiliformis
.
De zandgoudwesp
Hedychridium coriaceum
parasiteert bij de Grote Vleugwesp
Lindenius albilabris
, de rondkoppige schuimcicadendoder
Harpactus tumidus
en de Roodpotige Sprinkhaandoder
Tachysphex panzeri
.
De Koperen Zandgoudwesp
Hedychridium cupreum
is een parasitaire soort bij de Kleine Bodemwantsendoder
Dryudella pinguis
, de Halterschuimcicadendoder
Harpactus lunatus
, de rondkoppige schuimcicadendoder
Harpactus tumidus
, de Kakkerlakkendoder
Tachysphex obscuripennis
en mogelijks ook bij de Slanke Bodemwantsendoder
Dryudella stigma
.
De zandgoudwesp
Hedychridium femoratum
parasiteert waarschijnlijk bij de Slanke Bodemwantsendoder
Dryudella stigma
en de Zwarte Vorkwesp
Diodontus tristis
.
De zandgoudwesp
Hedychridium roseum
parasiteert bij de Grote Schildwantsendoder
Astata boops,
de Kleine Schildwantsendoder
Astata minor
, de Slanke Bodemwantsendoder
Dryudella stigma
, de rondkoppige schuimcicadendoder
Harpactus tumidus
en de Gewone Sprinkhaandoder
Tachysphex pompiliformis.
De Zwartharige Zandgoudwesp
Hedychrum gerstaeckeri
parasiteert bij de Gewone Bijenknoopwesp
Cerceris rybyensis.
Andere gastheren zijn de Slurfknoopwesp
Cerceris ruficornis
, de knoopwesp
Cerceris sabulosa
en waarschijnlijk ook de Kleine Snuittorknoopwesp
Cerceris quinquefasciata
en de spieswesp
Oxybelus haemorrhoidalis
.
De Juweelwesp
Hedychrum nobile
parasiteert bij voorkeur op de larven van knoopwespen. De eieren worden in de nesten van de gastheren gelegd. De belangrijkste gastheer is de Grote Snuittorknoopwesp
Cerceris arenaria
. Andere gastheren zijn de Geelbuikknoopwesp
Cerceris quadricincta
, de Gladde Knoopwesp
Cerceris quadrifasciata
, de Kleine Snuittorknoopwesp
Cerceris quinquefasciata
en de Gewone Bijenknoopwesp
Cerceris rybyensis
. De grootte bij deze wespen varieert naargelang de gastheer; het grootte-verschil wordt veroorzaakt door het verschil in voedsel dat de larven bij de gastheren, die eveneens verschillen in grootte, hebben opgenomen.
De Blonde Zandgoudwesp
Hedychrum rutilans
is een zeldzame goudwesp die van half juni tot half september voorkomt in gebieden waar de belangrijkste gastheer, de Bijenwolf
Philanthus triangulum
voorkomt.
De knikadergoudwespen (genus
Holopyga
) lijken sterk op
Hedychrum
-soorten, maar hebben een andere vleugeladering. Het zijn parasitaire wespen met als gastheren verschillende soorten graafwespen.
De knikadergoudwesp
Holopyga generosa
parasiteert waarschijnlijk bij de knoopwesp
Cerceris sabulosa
.
De kogelgoudwespen (genera
Omalus
,
Philoctetes
en
Pseudomalus
) zijn groen-, blauw- en roodglanzende goudwespen die parasiteren op graafwespen. De kogelgoudwespen van het genus
Omalus
parasiteren vooral bij bladluisdoders (genus
Pemphredon
) en huigwespen (genus
Passaloecus
).
De Groene Kogelgoudwesp
Omalus aeneus
parasiteert bij verschillende gastheren; bekende soorten zijn de Grote Bladluisdoder
Pemphredon lugubris
, de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
, de Ruwe Huigwesp
Passaloecus gracilis,
de Gehoornde Huigwesp
Passaloecus corniger
en de huigwesp
Passaloecus eremita
.
De Gekreukelde Kogelgoudwesp
Omalus biaccinctus
parasiteert bij de Ruwe Huigwesp
Passaloecus gracilis
.
Wespen van het genus Philoctetes parasiteren waarschijnlijk op in de grond of steilwanden nestelende graafwespen zoals bladluisdoders (genus
Pemphredon)
en pottenbakkerswespen (genus
Trypoxylon)
.
Philoctetes bidentulus
en
Philoctetes truncatus
zijn uiterst zeldzame vertegenwoordigers van dit genus in Vlaanderen.
De kogelgoudwespen van het genus
Pseudomalus
zijn nestparasieten van kleine graafwespen (genera
Pemphredon, Passaloecus, Psenulus, Rhopalum
en
Trypoxylon
).
De Langharige Kogelgoudwesp
Pseudomalus auratus
parasiteert bij wespen die een nest maken in onder meer dood hout en stengels. Bekende gastheren zijn de Puntsnuitbladluisdoder
Pemphredon inornata
, de Braambladluisdoder
Pemphredon lethifer
, de Drietandige Bladluisdoder
Pemphredon lugens
, de huigwesp
Passaloecus eremita
, de Ruwe Huigwesp
Passaloecus gracilis
, de Glanzende Bladvlooiendoder
Psenulus concolor
, de Driekleurige Kegelwesp
Rhopalum coarctatum
en de Slanke Pottenbakkerswesp
Trypoxylon attenuatum
.
De Blauwe Kogelgoudwesp
Pseudomalus violaceus
parasiteert bij de Grote Bladluisdoder
Pemphredon lugubris
.
De kogelgoudwesp
Pseudomalus triangulifer
parasiteert bij de Drietandige Bladluisdoder
Pemphredon lugens,
die zich voedt met takluizen
(Cinara sp.)
en ook bij de huigwesp
Passaloecus insignis
, die nesten maakt in vermolmde wilgen en kersenhout
.
De Drietandgoudwesp
Trichrysis cyanea
parasiteert bij een groot aantal gastheren. Het vrouwtje legt enkele eitjes in het nest van de gastheer, maar doorgaans ontwikkelt er zich slechts 1 larve per geparasiteerd nest. De larve van de goudwesp eet de gastheerlarve (en mogelijks ook de andere goudwesp-eitjes) op. De gastheren zijn diverse in hout en plantenstengels nestelende bijen en wespen zoals onder meer de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
en de Grote Pottenbakkerswesp
Trypoxylon figulus.
GRAAFWESPEN
De graafwespen omvatten de zogenaamde crabronide graafwespen (Crabronidae) en de langsteelgraafwespen (Sphecidae). Deze wespen bevoorraden hun nesten meestal met insecten, maar ook met spinnen. Ze zijn vaak op bloemen te vinden en leven van stuifmeel. Graafwespen specialiseren zich op een bepaalde soort of een bepaalde groep insecten, bijvoorbeeld alleen op vliegen, springcicaden of spinnen. Het vrouwtje vangt een prooi, graaft een gang in het zand of zoekt een gaatje in hout, stopt het geheel in de opening en legt een eitje op het geheel. De uitgekomen larve voedt zich met de prooi.
Enkel de Grote Rupsendoder
Ammophila sabulosa
en de koekoeksgraafwespen (genus
Nysson
) hebben in deze groep van de graafwespen een kleptoparasitaire levenswijze.
De Grote Rupsendoder
Ammophila sabulosa
brengt een rups als voedsel over naar het nest. Het zijn meestal rupsen van uilen, maar ook tandvlinders en pijlstaarten worden gevangen. De wesp zoekt een rups en brengt deze over naar het nest.
Daarna wordt een ei gelegd en wordt het nest opnieuw afgesloten. De larve van de wesp eet de rups volledig op. Soms treedt een vrouwtje van deze soort op als een kleptoparasiet bij een ander Grote Rupsendoder-vrouwtje, waarbij het eerder gelegde ei op de gestolen rups wordt verwijderd en vervangen door een eigen ei.
De koekoeksgraafwespen (genus
Nysson
) zijn gedrongen wespen die voorzien zijn van twee doorntjes, mogelijks als een bewapening tegen de volwassen gastheren (schuimcicadendoders) bij wie de larven als koekoeksjongen leven. Het zijn kleptoparasieten waarbij het vrouwtje de nesten van de soorten opspoort, de nestprop verwijdert en een ei legt op de prooi van de gastheer.
De Viervlekkige Koekoeksgraafwesp
Nysson dimidiatus
is een kleptoparasiet bij andere graafwespen, namelijk de Halterschuimcicadendoder
Harpactus lunatus
en de schuimcicadendoder
Harpactus tumidus
.
De koekoeksgraafwesp
Nysson interruptus
is een kleptoparasiet bij andere graafwespen, namelijk de kleinkoppige schuimcicadendoder
Argogorytes fargeii
, de breedkoppige schuimcicadendoders
Gorytes quinquecinctus
en
Gorytes quinquefasciatus,
de Smalbandige Schuimcicadendoder
Gorytes quadrifasciatus
en waarschijnlijk ook de Grote Schuimcicadendoder
Argogorytes mystaceus
.
De Zesvlekkige Koekoeksgraafwesp
Nysson maculosus
is een kleptoparasiet bij andere graafwespen, namelijk de schuimcicadendoders Halterschuimcicadendoder
Harpactus lunatus
en
Harpactus tumidus
, Breedbandige Schuimcicadendoder
Gorytes laticinctus
en Smalbandige Schuimcicadendoder
Gorytes quadrifasciatus
.
De koekoeksgraafwesp
Nysson niger
is een kleptoparasiet bij de Breedbandige Schuimcicadendoder
Gorytes laticinctus.
De Grote Koekoeksgraafwesp
Nysson spinosus
is een kleptoparasiet en dit vooral bij de Grote Schuimcicadendoder
Argogorytes mystaceus
, maar ook bij
Argogorytes fargeii
, de Breedbandige Schuimcicadendoder
Gorytes laticinctus
,
Gorytes quinquecinctus
en de Smalbandige Schuimcicadendoder
Gorytes quadrifasciatus
.
De Ongelijkvlekkige Koekoeksgraafwesp
Nysson trimaculatus
is een kleptoparasiet bij de Tweebandige Schuimcicadendoder
Lestiphorus bicinctus,
de Breedbandige Schuimcicadendoder
Gorytes laticinctus
en de Smalbandige Schuimcicadendoder
Gorytes quadrifasciatus
.
HONGERWESPEN
De hongerwespen (Gasteruptiidae) zijn parasitaire wespen bij bijen en wespen en worden vaak bij bijenhotels gezien.
Vertegenwoordigers van het genus
Gasteruption
voeden zich met nectar op ondiepe bloemen en extraflorale nectar op Laurierkers
Prunus laurocerasus
. Deze wespen parasiteren bij solitaire bijen en wespen. Ze verkennen vliegend de nestplaatsen. Met de antennes vangen ze geursignalen op en dringen open nestgangen binnen en leggen er een ei. Bij gesloten nesten boren ze met de legboor doorheen de afsluitprop van de nesten om een ei te leggen. De larven komen sneller uit dan de larven van de gastheren. De eieren of larven van de gastheer worden door de larven met de kaken gedood en leeggezogen.
De hongerwesp
Gasteruption assectator
parasiteert bij de Tronkenbij
Heriades truncorum
, de Poldermaskerbij
Hylaeus confusus
en de Grote Pottenbakkerswesp
Trypoxylon figulus
.
De hongerwesp
Gasteruption caucasicum
parasiteert bij voorkeur in de nesten van de Wormkruidbij
Coletes daviesanus
en de Resedamaskerbij
Hylaeus signatus.
De larve voedt zich met de eieren, de larven en de voedselvoorraad van de gastheer.
De hongerwesp
Gasteruption erythrostomum
parasiteert bij voorkeur in de nesten van de Grote Klokjesbij
Chelostoma rapunculi
en de Kleine Klokjesbij
Chelostoma campanularum
en bij de Blauwe Ertsbij
Ceratina cyanea.
De hongerwesp
Gasteruption jaculator
parasiteert bij voorkeur in de nesten van de Wormkruidbij
Coletes daviesanus
en de Resedamaskerbij
Hylaeus signatus.
De hongerwesp
Trichofoenus pyrenaicus
parasiteert waarschijnlijk bij de Blauwe Ertsbij
Ceratina cyanea
.
KAKKERLAKKENWESPEN
De kakkerlakkenwespen (Ampulicidae) zijn parasitoïde wespen die kakkerlakken vangen. Kakkerlakken die zich ophouden in wespen- of mierennesten worden niet bejaagd door deze wespen.
De bliksemwespen (genus
Dolichurus
) behoren tot deze kakkerlakkenwespen. De wespen jagen vliegensvlug op de kakkerlakken en brengen deze twee steken toe. De kakkerlakken blijven ruim een uur verlamd. In die tijd worden ze overgebracht naar een nest, dat pas na het vangen van de prooi wordt gezocht.
De Bliksemwesp
Dolichurus corniculus
heeft als prooien/gastheren vooral Boskakkerlakken
Ectobius sylvestris
.
KEVERDODERS
De keverdoders (Tiphiidae - genera
Methocha
en
Tiphia
) zijn meestal parasitoïden van kevers; bij ons zijn dit doorgaans bladsprietkevers en zandloopkevers. Ze sporen de larven op in hun gangen onder de grond, om ze vervolgens te verlammen en van een ei te voorzien.
De larve van de wesp
Methocha ichneumonides
ontwikkelt zich op de larven van Zandloopkever-soorten
Cicindela species
, die vóór de eileg met een steek volledig worden verlamd.
Het vrouwtje van de Grote Keverdoder
Tiphia femorata
parasiteert op de larven van bladsprietkevers (engerlingen), zoals de Rozenkever
Phyllopertha horticola
en de Junikever
Amphimallon solstitiale
.
De larven van de Kleine Keverdoder
Tiphia minuta
zijn parasitoïden van de larven van bloemenkevers. Als waarschijnlijke gastheer is de Gele Bloemenkever
Cteniopus flavus
gekend.
De Roodsprietige Keverdoder
Tiphia ruficornis
is een uiterst zeldzame wesp die voorkomt op warme, zonnige plaatsen. De gastheren van deze soort zijn niet gekend.
KNOTSWESPEN
De knotswespen (Sapygidae) zijn parasitaire wespen. De vrouwtjes leggen eieren in de nesten van solitaire bijen, vaak ook in verstedelijke gebieden. Knotswespen leggen hun eieren in de cellen van bijennesten, die reeds door de bij van voedsel voor de eigen larven zijn voorzien. Kort hierna legt de bij haar ei in de nestcel en sluit ze de cel af. Na enkele dagen komt de knotswesplarve uit, nog vooraleer de bijenlarve uitkomt, waarna deze het bijenei uitzuigt en vervolgens het voor de bijenlarve bedoelde voedsel verorbert.
De Gewone Knotswesp
Sapyga clavicornis
parasiteert vooral bij de Ranonkelbij
Chelostoma florisomne
maar ook bij de Blauwe Metselbij
Osmia caerulescens
en de Zwartbronzen Houtmetselbij
Osmia niveata
als deze nestelen in de buurt van de eerstgenoemde bij.
De Bonte Knotswesp
Sapyga quinquepunctata
komt vrijwel alleen voor in de stedelijke omgeving, zoals in parken, tuinen en muren vooral bij nesten van metselbijen in holtes in hout en steen. De wesp vliegt van half april tot in september. De wesp parasiteert bij verschillende bijen zoals de Zwartgespoorde Houtmetselbij
Hoplitis leucomelana
, de Driedoornige Metselbij
Hoplitis tridentata
, de Tuinbladsnijder
Megachile centuncularis
, de Gouden Slakkenhuisbij
Osmia aurulenta
, de Blauwe Metselbij
Osmia caerulescens
, de Kauwende Metselbij
Osmia leaiana
, de Zwartbronzen Houtmetselbij
Osmia niveata
.
De Bosknotswesp
Sapyga similis
parasiteert bij de Bosmetselbij
Osmia uncinata
.
De Kleine Knotswesp
Sapygina decemguttata
komt voor op dood hout en op oude muren, vaak in stedelijk gebied, met name op nestblokken voor solitaire bijen. De larven ontwikkelen zich in het nest van de Tronkenbij
Heriades truncorum
.
MIERWESPEN
De mierwespen (Mutillidae) zijn wespen waarvan de vrouwtjes erg lijken op mieren. Het zijn solitaire wespen, die parasiteren op verschillende andere insecten. In Vlaanderen komen er vertegenwoordigers voor van de genera
Mutilla, Myrmosa
en
Smicromyrme.
De larven zijn solitaire ectoparasitoïden van onvolwassen stadia van insecten (vooral hommels en graafwespen). De vrouwelijke mierwespen dringen de nesten binnen om eieren te leggen op de larven of poppen. De gastheerkeuze kan sterk verschillen zowel binnen de soort als tussen de soorten. Ook de grootte van de mierwespen kan sterk verschillen en hangt af van de hoeveelheid voedsel die de larven ter beschikking hebben.
Het vrouwtje van de Grote Mierwesp
Mutilla europaea
bezoekt voor de voortplanting hommelnesten, vooral deze van de Akkerhommel
Bombus pascuorum
en waarschijnlijk ook van de Heidehommel
Bombus humilis
en de Moshommel
Bombus muscorum
. Het vrouwtje zelf voedt zich met de honing die door de hommels wordt aangedragen en legt eieren in de cocons. De larven ontwikkelen zich parasitair op de prepoppen en poppen.
De Bruine Mierwesp
Myrmosa atra
parasiteert bij graafwespen zoals de Heldere Oeverzeefwesp
Crabro peltarius
, de Zwarte Vorkwesp
Diodontus tristis
, de Langpootvliegendoder
Crossocerus palmipes
, de Middelste Vleugwesp
Lindenius panzeri
, de Grote Vleugwesp
Lindenius albilabris
en de Sierlijke Spieswesp
Oxybelus uniglumis.
De larven van de Gewone Mierwesp
Smicromyrme rufipes
ontwikkelen zich in de nesten van verschillende soorten graafwespen en spinnendoders. Voorbeelden van gastheren zijn de Gladde Spieswesp
Oxybelus bipunctatus
, de Zilveren Spieswesp
Oxybelus argentatus
en de Sierlijke Spieswesp
Oxybelus uniglumis
.
PEERKOPWESPEN
Men vermoedt dat de peerkopwespen (Embolemidae) parasiteren op de nimfen van cicaden.
Over de ecologie van de peerkopwespen
Embolemus reticulatus
en
Embolemus ruddii
is nog maar weinig bekend. Laatstgenoemde is
een soort van terreinen met grassen op beschaduwde plaatsen, vooral kalkgraslanden. Men vermoedt een relatie tussen deze soort en mieren.
PLATKOPWESPEN
Platkopwespen (Bethylidae) leven van keverlarven of rupsen van nachtvlinders. Ze dringen de gastheer binnen en onttrekken er vocht aan. De larven voeden zich met de door de volwassen wespen verlamde prooien. Enkele soorten platkopwespen parasiteren op kevers die als mierengast leven en vertoeven dus ook in mierennesten.
Het zijn idiobionte ectoparasitoïden. Deze wespen immobiliseren de gastheer, onttrekken vocht aan de bloedsomloop (host-feeding), leggen vervolgens eieren bij de gastheer die uiteindelijk gedood wordt door de inhoud ervan volledig door de larven wordt geconsumeerd. Vaak worden er meerdere eitjes per gastheer gelegd. Dit is uitzonderlijk voor parasitoïde wespen, die meestal slechts één ei per gastheer deponeren. Na het leegeten van de gastheer spinnen de larven een cocon.
De hoogkielplatkoppen (genus
Bethylus
) parasiteren op rupsen uit diverse nachtvlinderfamilies.
De gastheren van de Grote Rietplatkop
Bethylus cephalotes
zijn kwastmotten en bladrollers. Men heeft deze wesp reeds aangetroffen in de nesten van de Zwarte Houtmier
Lasius fuliginosus
en de Grasmier
Tetramorium caespitum
.
Een gastheer van de Kaalogige Boomplatkop
Bethylus dendrophilus
is de rups van de Hoornzakdrager
Luffia ferchaultella
, die behoort tot de zakdragers.
De Kleine Rietplatkop
Bethylus fuscicornis
heeft als gastheren kokermotten en tastermotten.
De Zwamplatkopwesp
Cephalonomia formiciformis
parasiteert op kevers. Het hoofdvoedsel van de larven bestaat uit keverlarven van het genus
Cis
, zoals
Cis castaneus
en
Cis nitidus
, die zich in verschillende soorten buisjeszwammen ontwikkelen. Ook
Ennearthron cornutum
, een kever uit dezelfde familie, is een gastheer. De Zwamplatkopwesp komt met name voor in de Echte Tonderzwam
Fomes fomentarius.
De werkelijke gastheerrelaties van deze wesp zijn nog grotendeels onbekend.
De schorsplatkopwespen (genus
Epyris
) zijn parasitaire wespen maar over de gastheren is nauwelijks iets bekend. Volwassen wespen worden gewoonlijk aangetroffen onder de schors van dood hout, in bladstrooisel en zaadbollen; in een enkel geval houden ze zich op tussen mieren.
Over de schorsplatkopwespen
Epyris bilineatus en Epyris niger
en de Duinplatkop
Epyris brevipennis
is nog maar weinig bekend over de levenswijze en de gastheerkeuze.
De spiegelplatkoppen (genus
Goniozus
) zijn parasitaire wespen met een goede reputatie in de biologische bestrijding van voor cultuurgewassen schadelijke insecten.
De gastheren van de Bergspiegelplatkop
Goniozus claripennis
en de Valleispiegelplatkop
Goniozus distigmus
zijn kleine nachtvlinders.
De spektorplatkopwespen (genus
Laelius
) hebben spektorachtigen als gastheer.
De spektorplatkopwesp
Laelius femoralis
parasiteert bij de Tapijtkever
Anthrenus verbasci
.
De blinde platkopwespen (genus
Pseudisobrachium
) zijn parasitaire wespen met een zeer extreem geslachtsdimorfisme.
De vrouwtjes zijn namelijk blind en pigmentloos, vleugelloos en het borststuk bestaat nog enkel uit een paar afgeronde knopen. De mannetjes zijn bruinachtig zwart, hebben grote ogen en hun borststuk en vleugels zijn zeer goed ontwikkeld. De vrouwtjes zijn aangepast aan het leven in mierennesten. De gastheren van deze wespen zijn waarschijnlijk kevers die in mierennesten leven.
De blinde platkopwesp
Pseudisobrachium subcyaneum
parasiteert waarschijnlijk op kevers die in mierennesten leven.
De Heideplatkopwespen (genus
Rhabdepyris
) zijn parasitaire wespen. De prooidieren zijn kevers die in mierennesten leven. Volwassen wespen voeden zich met nectar en honingdauw op verschillende bloemen.
De heideplatkopwesp
Rhabdepyris myrmecophilus
bewoont de nesten van mieren zoals de Zwarte Zaadmier
Tetramorium caespitum
. De larven parasiteren op keverlarven die als mierengast in het nest aanwezig zijn.
PLOOIVLEUGELWESPEN
De plooivleugelwespen (Vespidae) kunnen hun voorvleugels één maal in de lengterichting vouwen. Daardoor lijken deze vleugels bij zittende dieren zeer smal.
De langkopwespen (genus
Dolichovespula
) zijn stevig gebouwde wespen met een uitgebreide gele tekening. Bij de wespen van dit genus kennen 3 vertegenwoordigers een sociaalparasitaire levenswijze.
Het vrouwtje (de koningin) van deze wespen dringt een nest van een verwante soort binnen tijdens de beginfase van het nest wanneer de eerste werksters nog niet uitgekomen zijn. Ze doodt de koningin en dwingt de werksters om haar eigen broed van mannetjes en vrouwtjes (koninginnen) groot te brengen. De nieuwe koningin produceert dus zelf geen eigen werksters.
De Gewone Koekoekswesp
Dolichovespula adulterina
is een koekoekswesp bij de Saksische wesp
Dolichovespula saxonica.
Er komen dus geen werksters van deze soort voor. Het vrouwtje dringt het nest van de Saksische wesp binnen en doodt de aanwezige koningin. De nakomelingen van de koekoekswesp worden door de werksters van de waardsoort grootgebracht. De larven van de oorspronkelijke koningin ontwikkelen zich nauwelijks nog verder, waardoor het nest van de gastheerwesp voortijdig uitsterft.
De Boskoekoekswesp
Dolichovespula omissa
is de koekoekswesp bij de Boswesp
Dolichovespula sylvestris
.
De limonadewespen of kortkopwespen (genus
Vespula
) hebben een sterk gereduceerde wang, waardoor de kop korter is dan bij het genus
Dolichovespula
.
De Oostenrijkse Wesp
Vespula austriaca
is een parasitaire plooivleugelwesp. Deze wesp lijkt op de gastheer, namelijk de Rode Wesp
Vespula rufa
.
SCHILDWESPEN
De schildwespen (Braconidae) zijn parasitaire wespen.
De
Apanteles
-soorten leggen hun eitjes in rupsen.
Apanteles glomeratus
heeft bijvoorbeeld de rups van het Groot Koolwitje
Pieris brassicae
als gastheer.
De schildwesp
Bracon scutellaris
parasiteert op wespenlarven in wilgengallen.
De schildwesp
Bracon variator
parasiteert onder meer op de rupsen van de Gewone Silene-uil
Hadena bicruris
, die leven in de zaaddozen van Silene-achtigen.
De schildwesp
Cotesia glomerata
parasiteert vaak op het Groot koolwitje
Pieris brassicae
.
SPINNENDODERS
De spinnendoders (Pompilidae) jagen op spinnen om hun larven van voedsel te voorzien. Hun eigen energie verkrijgen ze uit nectar en honingdauw. De prooi wordt gestoken en hierdoor verlamd. Sommige spinnendoders gaan eerst op zoek naar een nestplaats vooraleer ze een prooi vangen. Andere soorten vangen eerst een prooi voordat ze een nest graven. Er zijn ook spinnendoders die geen nest maken maar een prooi ter plaatse verlammen en er een ei op leggen. Alleen de zogenaamde koekoeksspinnendoders en de sluipspinnendoders binnen deze familie zijn kleptoparasitaire soorten.
Sommige spinnendoders zoals de Roodzwarte Borstelspinnendoder
Anoplius viaticus
stelen prooien van soortgenoten. Dit is wel diefstal, maar geen parasitisme.
Bij de sluipspinnendoders (genus
Ceropales
) graaft het vrouwtje geen nest. Het jaagt ook niet zelf op spinnen, maar treedt op als kleptoparasiet. Als een vrouwtje van een andere spinnendodersoort een prooi versleept, legt ze bliksemsnel een ei in één van de boeklongen van de spin. Het nietsvermoedende vrouwtje van de andere soort graaft vervolgens de prooi in, samen met het ei van de sluipspinnendoder. De larve van deze laatste ontwikkelt zich sneller dan de larve van de gastheer. Zij eet de spin op en als de gastheerlarve uitkomt wordt ook die opgegeten.
Het vrouwtje van de Gele Sluipspinnendoder
Ceropales maculata
verstoort een andere soort spinnendoder wanneer deze een prooi naar het nest overbrengt. Hierbij legt ze een ei in de longen van de gevangen spin. Het vrouwtje trekt zich daarna terug. De spinnendoder brengt de spin over naar het nest, waarna ze eveneens een eitje legt. De larve van de Gele Sluipspinnendoder komt echter eerst uit en eet de larven die later in het nest uitkomen op. Vervolgens eet ze de spin op. De Gele Sluipspinnendoder is een kleptoparasiet bij spinnendoders van verschillende genera: we vermelden als voorbeelden de Bonte Muurspinnendoder
Agenioideus cinctellus
en de Gewone Borstelspinnendoder
Anoplius infuscatus.
Een waarschijnlijke gastheer van de Rode Sluipspinnendoder
Ceropales variegata
is de spinnenjager
Miscophus bicolor
.
De koekoeksspinnendoders (genus
Evagetes
) zijn kleptoparasitaire wespen die in een onbewaakt ogenblik de eieren van de gastheren verwijderen en hun eigen eieren op de prooien van andere spinnendoders (zand-, borstel- en schubspinnendoders) afzetten.
Het vrouwtje van de Gewone Koekoeksspinnendoder
Evagetes crassicornis
dringt het nest van een andere spinnendoder binnen, verwijdert het ei en legt zelf een ei bij de gevangen prooi. De gastheren zijn de Gewone Zandspinnendoder
Arachnospila anceps
, Viertandzandspinnendoder
Arachnospila rufa
, de Eentandzandspinnendoder
Arachnospila spissa
, de Zilveren Zandspinnendoder
Arachnospila trivialis
, de Gewone Schubspinnendoder
Episyron rufipes
en de Zwarte Borstelspinnendoder
Anoplius nigerrimus
.
De Tweecellige Koekoeksspinnendoder
Evagetes dubius
heeft als gastheren de Tweetandzandspinnendoder
Arachnospila minutula
, de Eentandzandspinnendoder
Arachnospila spissa
en de Roodzwarte Borstelspinnendoder
Anoplius viaticus
.
De Drietandige Koekoeksspinnendoder
Evagetes gibbulus
heeft waarschijnlijk de Tweetandzandspinnendoder
Arachnospila minutula
als gastheer.
De Duinkoekoeksspinnendoder
Evagetes littoralis
parasiteert op de Kustzandspinnendoder
Arachnospila consobrina
en waarschijnlijk ook op de Gewone Zandspinnendoder
Arachnospila anceps
.
De Kamkoekoeksspinnendoder
Evagetes pectinipes
parasiteert bij de Viertandzandspinnendoder
Arachnospila rufa
en de Gewone Schubspinnendoder
Episyron rufipes
.
De Noordse Koekoeksspinnendoder
Evagetes sahlbergi
parasiteert naar alle waarschijnlijkheid bij de Gewone Zandspinnendoder
Arachnospila anceps
, de Gekorfde Zandspinnendoder
Arachnospila hedickei
, de Tweetandzandspinnendoder
Arachnospila minutula
en de Viertandzandspinnendoder
Arachnospila rufa
.
De Behaarde Koekoeksspinnendoder
Evagetes siculus
parasiteert bij de Schildkopspinnendoder
Aporus unicolor
en waarschijnlijk ook bij de Tweetandzandspinnendoder
Arachnospila minutula
. Het is een kleptoparasiet waarvan de larve zich voedt met een door de gastheer gevangen prooi.
TANGWESPEN
De larven van de tangwespen (Dryinidae) leven als ectoparasiet op cicaden, naargelang de soort nimfen of volwassen cicaden. Het vrouwtje legt een ei tussen overlappende lichaamsdelen van een van tevoren verdoofde cicade. Deze leeft nog geruime tijd gewoon verder. De larve dringt alleen met de kop door de huid van de gastheer en zuigt vocht uit de bloedsomloop. Als de larve volgroeid is, eet de larve de gastheer volledig op, waarna ze een cocon spint op een plant of op de bodem. De overwintering gebeurt als pop of als imago op een beschutte plaats. De mannetjes zijn vaak op bloemen aan te treffen. De vrouwtjes blijven zich voeden met cicaden. Tangwespen worden opvallend vaak in de omgeving van of zelfs in mierennesten aangetroffen.
De bostangwespen (genus
Anteon
) zijn parasitaire wespen die vooral voorkomen in wilgenbossen of broekbossen en in heideterreinen. Deze wespen zoeken hun prooidieren in vochtige en dichtbegroeide terreinen. Als prooidieren kiezen ze vooral dwergcicaden.
De Ruwe Populierentangwesp
Anteon arcuatum
parasiteert op paletcicaden.
De Fijngestippelde Bostangwesp
Anteon brachycerum
parasiteert op maskercicaden zoals de Gewone Berkenmaskercicade
Oncopsis flavicollis
.
De tangwesp
Anteon ephippiger
heeft als gastheren naar alle waarschijnlijkheid dwergcicaden.
De Glanzende Populierentangwesp
Anteon flavicorne
is een parasitaire wesp bij paletcicaden (genera
Populicerus
,
Tremulicerus
en
Idiocerus
). Mogelijk parasiteert deze wesp ook spitskopcicaden.
De Moerastangwesp
Anteon fulviventre
is een parasitaire wesp die als gastheren spitskopcicaden heeft. De dwergcicade
Mocydia crocea
is een belangrijke gastheer.
De gastheren van de Wilgentangwesp
Anteon gaullei
zijn onder meer maskercicaden.
De gastheer van de Donkere Eikentangwesp
Anteon infectum
is vooral de Eikencicade
Iassus lanio
, een ledercicade (behorende tot de dwergcicaden) die voorkomt op Zomereik
Quercus robur
. Ook de Lichte Eikentangwesp parasiteert op dezelfde dwergcicade maar is pas later in het seizoen actief.
De Berkentangwesp
Anteon jurineanum
parasiteert maskercicaden (behorende tot de dwergcicaden) en kiest vooral voor de Gewone Berkenmaskercicade
Oncopsis flavicollis
, een algemene soort op Berk-soorten
Betula species
. Wanneer andere wantsen de gastheerwantsen wegconcurreren, dan verdwijnt ook de Berkentangwesp.
De gastheren van de Duinriettangwesp
Anteon pubicorne
zijn verschillende spitskopcicaden (behorende tot de dwergcicaden).
De Lichte Eikentangwesp
Anteon scapulare
is een parasitaire soort die vooral de Eikencicade
Iassus lanio
als gastheer heeft. Ook de Donkere Eikentangwesp
Anteon infectum
heeft deze cicade als gastheer maar deze komt vroeger in het jaar voor.
De Vroege Bostangwesp
Anteon tripartitum
parasiteert dwergcicaden, meerbepaald spitskopcicaden, die op grassen leven.
Een bekende gastheer is de dwergcicade
Thamnotettix confinis
.
Netelwespen (genus
Aphelopus
) grijpen de gastheren niet zoals andere tangwespen bij de poten, maar omarmen ze door er hun voorste en middelste paar poten omheen te slaan. Dit verhindert de gastheren om snel weg te vliegen.
De gastheren van de Zwarte Netelwesp
Aphelopus atratus
zijn bladcicaden, die deel uitmaken van de dwergcicaden. Vooral de bladcicaden van het genus
Eupteryx
worden als gastheer gekozen.
De netelwesp
Aphelopus camus
is een parasitaire soort die bladcicaden (behorende tot de dwergcicaden) als gastheer heeft.
De Gewone Maskernetelwesp
Aphelopus melaleucus
heeft als gastheer verschillende soorten bladcicaden (maken deel uit van de dwergcicaden), vooral deze van het genus
Edwardsiana
zoals bijvoorbeeld de Gele Bladcicade
Edwardsiana flavescens
.
De netelwesp
Aphelopus querceus
is een parasitaire soort die bladcicaden (behorende tot de dwergcicaden) als gastheer heeft. Een gastheer is de Fuchsiacicade
Empoasca vitis
.
De gastheren van de Zwaluwstaartnetelwesp
Aphelopus serratus
zijn bladcicaden, behorende tot de dwergcicaden. De wesp kiest vooral bladcicaden (uit verschillende genera) die leven op loofbomen (Zwarte Els, Haagbeuk, Hazelaar).
De gastheer van de vliestangwesp
Bocchus vernieri
is de cicade
Ommatidiotes dissimilis
.
De kraagtangwespen (genus
Dryinus
) parasiteren vooral op nimfen van cicaden, die ze vooral in zeer vochtige bodems opsporen.
De kraagtangwesp
Dryinus collaris
parasiteert op de nimfen van cicaden, onder meer bij
Cixius nervosus
die in vochtige wilgenbossen op boomwortels leeft.
De kraagtangwesp
Dryinus niger
parasiteert op de nimfen van cicaden die ze zoekt in vochtige wilgenstruwelen.
De gevleugelde miertangwespen (genus
Echthrodelphax
) zijn wespen die parasiteren op spoorcicaden. In Vlaanderen zijn deze wespen nog vrijwel onbekend.
De vrouwtjes van de miertangwespen (genus
Gonatopus
) parasiteren op cicaden, die op geur worden opgespoord door middel van de antennes.
De miertangwesp
Gonatopus albosignatus
parasiteert op spoorcicaden, zoals de spoorcicade
Muirodelphax aubei
.
De Tweekleurige Miertangwesp
Gonatopus bicolor
parasiteert bij verschillende dwergcicaden en spoorcicaden, die op grassen leven.
De Gewone Miertangwesp
Gonatopus clavipes
parasiteert bij spitskopcicaden uit meer dan 20 genera, met een voorkeur voor de genera
Jassargus
en
Psammotettix
.
De miertangwesp
Gonatopus distinctus
parasiteert op spoorcicaden, zoals de spoorcicaden van het genus
Dicranotropis
.
De miertangwesp
Gonatopus distinguendus
parasiteert op spoorcicaden, zoals de spoorcicaden van het genus
Psammotettix
.
De miertangwesp
Gonatopus formicarius
parasiteert op spitskopcicaden zoals deze van het genus
Diplocolenus
en
Psammotettix
. Het vrouwtje leeft tussen werksters van mieren, met name draaigatjes (genus
Tapinoma
).
De miertangwesp
Gonatopus formicicolus
parasiteert op spoorcicaden zoals deze van het genus
Ribautodelphax
.
De gastheren van de Langgesteelde Miertangwesp
Gonatopus lunatus
zijn spitskopcicaden, onder meer deze van het genus
Deltocephalus
.
De miertangwesp
Gonatopus spectrum
parasiteert op spitskopcicaden.
De miertangwesp
Gonatopus striatus
parasiteert op de dwergcicade
Aphrodes bicincta
.
De veldtangwespen (genus
Lonchodryinus
) lijken zeer sterk op de bostangwespen. Ze parasiteren bij dwergcicaden, meerbepaald puntkopcicaden en bladcicaden.
De Veldtangwesp
Lonchodryinus ruficornis
heeft dwergcicaden, met name puntkopcicaden en bladcicaden als gastheer. De puntkopcicaden worden in vochtige graslanden gezocht; de bladcicaden op struiken en kruidachtige planten.
De uiterst zeldzame Haltertangwesp
Mystrophorus formicaeformis
parasiteert waarschijnlijk alleen op dwergcicaden.
Parasitaire wormen
De naam “Wormen” is een verzamelterm voor verschillende soorten wormen. Platwormen (
Platyhelminthes
) zijn afgeplatte, ongesegmenteerde wormen. Er zijn drie groepen te onderscheiden: de trilhaarwormen, de zuigwormen en de lintwormen.
Zuigwormen of trematoden zijn uitsluitend parasitair levende platwormen, die slechts enkele millimeter groot worden. Zij leven op of in het lichaam van gewervelde dieren.
Lintwormen of cestoden leven ook enkel als darmparasieten van gewervelden.
Rondwormen of nematoden zijn een grote groep van zeer algemeen voorkomende wormen. Er zijn meer dan 25.000 beschreven soorten. Veel rondwormen leven in de bodem van dode organische stof of bacteriën en schimmels. Andere soorten leven als parasiet op planten (vooral de aaltjes of draadwormen) of zorgen bij zoogdieren voor verschillende aandoeningen (spoelwormen en zweepwormen).
Ook de draadwormen of aaltjes behoren tot de rondwormen. Naar het voorkomen op verschillende plantendelen onderscheiden we bladaaltjes (
Aphelenchoides
), stengelaaltjes (
Ditylenchus
), wortelknobbelaaltjes (
Meloidogyne
), cystenaaltjes (
Heteroda
) en vrijlevende wortelaaltjes (
Pratylenchus
). De aaltjes die op de planten leven zijn plantparasitaire nematoden.
We onderscheiden volledigheidshalve bij de wormen verder nog de raderdiertjes (
Rotatoria
), de paardenhaarwormen (
Nematomorpha
), de haakwormen (
Platyzoa
), de priopuliden (
Priopulida
) en de ringwormen (
Anelida
). Bij de ringwormen worden de mariene borstelwormen (
Polychaeta
), de sterwormen (
Echinoroidea
), de spuitwormen (
Sipunculoidea
), de bloedzuigers (
Hirundinea
) en de regenwormen (
Oligochaeta
) onderscheiden.
Het zijn vooral platwormen, zuigwormen, lintwormen, rondwormen en haakwormen die als endoparasieten bij dier en mens voor ernstige problemen kunnen zorgen.
Acanthocephala species
zijn haakwormen die in de maag en het darmkanaal van ongewervelden, vissen, amfibieën, vogels en zoogdieren leven. Het zijn parasitaire wormen die zich vast haken aan de darmwand en zich daar voeden met bloed en darmweefsel.
Aelurostrongylus species
is een rondworm die in de longen van katten kan voorkomen en aanleiding kan geven tot hoesten.
Ancylostoma species
zijn haakwormen die door honden en katten kunnen worden opgenomen via de mond of doorheen de huid. Bij honden kunnen exemplaren van
Ancylostoma caninum
aanleiding geven tot diarree, anemie (bloedarmoede) en groeivertraging. Bij katten kan
Ancylostoma tubaeforme
gelijkaardige aandoeningen veroorzaken.
De Zwemblaasworm
Anguillicola crassus
leeft als parasiet in de zwemblaas van de Paling
Anguilla anguilla
.
De Haringworm
Anisakis simplex
is een endoparasitaire worm die voorkomt in zeevissen (Kabeljauw, Makreel, Haring).
Wanneer de mens de larven via het voedsel binnenkrijgt, ontstaat een darmontsteking met hevige buikkrampen.
De endoparasiet
Anomotaenia brevis,
een lintworm, veroorzaakt grote veranderingen in de morfologie van de Bosslankmier
Leptothorax nylanderi
: verandering van kleurpigmentatie, kleinere gemiddelde grootte, vermindering eiproductie, reductie van de ogen (omatidia) en poten. De parasiet zorgt ervoor dat de mieren geel gekleurd zijn in plaats van bruin. De gele kleur van de geparasiteerde exemplaren lijkt hen aantrekkelijker te maken voor de Grote Bonte Specht
Dendrocopos major
, die eveneens een noodzakelijke tussengastheer is voor de ontwikkeling van de parasitaire worm.
Anoplocephala perfoliata
is een lintworm die bij grazende paarden kolieken en een slechte conditie kunnen bezorgen.
Ascaridia species
zijn wormen die in het darmkanaal van gevogelte kunnen leiden tot diarree.
Ascaris species
zijn rondwormen die ook wel bekend staan als spoelwormen. De spoelworm die bij de mens optreedt is
Ascaris lumbricoides
. Vroeger kwam de worm en de ermee gepaard gaande aandoening ascariasis vaker voor dan tegenwoordig in West-Europa. Bij varkens zorgt de spoelworm
Ascaris suum
in het darmkanaal vooral voor een groeivertraging.
De Wasbeerspoelworm
Baylisascaris procyonis
is een algemeen voorkomende parasiet bij Wasberen
Procyon lotor
. Deze spoelworm richt binnenin de Wasbeer zelf weinig schade aan. Echter, wanneer de larve van deze spoelworm in het lichaam van de mens terecht komt, zwerft de larve doorheen het lichaam. De larve verplaatst zich daarbij bij voorkeur naar de hersenen. Hier kan ze blijvende schade aan de hersenen of zelfs dodelijke hersenvliesontsteking veroorzaken.
Bunostomum species
zijn rondwormen die in de dunne darm van runderen (
Bunostomum phlebotomum
) en schapen en geiten (
Bunostomum trigonocephalum
) kunnen leiden tot ziektes zoals anemie en groeivertraging.
Capillaria species
zijn rondwormen die in de dunne darm van runderen en gevogelte kunnen leiden tot diarree en groeivertraging.
Capillaria aerophila
kan in de longen van katten voorkomen en aanleiding geven tot hoesten.
Capillaria hepatica
kan bij de mens de lever aantasten. De eitjes nestelen zich in de lever. Als ze uitkomen lokt dit een reactie uit van het immuunsysteem. De eitjes worden hierdoor ingekapseld, maar dit kan leiden tot een chronische leverontsteking of een abnormale bindweefelgroei.
Chabertia ovina
is een rondworm die in de dunne darm van schapen en geiten aanleiding kan geven tot diarree en groeivertraging.
Cittotaenia species
is een lintworm die in het darmstelsel van konijnen aanleiding kan geven tot groeivertraging.
Cooperia species
zijn rondwormen die in de dunne darm van runderen, schapen en geiten kunnen leiden tot diarree en groeivertraging.
Davainea species
zijn lintwormen die in het darmkanaal van gevogelte aanleiding kan geven tot diarree en groeivertraging.
De Kleine Leverbot
Dicrocoelium dendriticum
leeft in het lichaam van een grazend zoogdier, bijvoorbeeld een rund of een schaap. De vermenigvuldiging van deze zuigworm gebeurt in de lever van het dier. De eitjes komen via de uitwerpselen in de natuur terecht. Daar worden ze gegeten door slakken. Van zodra de eitjes door een slak worden opgenomen, komen er zeer kleine trilhaarlarven uit de eitjes. Elke trilhaarlarve vermenigvuldigt zich in de spijsverteringsklier van de slak tot wel 150 nieuwe staartlarven. De larven, die hierdoor enorm in aantal zijn toegenomen, begeven zich vervolgens naar het ademhalingsorgaan van de slak. Hierdoor geïrriteerd vormt de slak slijmballetjes omheen de larven en hoest deze uit. De slijmballetjes trekken mieren aan. De mieren nemen de slijmballetjes mee naar het nest. De larven worden met het slijm gegeten door de mieren en banen zich in het mierenlichaam een weg naar het maagdarmkanaal. Enkele larven begeven zich naar het centrale zenuwstelsel van de mieren en nemen er de “controle” over. Uiteindelijk weet één van de parasietjes de mier zo te dirigeren, dat deze ‘s avonds in een grasspriet klimt en zich daar vastklemt met de kaken stijf op elkaar. ‘s Ochtends keert de mier terug naar de kolonies om ‘s avonds opnieuw naar een grasspriet te kruipen, net zo lang tot de grasspriet wordt opgenomen door een grazend zoogdier en de Kleine Leverbot zich hier weer verder kan ontwikkelen en zich in de lever vermenigvuldigen.
Dicrocoelium lanceolatum
is een zuigworm die in de lever van schapen en geiten kan leiden tot anemie. Ook bij konijnen geeft deze zuigworm in de lever aanleiding tot groeivertraging.
Dictyocaulus viviparus
(of Longworm) is een rondworm in de longen van runderen en kan aanleiding geven tot hoesten.
Dictyocaulus filaria
kan bij schapen en geiten tot dezelfde aandoeningen leiden.
Dictyocaulus species
kunnen ook bij grazende paarden leiden tot longworm, vooral als deze samen grazen met ezels. Patente infecties worden immers vooral waargenomen bij ezels. Honden en katten kunnen door longworm ademhalingsproblemen of hartinsufficiëntie vertonen.
De Brede Vislintworm
Diphyllobothrium latum
is een lintworm die bij vissen en visetende zoogdieren (waaronder de mens) leeft en een ingewikkelde voortplantingscyclus heeft.
De lintworm
Dipylidium caninum
is een lintworm die in het kanaalstelsel van honden en katten een anale jeuk kan veroorzaken. De Kattenvlo
Ctenocephalides felis
kan een tussengastheer zijn van deze lintworm.
De Hartworm
Dirofilaria immitis
is een parasitaire rondworm die zich bij zoogdieren in bloedvaten, bindweefsels en het hart kan hechten. Een zoogdier kan besmet worden met deze parasiet door een steek van steekmuggen. Besmetting treedt meestal op bij honden en katten, maar ook andere zoogdieren kunnen geïnfecteerd worden. Nadat de mug de infectie over heeft gebracht, doorloopt de worm verschillende ontwikkelingsstadia. Uiteindelijk komt de worm via de bloedbaan in het hart terecht, waar hij zijn volwassen leven in de rechterkamer van het hart van de gastheer doorbrengt.
De Hondenlintworm
Echinococcus granulosus
is een lintworm die in de darmen van honden, schapen, geiten, varkens en runderen kan voorkomen. Honden raken besmet door het eten van slachtafval van bijvoorbeeld runderen, schapen, varkens of geiten, die de tussengastheer zijn van deze lintworm.
De Kleine Vossenlintworm
Echinococcus multilocularis
heeft de Vos als eindgastheer en een knaagdier als tussengastheer. De eitjes van deze lintworm verlaten het lichaam van de Vos via diens uitwerpselen en komen zo vrij in het milieu. Ze kunnen vervolgens door andere dieren, zoals knaagdieren worden opgenomen samen met de planten die ze eten. Wanneer de eitjes in de darm van bijvoorbeeld een knaagdier terechtkomen, komen er zeer kleine larfjes vrij die doorheen de darmwand dringen en zo via de bloedvaten doorheen het lichaam worden getransporteerd. In bepaalde organen, zoals de lever, zullen deze larven zich ontwikkelen tot een zogenaamde blaasworm. Wanneer een geïnfecteerd knaagdier opgegeten wordt door een Vos, is de cyclus rond.
De Aarsmade
Enterobius vermicularis
leeft parasitair in de menselijke dikke darm.
Eurytrema pancreaticum
is een zuigworm die leeft in de alvleesklier van de mens.
De Leverbot
Fasciola hepatica
is de bekendste zuigworm. Een infectie kan worden opgelopen door het eten van bijvoorbeeld Wilde Waterkers, Veldsla of door op gras te kauwen. Deze worm komt vooral voor bij grasetende dieren zoals runderen, schapen, geiten, paarden en konijnen. In de tussengastheren huist de Leverbot vooral in de lever. Via de faeces van deze dieren komen ingekapselde larven in de vrije natuur terecht, waarna ze zich hechten op allerlei planten. Na het rauw eten van deze planten komen de microscopische larven in de dunne darm vrij. Na penetratie van de darmwand komen ze in de lever terecht en geven bij de mens aanleiding tot verschillende aandoeningen.
Filaroides species
is een rondworm die in de longen van honden aanleiding kan geven tot hoesten.
De Paardenhaarworm
Paragordius varius
plant zich in ondiep water voort. Na de paring zet het vrouwtje tot wel 6 miljoen eitjes af in het water. De kleine larven die uit de eitjes komen worden opgenomen door waterinsecten. Ze vormen in het insect een cyste en wachten er in een soort slaapstand af tot wanneer het insect klaar is met de metamorfose. Als hun gastheer wordt opgegeten door een krekel of een ander roofinsect voltooien ze er in dat lichaam hun ontwikkeling. Daarbij kunnen ze het gedrag van de krekel “sturen”. Tegen zijn natuur in, zal de krekel of andere gastheer, namelijk het water opzoeken, erin springen en verdrinken. De Paardenhaarwormen verlaten de gastheer en zoeken een partner om te paren.
Graphidium strigosum
is een rondworm die in de maag van konijnen kan leiden tot diarree, anemie en groeivertraging.
Habronema species
zijn rondwormen die in de maag van paarden kunnen voorkomen en aandoeningen veroorzaken.
Haemonchus species
zijn rondwormen in de lebmaag van runderen en schapen en geiten die kunnen leiden tot anemie en groeivertraging.
Heterakis gallinarum
zijn rondwormen die in het darmkanaal van gevogelte als een vector kunnen optreden voor de zeer pathogene bacterie
Histomonas meleagris
(veroorzaker van histomoniasis).
De Medicinale Bloedzuiger
Hirudo medicinalis
zuigt bloed bij zoogdieren. Hij zuigt zich in korte tijd vol bloed en kan van die voorraad een jaar leven. De wonde bloedt lange tijd na, door een stollingsremmende stof die het dier afscheidt.
Hymenolepis nana
is de kleinste en meest voorkomende humane lintworm. De Kattenvlo
Ctenocephalides felis
kan een tussengastheer zijn van deze lintworm.
Hyostrongylus rubidus
is een rondworm die in de maag van varkens kan zorgen voor diarree, anemie en groeivertraging.
De in het water van moerassen vrijlevende kleine larven van de parasitaire platworm
Leucochloridium paradoxum
dringen het lichaam van de Gewone Barnsteenslak
Succinia putris
binnen en ontwikkelen zich door klonen tot honderden nieuwe platwormen, die samen een langwerpige zak vormen die de volledige tentakels van de slak vullen. Het gedrag van de slak wordt in die mate beïnvloed dat ze zich naar plaatsen begeeft die ze normaal schuwt uit angst voor predatoren zoals vogels. De slak gaat opvallend meer open en bloot zitten dan de soortgenoten. Doordat de slak de tentakels niet meer kan intrekken en de platwormen bovendien nog eens door pulseringen de tentakels doen bewegen, valt de slak al gauw ten prooi aan een vogel, die voor de platwormen van belang zijn voor het volgende stadium van zijn levenscyclus. De platwormen planten zich in het lichaam van de vogel voort en houden zich hier op nabij de cloaca, waar ze hun eitjes met de uitwerpselen naar buiten loodsen. Als de slak niet tijdig door een vogel wordt opgegeten, barsten de tentakels open en zoeken de platwormen gewoon een nieuw “slachtoffer”.
Macracanthorhynchus hirudinaceus
is een haakworm. Een Wilde Zwijn
Sus scrofa
dat een larve van een Gewone Meikever
Melolontha melolontha
eet, kan besmet raken met deze haakworm. De worm kent verschillende stadia, waarvan enkele lethargisch zijn maar in andere stadia onttrekt de worm parasitair voedingsstoffen aan zijn gastheer. Het ei van de worm wordt met de ontlasting van het Wilde Zwijn op de bodem gebracht en vervolgens gegeten door de Meikeverlarven. Als de larve van de worm is volgroeid in het lichaam van de keverlarve en wordt opgegeten door een Wilde Zwijn, komt de worm in de darmen van het Wilde Zwijn terecht. Hier ontwikkelt de worm zich tot een geslachtsrijp exemplaar en kan zich na 2 tot 3 maanden voortplanten.
Wortelknobbelaaltjes van het genus
Meloidogyne
kunnen reuzencellen doen ontstaan op de plaats waar ze de wortels van de waardplant binnendringen. Deze nematoden gebruiken de vervormde cellen om de voedingsstoffen uit de plant te zuigen en zich op die manier razendsnel voort te planten. Hierdoor putten ze de plant uit, hetgeen de groei belemmert.
Rondwormen van het genus
Mermis
zijn endoparasieten bij mieren, zowel bij de larven als de adulten. Als gevolg van dit parasitisme kunnen de mieren een afwijkende morfologie vertonen zoals een kortere of smallere kop of een kleiner borststuk. Zowel larven als volwassen mieren kunnen worden besmet via opname van eitjes met het voedsel of doordat de wormen via de zachte lichaamsdelen binnendringen.
Metastrongylus species
zijn rondwormen die in de longen van varkens kunnen leiden tot hoesten.
Monieza species
zijn lintwormen die in de dunne darm van runderen, schapen en geiten kunnen leiden tot diarree en/of groeivertraging.
Muellerius capillaris
is een rondworm die in de longen van schapen en geiten kan leiden tot hoesten.
Nematodirus species
zijn rondwormen die in de dunne darm van runderen, schapen en geiten kunnen leiden tot diarree een groeivertraging.
Oesophagostomum radiatum
is een rondworm die in de dikke darm van runderen kan leiden tot groeivertraging. De verwante rondworm
Oesophagostomum venulosum
kan zich in de dikke darm van schapen en geiten bevinden, maar zorgt voor weinig problemen.
Ostertagia species
zijn rondwormen in de lebmaag van runderen, schapen en geiten en kunnen leiden tot diarree en groeivertraging.
Oxyurus equi
is een rondworm die in de dikke darm van paarden kan leiden tot anale jeuk.
Parafilaria bovicola
is een rondworm die op de huid van runderen onder meer huidletsels kan veroorzaken.
Paramphistomum species
zijn zuigwormen die in de pens (rumen) van runderen, schapen en geiten tot aandoeningen als diarree en groeivertraging aanleiding kunnen geven.
Paranoplocephala mamillana
is een lintworm die in het darmkanaal van paarden kan zorgen voor aandoeningen.
Parascaris equorum
is een rondworm die in de dunne darm van paarden kan leiden tot diarree, hoest, neusvloei en groeivertraging.
Passalurus ambiguus
is een rondworm die in het darmstelsel van konijnen kan voorkomen.
Protostrongylus species
zijn rondwormen die in de longen van schapen en geiten aanleiding kunnen geven tot hoesten.
Raillietina species
zijn lintwormen die in het darmkanaal bij gevogelte kunnen leiden tot groeivertraging.
De platworm
Ribeiroia ondatrae
is vooral in Amerika verantwoordelijk voor zware misvormingen bij kikkers, maar aangezien de mogelijke gastheren ook in Europa voorkomen, bestaat de mogelijkheid dat deze parasiet in de toekomst ook meer bij ons wordt waargenomen. Een eerste gastheer van deze parasiet is een posthoornslak. Bij ons zou dit de Grote Posthoornslak
Planorbarius corneus
kunnen zijn. Uit de in het water gedumpte eitjes van de
Ribeiroia
-platworm komen kleine trilhaarwormpjes. Deze wormpjes klampen zich vast aan een posthoornslak. Ze dringen de slak binnen en begeven zich naar de voortplantingsorganen. Daar klonen ze zichzelf en voeden zich met de voortplantingsorganen van de slak. Als dit is gebeurd, verlaten de wormpjes het lichaam van de slak als kleine larfjes met een grote kop, een lange staart en een zeer grote bek. Ze dringen het lichaam binnen van een dikkopje op de plaats waar zich normaal de achterpoten zouden moeten ontwikkelen. De larven beïnvloeden de stamcellen van het dikkopje in die mate dat er zich meer of minder ledematen gaan ontwikkelen dan normaal. De aangetaste kikker groeit dan uit tot een misvormd exemplaar dat door het gebrek minder goed in staat is om te vluchten voor predatoren, zoals bijvoorbeeld de Blauwe Reiger
Ardea cinerea
. Reigers zijn namelijk een volgende gastheer. De reiger eet de kikker en krijgt dus de larfjes binnen. In de voormaag van de reiger vermenigvuldigen de platwormen zich ongestoord waarna de larfjes via de uitwerpselen in het water terechtkomen en de cyclus zich kan herhalen.
Schistosoma haematobium
kan bij infectie leiden tot schistosomose of urinaire bilharziose. Vooral reizigers die terugkeren uit zuiderse landen kunnen de besmetting hebben opgelopen bij het zwemmen. Het blijkt dat bepaalde zoetwaterslakken (
Bulinus species
) zich op enkele zuiderse zwemplaatsen ophouden. Zij fungeren als tussengastheer van de platworm
Schistosoma haematobium
(agens van de urinaire bilharziose). De geïnfecteerde slakken laten tijdens de warme uren overdag larven van de platworm vrijkomen, die door de huid van de baders kunnen dringen (wat soms een lokale reactie veroorzaakt). Via de longen begeven ze zich naar de lever. De platwormen zullen zich verder ontwikkelen en uitgroeien tot volwassen wormen waarna ze zich naar de blaas begeven. De bevruchte vrouwtjes leggen eitjes en deze zullen door de wand van de blaas in de urine terechtkomen. Wanneer de eitjes worden uitgescheiden in het water, waarin de slakken zich bevinden, zullen de larven de slakken infecteren en is de cirkel van de cyclus van de schistosomose rond.
De nematode
Sphaerularia bombi
parasiteert bij een hommelkoningin op de overwinteringsplek in de grond. De worm dringt bij de hommel binnen in het lichaam en plant zich daar voort. Als gevolg van de nematode wordt de hormoonhuishouding van de hommel aangetast en sterft deze, zodat er geen nieuw hommelvolk kan ontstaan.
Strongyloides species
zijn rondwormen die zowel een endoparasitaire als een vrijlevende vorm kennen. In de parasitaire vorm bevinden zich vrouwelijke wormen in de oppervlakkige weefsellagen van de dunne darm. Deze parasitaire vrouwtjes produceren parthenogenetisch larven die via de ontlasting de darm verlaten en weer uitgroeien tot 2 verschillende vormen. De vrijlevende wormen voltooien hun ontwikkeling in de bodem en worden zowel vrouwtjes als mannetjes. Ze paren en de nakomelingen daarvan ontwikkelen zich opnieuw tot 2 verschillende vormen. De vrijlevende vormen zijn een belangrijk reservoir in de natuur van waaruit steeds weer nieuwe besmettingen optreden. De parasitaire vormen infecteren immers de nieuwe gastheer door zich door de huid te boren. Ze migreren naar de longen via de bloedbaan, en
bereiken de maag door te worden opgehoest en ingeslikt. In de dunne darm rijpen ze dan weer tot parasitaire vrouwtjes.
Strongyloides papillosus
is een rondworm die in de dunne darm van runderen, schapen en geiten kan leiden tot diarree en groeivertraging.
Strongyloides westeri
kan in de dunne darm van paarden leiden tot ziektes. Vooral bij veulens uit een besmetting zich in hoesten, een slechte conditie en diarree.
Strongyloides ransoni
kan in het darmkanaal van varkens leiden tot diarree en groeivertraging.
Strongyloides stercoralis
kan in het darmkanaal van honden leiden tot diarree en groeivertraging.
Strongylus vulgaris
en
Strongylus edentatus
zijn rondwormen die in de dikke darm van paarden kunnen leiden tot diarree en groeivertraging.
Syngamus trachealis
is een rondworm die bij gevogelte tot een aandoening aan de luchtwegen kan leiden en asfyxie kan veroorzaken.
Taenia species
zijn lintwormen die in het darmkanaal van mensen en dieren kunnen voorkomen.
De Runderlintworm
Taenia saginata
is een blaasworm bij runderen (tussengastheer) en een lintworm bij de mens (eindgastheer). Deze lintworm komt in West-Europa nog frequent voor.
De Varkenslintworm
Taenia solium
is een blaasworm bij het varken (tussengastheer) en een lintworm bij de mens (eindgastheer); deze lintworm komt in West-Europa nog maar zelden voor.
Mensen ondervinden doorgaans weinig last van lintwormen, behalve enkele vage gastro-intestinale klachten. De proglottiden worden via de faeces uitgescheiden. Het zijn vooral de lintwormcysten die gevaarlijk zijn, vooral als deze zich vestigen in hersenen, longen of lever. Een goede verhitting tijdens de vleesbereiding kan het gevaar voor de mens op een lintwormbesmetting beperken.
Taenia species
kunnen ook in het darmkanaal van honden en katten voorkomen.
Thelazia species
zijn rondwormen die bij paarden conjunctivitis (bindvliesontsteking; ogen) kunnen veroorzaken.
Toxascaris leonina
is een spoelworm (behorende tot de rondwormen) die in het darmkanaal van honden en (in mindere mate bij) katten kan leiden tot diarree en/of groeivertraging.
Spoelwormen
Toxocara species
zijn wormen die leven in de darmen van dieren zoals runderen, honden en katten.
Toxocara vitulorum
is een rondworm die in de dunne darm van runderen kan leiden tot diarree en groeivertraging.
Toxocara canis
kan in het darmkanaal van honden leiden tot diarree en groeivertraging.
Toxocara cati
kan in het darmkanaal van katten leiden tot diarree en groeivertraging.
Ook Vossen
Vulpes vulpes
kunnen besmet zijn met wormen van het
Toxocara
-type. De eitjes van deze parasiet komen via de uitwerpselen terecht in het milieu en kunnen daardoor andere honden, katten en Vossen maar ook mensen besmetten.
Trichinellosis is de langst bekende parasitaire zoönose. De aandoening komt wereldwijd voor en wordt veroorzaakt door rondwormen behorende tot het genus
Trichinella
. Het is een voedseloverdraagbare aandoening, afkomstig van besmet varkens- of paardenvlees of wild.
De endoparasiet
Trichinella spiralis
is vrijwel de bekendste en ook de belangrijkste
Trichinella
-soort omdat deze soort zich uitstekend kan handhaven in gedomesticeerde varkens en paarden en in ratten en muizen.
Trichostrongylus axei
is een rondworm die in de lebmaag bij runderen, schapen en geiten en de maag van paarden kan leiden tot ziektes.
Trichostrongylus colubriformis
is een rondworm die in de dunne darm van runderen, schapen en geiten kan leiden tot diarree en/of groeivertraging.
Trichuris species
zijn rondwormen (zweepwormen) die in de dikke darm van dieren kunnen leiden tot ziektes. Bij runderen veroorzaken ze diarree en groeivertraging. In mindere mate komen deze rondwormen ook voor bij schapen en geiten.
Trichuris suis
kan in het darmkanaal van varkens aanleiding geven dot diarree en groeivertraging.
Trichuris vulpis
kan bij honden leiden tot diarree, anemie en groeivertraging.
Uncinaria stenocephala
is een haakworm (behoort tot de rondwormen) die in het darmkanaal van honden aanleiding geeft tot diarree en groeivertraging.
Parasitaire spinachtigen
Bij de spinachtigen zijn het vooral de mijten en de teken die als ectoparasiet voor problemen zorgen.
MIJTEN
Mijten zijn kleine spinachtige diertjes die in het volwassen stadium 8 poten hebben en voorzien zijn van bijtende of stekende monddelen. Verschillende soorten mijten leven parasitair bij insecten. Ze zuigen lichaamsvocht uit de poppen zodat deze verzwakte of misvormde individuen opleveren.
Er zijn ook superkleine mijten die in de ademhalingsbuizen van insecten leven en lichaamsvocht zuigen. Nog weer andere soorten mijten leven bij insecten, deels als broedparasiet of als commensaal.
Sommige mijten laten zich door mieren verspreiden, vastgehecht op het mierenlichaam. Sommige hechten zich aan de mier in de buurt van de mond om zodoende voedsel op te likken. Andere mijten parasiteren op de eieren of de larven; weer andere voeden zich met schimmels in het nest en worden actief door de mieren het nest binnen gebracht.
Nog andere mijten verrichten opruimingswerkzaamheden in een nest en zijn daarom nuttig voor de partner (mutualisme).
We werpen hier ons licht op de mijten die bekend staan als parasiet bij andere soorten. De mijten van de familie Parasitidae voeden zich in het onvolwassen stadium met hemolymfe. Hun monddelen penetreren de weke delen van kleine insecten, hun larven en soms ook andere mijten.
De Tracheeënmijt
Acarapis woodi
is bij de Honingbij
Apis mellifera
de veroorzaker van de zogeheten Acarapis-mijtziekte, een aantasting van het eerste paar ademhalingsbuizen (de tracheeën). Deze ziekte kan zowel de koningin, de werksters als de darren treffen. Na 2 tot 3 generaties van de Tracheeënmijt kan de trachee van de bij verstopt raken door de verhardende kleefstof, de uit de boorgaatjes gelopen hemolymfe, vervellingresten en mijten. De zuurstofvoorziening en de koolzuurafvoer worden geblokkeerd waardoor de bij sterft.
De Schurftmijt
Acarus scabiei
is de oorzaak van de huidaandoening schurft of scabiës bij de mens. Deze ziekte is in het westen door verbeterde hygiëne zeldzaam geworden. Ze kan worden overgebracht via kledij, beddengoed en seksueel contact. Schurft is één van de seksueel overdraagbare aandoeningen.
De bijenmijt
Anoetus alicola
is een mijt die behoort tot de familie Histiostomatidae. Deze mijt leeft commensaal met de Kleine Bandgroefbij
Lasioglossum quadrinotatum
. Deze soort is alleen bekend van het deutonimfe-stadium, dat men ook de hypopus noemt. De mijt laat zich foretisch transporteren door de bij naar het nest en plant zich voort in de broedcellen van de bij. De mijt ontwikkelt zich synchroon met de bijenlarven zonder deze te belemmeren.
Chaetodactylus osmiae
is een mijt die parasiteert op metselbijen (genus
Osmia
). De mijt overwintert op de buitenkant van een cocon, waarin een metselbij verpopt. Wanneer in het voorjaar de bij uitkomt, stapt de mijt over op de bij en laat zich naar het nest vervoeren. De mijt voedt zich met de eitjes en de larven van de bijen. Grote aantallen van deze mijt kunnen de voortplanting van de gastheer-metselbijen in het gedrang brengen. De belaagde metselbijen (zoals de Gouden Slakkenhuisbij, de Rosse Metselbij en de Gehoornde Metselbij) slagen er zelden in om zich van de mijten te ontdoen.
Cheyletiella species
behoren tot de vachtmijten (of schilfermijten) en komen voor bij honden (
Cheyletiella yasguri),
katten (
Cheyletiella blackei
) en konijnen (
Cheyletiella parasitivorax
). Deze mijt kan zorgen voor schilfervorming en hardnekkige jeuk.
Chorioptes species
zijn schurftmijten die op de huid van runderen (
Chorioptes bovis
), schapen en geiten (
Chorioptes ovis/capra
) en paarden (
Chorioptes equi
) kunnen leiden tot korsten en moeilijk te verwijderen schilfers. Deze mijten komen na
Psoroptes
het meest voor bij runderen.
Demodex species
zijn eigenlijk normale huidbewoners, maar bij de aanwezigheid van grotere aantallen kunnen deze folliculaire mijten demodicosis veroorzaken bij honden (
Demodex canis
) en katten, in zeldzame gevallen ook bij runderen. Bij honden kunnen haaruitval en vorming van schilfers optreden.
De Haarfollikelmijt
Demodex folliculorum
nestelt zich bij mensen in haarzakjes en talgklieren, vooral in het gezicht (op de wenkbrauwen en rond de neus). Grotere aantallen van de haarfollikelmijt kan een soort schurft (demodicosis) veroorzaken.
De naam bloedluis wordt algemeen gebruikt, maar eigenlijk gaat het over een spinachtige met als officiële naam Rode Vogelmijt (
Dermanyssus gallinae
), die voor ernstige problemen zorgt bij kippen, duiven en andere vogels. Het zuigen van bloed leidt tot pluimenverlies, jeuk, bloedarmoede, verminderde eiproductie, verhoogde vatbaarheid voor ziektes en zelfs sterfte. De bloedluis gebruikt de mens niet als voedselbron, maar occasionele beten kunnen een ernstige jeuk veroorzaken.
Knemidocoptes mutans
en Knemidocoptes pilae zijn schurftmijten die bij gevogelte korsten op de poten veroorzaken.
Knemidocoptes laevi
veroorzaakt bij gevogelte vederschurft.
Listrophorus gibbus
is een schurftmijt die bij konijnen kan leiden tot jeuk.
De Herfstmijt
Neotrombicula autumnalis
is een zeer kleine spinachtige. De larven woekeren in kruiden en grassen, vooral in de buurt van water. Deze larven voelen zich thuis in pelzen (van honden of katten) en textiel. De allergische ontstekingsreactie manifesteert zich als kleine, rode vlekjes die hevig jeuken.
Notoedres cati
is een graafmijt die op de huid van katten en ook konijnen jeuk en korsten kan veroorzaken.
Ornithonyssus species
zijn mijten die bij vogels irritatie kunnen veroorzaken.
Otodectes cynotis
is een mijt (oormijt) die bij honden en katten een oorontsteking kan veroorzaken.
Psoroptes species
zijn schurftmijten die van alle schurftmijten meest voorkomen.
Psoroptes cuniculi
kan bij konijnen leiden tot een oorontsteking en jeuk.
Psoroptes ovis
kan op de huid van runderen, schapen en geiten leiden tot jeuk, korsten en/of afstervende huid (pyodermitis).
De mijt
Sarcoptes scabiei
is een schurftmijt die op de huid van runderen (variëteit
bovis -
komt niet zo vaak voor) en schapen en geiten (variëteit
ovis/capra
) aanleiding geeft tot jeuk en moeilijk te verwijderen schilfers. Bij varkens (variëteit
suis
) en konijnen (variëteit
felis
) kan deze mijt aanleiding geven tot jeuk en de vorming van korsten op de huid. Bij honden (variëteit
canis
) kan de mijt leiden tot jeuk.
De mijt
Sennertia cerambycina
is een parasiet bij de Blauwzwarte Houtbij
Xylopa violacea
.
De Wolbijenmijt
Sennertionyx manicati
is alleen bekend van het heteromorfe deutonimstadium (hypopus) dat zich foretisch laat verspreiden op wolbijen. Het is het enige stadium dat zich buiten de broedcel begeeft om zich op de bij te laten verspreiden. De Grote Wolbij
Anthidium manicatum
is de belangrijkste gastheer. De mijt laat zich ook verplaatsen via de Geelgerande Tubebij
Stelis punctulatissima
, een belangrijke broedparasitaire bij van de Grote Wolbij. De foresie vindt zowel op mannelijke als vrouwelijke bijen plaats vanaf eind mei tot eind augustus. De mijten klampen zich aan de bijen vast met krachtig ontwikkelde voorpoten en klauwen.
De mijt
Thyrophagus species
parasiteert bij de Rosse Metselbij
Osmia bicornis
.
De mijt
Trombicula autumnalis
is een schurftmijt die op de huid van paarden, honden, katten en konijnen kan leiden tot jeuk en moeilijk te verwijderen schilfers.
De Fluweelmijt
Trombidium holosericeum
leeft als volwassen dier niet parasitair, maar voedt zich met kleine geleedpotigen zoals insecten en spinnen. De larven parasiteren op verschillende soorten geleedpotigen, waarbij ze hemolymfe opzuigen. Op vliegen bijvoorbeeld zijn de larven zichtbaar als rode bultjes.
De hommelmijt
Tyrophagus laevis
brengt op het lichaam van een jonge hommelkoningin de winter door. Hommelmijten eten mee bij de monddelen van de hommel. In het broednest leven ze hoofdzakelijk van stuifmeel, nectar en organisch afval.
De Varroamijt
Varroa destructor
is een spinachtige die wereldwijd miljoenen slachtoffers onder de bijen maakt. Het is een parasiet, die oorspronkelijk afkomstig is uit Oost-Azië. De Europese bijen blijken evenwel geen weerstand te hebben tegen de parasiet. Deze mijt veroorzaakt vooral schade bij Honingbijen
Apis mellifera
door het zuigen van lichaamssappen van larven, poppen en imago’s. Een aangetaste larve is na de verpopping misvormd (gedegenereerde vleugels) of kan nog amper vliegen door onvoldoende ontwikkelde vliegspieren of andere inwendige misvormingen. Deze mijt is ook een overbrenger van een aantal virussen, waaronder APV (Acute Paralyse Virus) en DWV (Deformed Wing Virus).
TEKEN
Teken zijn kleine parasitaire, spinachtige insecten die leven van het bloed van zoogdieren, waaronder mensen.
De vrouwtjes leggen een paar duizend eitjes. De larven bezitten slechts 6 poten. Na een rustpauze worden de larven nimfen met 8 poten. De nimfen bezitten haakjes aan de snuit waarmee ze zich kunnen vasthechten aan een gastheer. Nadat ze zich hebben volgezogen met bloed van de gastheer, laten ze los en worden ze volwassen. Ook volwassen hechten de teken zich aan een gastheer, waar ze paren. De vrouwtjes zuigen zich vol met bloed, laten opnieuw los en leggen eitjes. Bij teken duurt de ontwikkelingscyclus soms verschillende jaren. Wanneer ze geen gastheer vinden, kunnen ze gedurende lange tijd in een rustfase verkeren, waarbij ze vrijwel geen energie verbruiken.
Teken kunnen optreden als vector (overdrager) van bacteriën.
Dermacentor species
zijn teken die bij runderen, schapen en geiten, paarden, honden en konijnen kunnen optreden als vectoren van ziektes.
Dermacentor reticulatus
werd in 2004 in Nederland aangetroffen. De teek is afkomstig uit Zuid- en Oost-Europa. Deze teek kan de voor honden dodelijke bacterie
Babesia canis
overbrengen. De ziekte wordt ook Piroplasmosis genoemd. Bij een tekenbeet kan de parasiet zich gaan nestelen in de bloedcellen. De aangetaste bloedcellen breken open zodat andere bloedcellen worden aangetast en zonder snelle behandeling bezwijkt de hond na 1 à 2 weken.
Ixodes species
zijn teken die vooral bij runderen, schapen, geiten, paarden, honden en konijnen kunnen optreden als vectoren (overdragers) van ziektes.
De Schapenteek
Ixodes ricinus
is de meest bekende en beruchte teek. Een teek kent 4 ontwikkelingsstadia: het ei, de larve, de nimfe en de volwassen teek. De 6-potige larve zuigt 3 tot 8 dagen bloed, dit vooral bij dieren zoals Bosmuis, Rosse Woelmuis, Egel, vogel, Konijn, Hagedis, Eekhoorn of Ree. Na een drietal maanden wordt de larve een nimfe. Deze nimfe heeft 8 poten en meet circa 2 mm. Nimfen bijten dieren zoals Ree, Egel, Eekhoorn, vogels, hond, kat, Konijn, Haas, paard of mens en zuigt ook bloed.
Wanneer de gastheren, zoals bijvoorbeeld Bosmuizen, besmet zijn met de bacterie Borelia burgdorferi , die de ziekte van Lyme veroorzaakt, dan worden de larven van de teken ook besmet. Kleine knaagdieren en zangvogels blijken de grootste infectiebron van de ziekte. De meeste teken raken geïnfecteerd met de Lyme-bacterie als ze larve zijn.
De teek
Rhipicephalus sanguineus
kan bij honden optreden als een vector van ziektes.
Parasitaire kreeftachtigen
Bij de kreeftachtigen zijn er weinig parasitaire soorten.
Het Krabbenzakje Sacculina carcii is een parasitaire soort, die behoort tot de rankpootkreeften, waartoe ook de Gewone Zeepok
Semibalanus balanoides
en de Eendenmossel
Lepas anatifera
behoren.
In het larvale stadium wordt het Krabbenzakje, dat nog vrij rondzwemt, aangetrokken door de geur van de Gewone Zwemkrab
Liocarcinus holsatus
. De larve zet zich vast op de schaal van de krab en begeeft zich naar een scharnierpunt in het harde pantser. Op die plaats dringt de larve de krab binnen. In het lichaam van de krab ontwikkelt de larve zich verder tot een wormachtig dier. Het Krabbenzakje gaat dan op zoek naar de geslachtsorganen van de krab. Daar verstoort het dier de hormonenhuishouding zodanig dat een mannelijke Zwemkrab vrouwelijke kenmerken en gedragingen gaat vertonen.
De Zwemkrab schenkt geen aandacht meer aan de voortplanting, maar zoekt alleen nog maar naar voedsel. Het Krabbenzakje ontwikkelt zich verder tot een vertakte structuur in het binnenste van de krab, met een geel zakje aan de buitenkant, op de plaats waar normaal gezien de geslachtsorganen van de Zwemkrab zich bevonden. Als een Krabbenzakje van het mannelijke geslacht voorbijkomt, dan paart dit dier op de Zwemkrab met het vrouwelijke Krabbenzakje. De 2 Krabbenzakjes versmelten samen, waarna de Zwemkrab eens in de zoveel tijdverschillende parasietenlarven vrijgeeft.
Parasitaire vissen
Ook bij de vissen kennen we parasitaire soorten:
De Rivierprik
Lampetra fluviatilis
leeft als volwassen dier in zee maar blijft vooral langs de kusten in de riviermondingen. Om zich voort te planten trekt hij de rivieren op. Het is een parasitair levende vis. Hij gebruikt de bek en de tandjes om zich vast te zuigen op de gastheren namelijk vissen om zich te voeden met de lichaamssappen en het weefsel van hun prooi. De gastheren (vooral haring- en kabeljauwachtigen) overleven de aanval maar houden er wel een litteken aan over. Het meest opvallende kenmerk is de grote zuigbek waarop hoorntandjes staan. Achter de goed ontwikkelde ogen liggen zeven paar ronde kieuwopeningen. Bovenop de kop ligt de neusspleet. De ligging hiervan is van belang want op die manier kan deze prik blijven ademen nadat hij zich op een vis heeft vastgezogen.
De Zeeprik
Petromyzon marinus
leeft als volwassen dier in zee, maar heeft een gelijkaardige ecologie als de Rivierprik. Om zich voort te planten trekt hij de rivieren op. Grotere Zeeprikken kunnen de visstand wel enige schade toebrengen. De Zeeprik heeft sterk ontwikkelde tanden. De zuigbek is bezet met vele kleine tandjes, die in cirkelvormige rijen rond de mondopening zijn ingeplant. Het grootste deel van zijn leven brengt deze soort als larve, ingegraven in de zeebodem, door.
Parasitaire vogels
De bekendste parasiet onder de vogels is ongetwijfeld de Koekoek
Cuculus canorus.
Het vrouwtje broedt haar ei niet zelf uit, maar legt dit in het nest van een andere vogelsoort. Vaak zijn dit kleine insecteneters, zoals de Gekraagde Roodstaart
Phoenicurus phoenicurus
, de Kleine Karekiet
Acrocephalus scirpaceus
en de Heggenmus
Prunella modularis
. De eieren lijken vaak goed op die van de gastheer. Het koekoeksjong komt eerder uit het ei dan de jongen van de gastheer, waarna het koekoeksjong de eieren en jongen van de gastheer uit het nest gooit of meer voedsel krijgt.
MENU
HOME
OVER DEZE SITE
NUTTIGE LINKS
ZOEK
DOSSIERS
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z