Stadsnatuur
 
Zaadplanten




De zaadplanten worden onderverdeeld in verschillende families, die op hun beurt ingedeeld worden in geslachten (genussen). Plantenwortels leveren voedsel en energie aan de bodemorganismen. Doordat ze organische stoffen afscheiden, ontwikkelt zich een hoge concentratie aan zeer kleine wezentjes, de micro-organismen, in de nabijheid van deze wortels. Aan de andere kant nemen plantenwortels  ook water en voedingsstoffen op uit de bodem en beïnvloeden ze op deze wijze de eigenschappen van de bodems. Voor zaadplanten is een gezonde bodem vereist en ook de kwaliteit van het grondwater speelt een grote rol.

Water is levensnoodzakelijk voor een plant, niet alleen voor de celopbouw, maar ook voor het transport van opgeloste voedingszouten van de wortels naar de productieplaats: het blad.

Op een bepaalde diepte bevindt zich het grondwater dat in de winter hoger staat dan in de zomer. Neerslag is vrij goed over het jaar verdeeld, maar in de zomer is meer verdamping op het grondoppervlak en verbruiken de planten meer water.

Een goede bodemstructuur zorgt er voor dat er minder water afvloeit. Hoe minder betreding op de bodem, hoe meer lucht er zal aanwezig zijn in de bodem. Deze luchtbellen lopen bij regen vol met water dat dan langzaam doorsijpelt. Voldoende hangwater zorgt voor een buffering. Planten geraken aan water via lange wortels die tot net boven de watertafel reiken, via minder lange wortels die het hangwater gebruiken en via het water dat door capillaire kracht continu uit de diepere lagen naar boven stijgt. De wortels ontwikkelen de nodige zuigkracht om het water uit de haarbuisjes op te nemen. Die capillaire kanaaltjes zijn fijner naarmate de grond zwaarder is. Hoe fijner de kanaaltjes hoe groter de kracht om water naar de bovenste lagen te brengen. Die kracht is zwak op zandgrond, matig op leemgrond en sterk op kleigrond.

Zaadplanten kunnen slechts overleven als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Ze stellen bepaalde eisen aan de hoeveelheid licht of ze groeien alleen op voedselrijke of voedselarme bodems of op vochtige of juist droge plaatsen. Ze zijn vaak afhankelijk van dieren en planten die hun groeiplaats beïnvloeden. Dieren verspreiden de zaden of bestuiven de bloemen. Kleine of langzaam groeiende planten worden regelmatig door krachtigere soorten weggeconcurreerd. Veel planten leven ondergronds samen met mycorrhizavormende zwammen. Deze samenlevingsvorm is bekend van orchideeën, maar ook van veel andere planten, zoals kruiden, dwergstruiken en bomen. Vaak hebben beide planten voordeel bij het samengroeien. Eenzelfde plant met mycorrhiza blijkt sterker te zijn dan zonder. Andere zwammen treden als parasiet op en putten dan de plant waarop ze groeien uit tot ze afsterft. Enkel de zwammen hebben in dat geval dus een voordeel.  

Bosplanten zijn gebonden aan het beschutte klimaat van het bos. Onder het dichte bladerdek heerst er weinig wind en zijn er weinig bloembestuivende insecten aanwezig. Vaak worden de zaden bij deze planten door dieren zoals mieren verspreid. De zaden zijn dan vaak voorzien van een “mierenbroodje” of van weerhaakjes of vleugels die de verspreiding door dieren of de wind vergemakkelijken.

Veel bloemplanten zijn aangepast aan bezoekende insecten, zoals schermbloemigen en composieten. Omwille van hun onvoorspelbaar bestuivingssucces, hun afhankelijkheid van mycorrhiza voor de kieming van de zaden en de vestiging van kiemplanten, en hun grote gevoeligheid voor veranderingen in het fysisch milieu, zijn orchideeën zeer kwetsbaar. Veranderingen in het landgebruik, verzuring, een toegenomen versnippering en het verdwijnen van de leefgebieden door een slecht of onaangepast beheer (verruiging) zijn de belangrijkste bedreigingen voor onze orchideeën.

Een grote biodiversiteit aan planten verhoogt de stabiliteit van ecosysteemprocessen in veranderende milieus. Inheemse plantensoorten waarvan het functioneel belang initieel niet erg hoog werd ingeschat, kunnen wel erg belangrijk zijn bij herstelmaatregelen om bijvoorbeeld invasieve soorten tegen te houden en zo bij te dragen aan de stabiliteit van het ecosysteem. Niet zelden starten invasieve exoten, maar dat zijn er echt slechts een beperkt aantal, hun “ongebreidelde uitbreiding” vanuit het stedelijk milieu. In volgend overzicht hebben we de soorten gegroepeerd volgens het plantengeslacht waartoe ze behoren. 

In het hiernavolgende overzicht zijn de zaadplanten opgenomen die voorkomen in de openbare ruimte van de stedelijke omgeving en die niet met opzet zijn gezaaid of geplant maar die er op een volledig spontane manier in slagen om zich te verbreiden.



De soorten 

De Noorse Esdoorn (Acer platanoides) is een boom die reeds lang en veelvuldig wordt aangeplant in straten, parken en pleinen maar die zichzelf ook gemakkelijk uitzaait. Men vindt deze boom in parken en stedelijke straten overal in Europa. Hij is goed bestand tegen vervuiling. In de vroege lente, als andere voedselbronnen nog schaars zijn, leven bijen van het stuifmeel van deze boom.

De Gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus) heeft zich goed aangepast aan het stadsleven. Het is een boom die oorspronkelijk afkomstig is uit Midden-Europa. De soort is volledig ingeburgerd bij ons en zaait gemakkelijk uit. Hij wordt zeer vaak aangeplant. De groenachtig gele bloemen lokken veel bijen en ook vooral aasvliegen, die dikwijls blijven kleven en sterven. Op de boombast van deze snelle groeier vestigen zich verschillende mossen en korstmossen. In de stad is het één van de waardplanten van de vlinders Witvlakvlinder, Hyena, Piramidevlinder, Slakrups, Voorjaarsboomspanner en Bont Schaapje. De boom levert veel stuifmeel en nectar. De met honingdauw bedekte bladeren kunnen onder de boom geparkeerde auto’s besmeuren.

Het Gewoon Duizendblad (Achillea millefolium) komt vaak voor op grazige plaatsen in de stad. Deze plant verdraagt goed maaien, want er worden voortdurend nieuwe stengels gemaakt. De groeiplaatsen zijn vooral voedselrijk en iets vochtig en situeren zich op grazige en open gronden, wegbermen, ruigten en soms akkerland. De plant verdraagt ook gemakkelijk betreding en de wortelstokken zorgen voor een snelle uitbreiding van de plant. Het is één van de waardplanten van de Kommawortelmot (vlinder).

De Wilde Bertram (Achillea ptarmica) wordt soms aangetroffen op duidelijk vochtiger standplaatsen in de stad.

Het Zevenblad (Aegopodium podagraria) is een plant die soms in schaduwrijke tuinen als een gevreesd “onkruid” wordt beschouwd. De plant wordt vaak aangetroffen in moestuinen en kloostertuinen en ook wel op braakliggende terreinen. De bladeren vormen vaak een gesloten dek, die andere planten doen wegkwijnen. Buiten tuinen vinden we deze plant in bossen, schaduwrijke tuinen en struwelen op een voedsel- en stikstofrijke grond. Elk stukje van de lange, diep voortkruipende wortelstok kan weer een nieuwe plant voortbrengen en is in tuinen vrijwel niet uit te roeien. De bontbladige tuinvorm “variegatum” woekert minder sterk.

De Witte Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) is inheems in Zuidoost-Europa en Klein-Azië. Deze boom met de indrukwekkende bloemenpraht, de bekende handvormige bladeren en de stekelige bolsters wordt reeds sedert de zestiende eeuw in onze streken aangeplant in parken, bossen, landgoederen en lanen. Vroeger werden de vruchten veel gegeten door runderen, schapen en herten. Op veel plaatsen is de soort reeds verwilderd. In steden wordt deze boom nog steeds aangeplant als schaduwboom of als laanboom. Het is één van de waardplanten van de vlinder Bont Schaapje. In oude stadsparken zijn er vaak monumentale exemplaren van deze boom te bewonderen.

De Bolderik (Agrostemma githago) groeit op akkers op een voedselrijke, kalkhoudende, maar niet kalkrijke grond. Deze plant is achteruitgegaan in het natuurlijke verspreidingsgebied, maar duikt in havensteden regelmatig op als een adventieve soort die hier terechtkwam via de aanvoer met graangewassen uit zuiderse landen. Deze plant trekt veel bijen aan.

Het Fioringras (Agrostis stolonifera) wordt als gazongras toegepast. Het groeit van nature op een voedselrijke en vochtige grond, zoals in vochtige bossen, op schorren en op vochtige open plaatsen. Dit gras bloeit met witte aarpluimen. Het vormt in de loop van de zomer een grote hoeveelheid stengels en bladeren, waardoor een dichte grasmat kan ontstaan. Het is een waardplant van het Hooibeestje.

De Hemelboom (Ailanthus altissima) is afkomstig uit China. Hij groeit in steden optimaal. Zelfs in hoekjes van muurwerk of op hopen bouwpuin in alle grote steden van Europa wil hij groeien, als hij maar een houvast vindt voor zijn wortels. De vruchtjes zijn dunvliezig gevleugeld en worden door de wind gemakkelijk meegedragen. Zo breidt deze typische stadsboom zijn leefgebied in de stad in korte tijd uit.  

De Zilverhaver (Aira caryophyllea) is een plant die groeit op een droge, matig voedselarme zandgrond. We vinden deze plant vooral in bermen, langs spoorwegen, in graslanden en graanakkers, ook als pioniersplant op aangevoerd zand, op een zonnige, open plaats. Het is een kleine plant die bloeit met witte of groene grasbloemen. Deze plant duikt snel op in de omgeving van wegeniswerken.

De Vroege Haver (Aira praecox) groeit op open droge tot vrij vochtige, kalkarme zandgrond. Vaak wordt deze soort aangevoerd met zand dat wordt gebruikt bij wegeniswerken.

Het Kruipend Zenegroen (Ajuga reptans) is een kruipende plant met tot 20 cm lange bovengrondse wortelende uitlopers die nieuwe rozetten vormen. Op de wortelknoppen ontstaan er nieuwe planten, terwijl de oude afsterven. De plant bezet dan ook grote oppervlakken. Ze groeit op een vochtige en voedselrijke bodem in schaduwrijke duinpannen, vochtige bossen, buitenplaatsen en parken. Deze soort wordt ook wel gekweekt als een bodembedekkende sierplant in tuinborders, maar het betreft dan vaak een variëteit met bruine bladeren. Deze plant en gecultiveerde Ajuga-soorten trekken bijen aan. De nectar zorgt ook voor voedsel voor vlinders als Dagpauwoog en Atalanta en dit tot in juli.

De Stokroos (Alcea rosea) is een hoge plant, die in bloei, erg opvalt. Het is een tuinplant die, voornamelijk in stedelijke gebieden, in staat is zichzelf uit te zaaien. Deze plant doet het goed op warme plekken en wat zanderige gronden. De plant is vaak te zien tegen op het zuiden gerichte gevels en in de perkjes rondom de bomen. De plant trekt bijen, hommels en ook de Stokroossnuitkever aan.

De Fraaie Vrouwenmantel (Alchemilla mollis) komt in de buitengebieden niet voor, maar wordt veel in tuinen aangeplant, waaruit de soort soms ontsnapt. Deze plant groeit uitstekend onder vrijwel alle omstandigheden en zaait zich rijkelijk uit, vooral op plaatsen waar in de grond is gewoeld. De plant wordt ook aangeplant als perkplant. De soort is geschikt als gevelplant. 

De Ui (Allium cepa) is een moestuinplant, die soms verwilderd voorkomt in de steden.

Bieslook (Allium schoenoprasum) is een plant die groeit op open, 's winters overstroomde rivieroevers en soms verwildert op grazige, vaak beschaduwde plaatsen in de buurt van vroegere behuizingen. Men vindt de plant ook hier en daar aan wegranden, op verkeerspleinen en op daken. De paarse bloemen zijn talrijk en bijen en hommels bezoeken ze graag in de voorzomer. De tuinvariant “Album” draagt witte bloemen.

Daslook (Allium ursinum) is een niet zo algemene plant, maar vormt plaatselijk wel vaak grote bestanden waarbij ze soms andere planten verdringt. Ze komt voor op een voedselrijke, luchtige en vochtige bodem in de schaduw in bossen en tussen struikgewas. Men vindt deze plant vaak in stadsparken met een oud-bosgedeelte.

De Hartbladige Els (Alnus cordata) is een typische stadsboom die vaak wordt aangeplant en vrij vaak verwildert, vooral op stenige plaatsen. Deze soort, die afkomstig is uit Corsica en Zuid-Italië, is waarschijnlijk aan het inburgeren in de stad.

De Witte Amarant (Amaranthus albus) groeit op open, droge, voedselrijke, omgewerkte grond, vooral in het stedelijk gebied. Deze typische stadsplant komt nog zeldzaam voor en wordt ook als adventief aangevoerd. De plant komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika.

De Kleine Majer (Amaranthus blitum) komt verwilderd voor op bouwland en zandige rivieroevers. De soort komt uit het Middellandse Zeegebied en is een typische stadsplant geworden bij ons. Deze plant werd vroeger als groente gegeten.

Het Papegaaienkruid (Amaranthus retroflexus) is een courante stadsplant, die groeit op open, droge, matig voedselrijke, omgewerkte grond, vooral langs wegen en spoorwegen en ook op akkers en aan rivieroevers. De plant komt van oorsprong uit Noord-Amerika.

De Alsemambrosia (Ambrosia artemissiifolia) is een courante stadsplant uit Noord-Amerika. De laatste jaren is deze plant in opmars. De soort blijkt in steeds weer nieuwe gebieden op te duiken. Het is vooral in de stedelijke omgeving dat deze plant bij herhaling wordt aangetroffen. De vastgestelde populaties zijn wel klein en waarschijnlijk afkomstig uit tuinen of opgeslagen uit vogelvoer. Grotere populaties van meer dan 50 exemplaren worden vaak aangetroffen in het openbaar groen. Deze populaties kunnen gemakkelijker zaad zetten en tot een bestendige populatie uitgroeien. Deze plant kan het hooikoortsseizoen met 2 maanden verlengen want ze bloeit tot in oktober. Ook een contact van deze plant met de huid kan allergische reacties veroorzaken. Men vermoedt dat deze plant wordt begunstigd door de klimaatopwarming. In Zwitserland en Italië ontdekte men in 2014 de kever Ophraella communa. De kever blijkt in staat te zijn om de Alsemabrosia uit te roeien. Het was voor Europa de eerste keer dat een succesvolle natuurlijke vijand van een invasieve onkruidsoort werd aangetroffen. Vooralsnog komt de kever nog niet in Vlaanderen voor.

De Bosanemoon (Anemone nemorosa) is een typische bosplant. We vinden haar algemeen in loofbossen, op een niet te schrale, humusrijke grond. We kunnen haar ook soms aantreffen in gemengde bossen en zelfs sommige naaldbossen. In steden vinden we deze plant vooral langs slootkanten en in bosgedeelten van stadsparken en op ongestoorde gronden,  zoals in historische (klooster-)tuinen.

De Spaanse Dravik (Anisantha madritensis) groeit op open, droge plaatsen op zand en grind, op muren. Deze typische stadsplant is recent ingeburgerd op enkele plaatsen in urbane gebieden, onder meer in Amsterdam. Deze grassoort komt oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied.

De Zwenkdravik (Anisantha tectorum) is een courante stadsplant die vooral voorkomt aan de kust, in de duinen, op droge, zonnige plekken met stikstofrijk en kalkhoudend zand en ook op verstoorde plaatsen zoals langs spoorwegen en industrieterreinen. De plant bloeit met groene grasbloemen.

De Gele Kamille (Anthemis tinctoria) is in Vlaanderen vooral een tuinplant. De plant wordt vaak uit zaad gekweekt. Er zijn verschillende kweekvormen. In de stad groeit deze tuinvlieder  op open, droge grond langs spoorwegen, op zandvlakten en op oude muren.

De Wondklaver (Anthyllis vulneraria) is een courante stadsplant die men kan aantreffen in wegbermen en op plaatsen waar zand werd aangevoerd. De plant houdt van een droge kalkrijke bodem en groeit vaak op kalkhellingen, in zonnige bosranden en duinen. De nectar van de helgele bloemen kan alleen door hommels, langtongige bijen en vlinders worden bereikt. Het is de enige waardplant van het Dwergblauwtje (vlinder) en volgens sommige bronnen is het ook een waardplant van het Klaverblauwtje (vlinder).

De Grote Leeuwenbek (Antirrhinum majus) komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied en Zuid-West-Azië. Het is een sierplant die soms verwildert op oude muren, rotsen en braakliggend land. De witte, gele, rode of nog anders gekleurde lipbloemen van deze typische stadsplant trekken veel bijen aan. De plant komt onder meer voor in het Groot Begijnhof te Leuven.

De Stijve Windhalm (Apera interrupta) is een courante maar nog zeer zeldzame stadsplant die groeit op open, droge, voedselrijke zandgrond op omgewerkte plaatsen en spoorwegterreinen.

De Kleine Leeuwenklauw (Aphanes australis) groeit op een zandige, schrale en kalkarme bodem. We vinden deze plant met geel-groene bloempjes in laag grasland en op zandige akkers, ook wel op kerkhoven, in wegbermen en langs spoorwegen.

De Selderij (Apium graveolens) is een plant die voorkomt op natte, enigszins zilte tot brakke grond op groene stranden en op vloedmerken, soms langs sloten. In volkstuincomplexen worden verschillende vormen gekweekt zoals bleekselderij, knolselderij en snijselderij, die van daaruit soms verwilderen in de stad. Terwijl de wilde vorm een brak milieu nodig heeft, gedijen de tuinvormen in elke niet te droge grond. In havensteden zoals Antwerpen komt de wilde vorm vaak voor.

De Wilde Akelei (Aquilegia vulgaris) is een plant die als stinzenplant voorkomt in bossen, landgoederen, kloostertuinen en struikgewas op een vochtige, voedselarme, basische bodem. Deze plant wordt veel in tuinen gekweekt en vaak komen ook gekweekte vormen van deze soort verwilderd voor. Het is een geschikte plant voor een geveltuin. De rode, paarse of witte bloemen trekken bijen en hommels aan. Vooral hommels staan in voor de bestuiving. Het is één van de waardplanten van de Akelei-uil (vlinder).

De Rozetsteenkers (Arabidopsis arenosa) is een courante nog zeldzame stadsplant die voorkomt op open, droge, zandige of stenige plaatsen zoals bij spoorwegen en op andere plaatsen waar grind ligt. De plant wordt soms tot in de binnenstad gevonden.

De Zandraket (Arabidopsis thaliana) is een adventiefplant afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Deze plant met witte stervormige bloempjes groeit op open zandgronden of verlaten akkers. In de stad gedijt de plant op aangevoerd zand. De soort kan opduiken in de voegen tussen tegels en muren.

De Pijlscheefkelk (Arabis hirsuta ssp. Sagittata) is een nog zeldzame typische stadsplant. De plant groeit op droge stadsmuren en droge, kalkrijke grond.

De Tengere Zandmuur (Arenaria leptoclados) is een courante stadsplant die groeit op open, droge, matig voedselrijke kalkrijke grond. In de buitengebieden vinden we de plant op akkers op zandige klei en löss.

Glanshaver (Arrhenaterum elatus), ook Frans Raaigras genoemd, is een grassoort van bemeste weidegronden en hooilanden, die weinig worden begraasd of gemaaid. Vaak zijn de groeiplaatsen permanente graslanden. De bodem moet vrij voedselrijk zijn. Deze plant komt algemeen voor in wegbermen en bloeit met grote groene grasbloemen.

Mierik (Armoracia rusticana) is afkomstig uit Zuidoost-Europa, maar wordt reeds lang bij ons gekweekt (keukenkruid) en komt verspreid voor over het hele noordelijke halfrond. De plant is volledig ingeburgerd en komt vooral in urbane gebieden verwilderd voor op vruchtbare, vochthoudende, omgewerkte grond in grazige bermen, meestal nabij bebouwing. Ze kan uit stukjes wortel worden opgekweekt of spontaan opslaan en woekerend gaan groeien. We vinden deze soort in onkruidruigten, op stortplaatsen en in wegbermen.

De Absintalsem (Artemisia absinthium) is een courante stadsplant. Het is een gekweekte plant met gele bloemen die vaak verwildert. Reeds in de Oudheid werd deze plant als cultuurgewas verspreid. Het is een soort van droge, voedselarme bodems, die vaak zelfs stenig zijn, zoals industrieterreinen, stadsruigten, duinen, spoorwegbermen en dijken. De plant is giftig en niet vorstbestendig.

De Herfstalsem (Artemisia verlotiorum) rukt op uit het zuiden. De plant blijft lang groen. Men vindt deze soort in het stedelijk gebied onder meer onder spoorwegviaducten en op ruderale terreinen. De plant begint pas vanaf september-oktober te bloeien. Kenmerkend zijn de gaafrandige bovenste bladeren en de blijvende zachtharige steel. Men heeft deze plant al in verschillende steden gevonden.

De Bijvoet (Artemisia vulgaris) is een algemene plant van wegbermen, ruigten, akkers, bosranden en heggen. Het is een plant met zeer veel hoofdjes met kleine bruinachtige bloempjes en een roodachtig gegroefde stengel. In steden is het een pioniersplant. Als de vruchtjes vochtig worden, verslijmen ze en hechten ze zich vast aan de vacht van dieren.

De Italiaanse Aronskelk (Arum italicum) is een stinzenplant, afkomstig uit Zuid-Europa. Bij ons komt ze hier en daar verwilderd voor, vooral in stedelijk gebied. Men vindt ze ook in loofbossen op een vochtige en matig voedselrijke bodem, op begraafplaatsen en op beschaduwde plaatsen onder heggen. Deze plant vertoont veel gelijkenissen met de Gevlekte Aronskelk, maar is groter. De plant bloeit ook met de typische Aronskelk-bloeikolf. Het is een zeer giftige plant.

De Gevlekte Aronskelk (Arum maculatum) groeit in vochtige loofbossen op een voedselrijke grond. De bloemen komen reeds in april en mei aan de plant. De onderste bloemen zijn vrouwelijk, de bovenste mannelijk. De bloeiwijze werkt als een vliegenval. De vrouwelijke bloemen bloeien eerst. Deze plant draagt in het najaar roodoranje bessen. De hele plant, en vooral de bessen, zijn zeer giftig, vooral voor kinderen.

De Asperge (Asparagus officinalis) groeit in tuinen en dan vooral moestuinen, van waaruit ze vaak verwildert op losse zandgrond. De plant valt op door het fijn, helder groen in perken met struiken. Tussen de struiken staan ze beschermd tegen spuiten en schoffelen. Het is een goede bijenplant.

De Zulte (Aster tripolium) groeit op zouthoudende grond en is vaak te vinden op schorren, langs riviermonden en kanalen met brak water. Ook langs gepekelde autowegen kunnen we deze plant aantreffen. Deze soort is echt aangewezen op een zilte bodem. Ze draagt opvallende bloemen die bestaan uit gele buisbloemen omringd door bleekpaarse lintbloemen. De smalle, vlezige bladeren zijn ideaal gebouwd om water vast te houden. In stedelijke gebieden kan men de plant vinden op opgespoten terreinen en waar grachten in verbinding staan met brak water. Op deze plant leven onder meer de larven van de Distelbok (kever).

De Uitstaande Melde (Atriplex patula) komt voor op bouwland, in tuinen en mesthopen op een vochtige en zeer voedselrijke grond. De plant profiteert ook buiten de stad van de bemesting. De bloemen zijn onopvallend.

De Wolfskers (Atropa bella-donna) is een courante stadsplant. Deze soort groeit buiten de stad als een zeldzame soort in open plekken, zoals kapvlakten, in loofbossen, vooral in bergstreken op een kalkhoudende bodem. Deze giftige plant werd vroeger veelvuldig medisch gebruikt. In oude binnensteden komt de plant vaak voor in de buurt van kloosters en in stadsruigten.

De Stinkende Ballote (Ballota nigra) is een courante stadsplant. Het is een vrij zeldzame ingeburgerde plant die afkomstig is uit het Middellandse zeegebied. Deze plant groeit in stedelijke gebieden rond historische bebouwing, op oude haven- en industrieterreinen, overslagplaatsen, in stadsruigten, op stadswallen en spoorwegemplacementen. Ook buiten de stad komt deze netelachtige plant voor in ruigten, heggen en op ruderale plaatsen, meestal in de schaduw. De plant wordt in siertuinen aangeplant vanwege de lange bloeiperiode en de compacte koepelvormige groei met roze-rode bloemen, die wel een onaangename geur verspreiden. Door opruiming en fatsoenering van stadsruigten wordt de plant vaak vernietigd.

Het Gewoon Barbarakruid (Barbarea vulgaris) groeit op schaars begroeide plaatsen langs oevers, in ruigten en op gestorte grond, maar steeds op vruchtbare en vochtige plaatsen. De gele bloemen trekken veel bijen aan. De soort wordt vaak in tuinen gekweekt en verwildert dan vaak, doordat de zichzelf verder uitzaait.

Het Madeliefje (Bellis perennis) met de zeer kenmerkende gele buisbloempjes omringd door witte lintbloemen, is een zeer algemeen plantje van gazons, weilanden en wegbermen. Het plantje bloeit het hele jaar door. De bladeren vormen een wortelrozet dicht bij de grond. Dit houdt de bladeren buiten het bereik van grazers en maaimachines.

Het Grijskruid (Berteroa incana) is een courante stadsplant die vrij algemeen voorkomt op open plaatsen op matig voedselrijke grond in zonnige bermen en langs spoorwegbermen in urbane gebieden. De zaden werden vroeger vaak met graan aangevoerd.

De Kleine Watereppe (Berula erecta) gedijt goed in voedselrijk water. Deze plant komt alleen voor in zeer zwak stromend tot stilstaand water.

De Biet (Beta vulgaris) is een gekweekte soort die kan verwilderen uit moestuinen; de plant is een voedselbron voor cicaden en wantsen.

De Ruwe Berk (Betula pendula) is een boom die vooral voorkomt op droge, voedselarme en zandige grond in open bossen, bosranden, open gebieden en heidegebieden. Het is een pioniersplant. Het is één van de eerste bomen die een gebied opnieuw bevolken nadat een volwassen bos werd gekapt. De vrouwelijke katjes zijn klein; de mannelijke katjes lang hangend. De zogenaamde Heksembezems op Berken veroorzaken vogelnestachtige vervormingen. De zwamdraden dringen binnen in de cellen van de Berkenschors. Deze infectie veroorzaakt een abnormale takkenvorming op de zieke plek. Veel zwammen vormen mycorrhiza met deze boom. Deze boom is in stedelijke gebieden één van de waardplanten van de vlinders Peper-en-zoutvlinder, Wilgenhoutvlinder, Grote Wintervlinder, Lindepijlstaart, Wapendrager, Kroonvogeltje, Appeltak, Dromedaris, Halvemaanvlinder, Meriansborstel, Tauvlinder en Eekhoorn. De soort komt vaak voor op spoorwegemplacementen en wordt ook vaak aangeplant. De berkenzaadjes worden graag gegeten door mezen en barmsijzen.

Het Zwart Tandzaad (Bidens frondosus) komt uit Amerika, maar is bij ons reeds lang ingeburgerd langs rivieren en kanalen. De plant groeit op een natte, zeer voedselrijke bodem, vooral aan waterkanten en ook op grachtmuren. De plant mijdt zout.

Bernagie (Borago officinalis), ook Komkommerkruid genoemd, is een eenjarige plant. De blauwe bloemen produceren zeer veel nectar en trekken zeer veel bijen en hommels aan. Er bestaan variëteiten met witte bloemen en met gele gevlekte bladeren. De plant is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied en zaait zich op gunstige plaatsen uit. De zaailingen kiemen al in de nazomer, verdragen veel vorst en bloeien al in mei. 

De Kool (Brassica oleracea) wordt in verschillende cultuurvormen gekweekt. Al deze vormen verwilderen vaak. Het is de stamplant van de meeste eetbare Kool-soorten. De Kool is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar reeds langs ingeburgerd bij ons. De plant draagt gele bloemen in trossen. Deze plant is één van de waardplanten van de vlinders Doodshoofdvlinder en Kooluil.

De Zachte Dravik (Bromus hordeaceus) is een algemene plant die we vinden op open tot grazige plaatsen, in de zon of de halfschaduw en op lichte grond in duinen, vaak op omgewoelde plaatsen, in bermranden, langs stoepranden en spoorwegen. We vinden deze plant ook op bemeste, droge zandgronden. Deze plant bloeit met pluimen van groene grasbloemen.  

De Kweekdravik (Bromopsis inermis) is een courante stadsplant die voorkomt op droge, matig voedselrijke grond in ruige bermen en tussen struikgewas.

Het Kaukasisch Vergeet-mij-nietje (Brunnera macrophylla) is een inburgerende tuinplant in de steden.

De Vlinderstruik (Buddleja davidii) is een typische stadsplant geworden. Het is een sierheester uit China, die aan het einde van de negentiende eeuw in West-Europa werd ingevoerdDeze veelal breed uitgroeiende struik verwildert bij ons vaak op oude muren, ruïnes, puinhopen, langs spoorwegen, op braakliggende terreinen, op verwaarloosde stadshoekjes en aan rivieroevers. Deze struik kiemt ook zeer gemakkelijk tussen de straatstenen in stedelijke gebieden. Het is vanwege zijn formaat en bloeiwijze één van de opvallendste stadsplanten. Het is vooral sinds de jaren 1980 dat deze soort zich sterk uitbreidt in de steden. De geurende paarse (soms witte) bloeiaren worden zeer druk bezocht door allerlei insecten, vooral vlinders. Vaak planten deze vlinders zich ook in de stad voort. Men noemt de struik ook wel “vlinderstruik”. De gevleugelde zaadjes worden door de wind verspreid en kiemen gemakkelijk op zonnige plaatsen, soms zelfs in vochtige spleten in muren of in dakgoten. De zaden worden ook vaak langs spoorlijnen verspreid. Deze struik levert veel stuifmeel en nectar. De struik is vooral gegeerd bij vlinders die laat in het jaar vliegen. Volwassen vlinders zoals Dagpauwoog, Atalanta, Kleine Vos en witjes voeden zich met de nectar van de bloemen, maar het is geen waardplant voor de rupsen.

De Goudsbloem (Calendula officinalis) groeit op schrale gronden op een zonnige plek. De plant zaait zichzelf spontaan uit. Deze plant komt al sedert de zestiende eeuw in onze streken voor. Het is een Zuid-Europese soort die vaak verwildert uit tuinen. Het is een waardplant van de Goudgele Boorder (vlinder). Het is een goede vlinder- en bijenplant.

De Struikhei (Calluna vulgaris) is een achteruitgaande dwergheester die we vooral aantreffen in heidevelden, lichte bossen, schraalgraslanden en kalkarme duinen op een voedselarme, zure, zandige en venige grond. Hier en daar in stedelijk gebied, onder meer in kleine heiderelicten, vinden we deze plant terug. In de herfst kleurt deze struik de grotere heidevelden in de buitengebieden paars. Op droge, kalk- en voedselarme grond, in heidevelden en in schraalgraslanden vormen de struiken nog grote bestanden. Het is een lichtminnende soort. Voor de kieming van de zaden is open grond noodzakelijk. De Struikhei vormt vaak grote bestanden. De honing van deze plant is gemakkelijk te bereiken voor hommels, bijen, korttongige graafbijen, wespen en vliegen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Boomblauwtje, Agaatvlinder en Zuringuil. De plant levert veel nectar en stuifmeel.

De Dotterbloem (Caltha palustris) groeit op zeer vochtige of natte plaatsen in weilanden, greppels en bosjes. De helgele bloemen worden voor de nectar en het stuifmeel bezocht door kevers, veel vliegensoorten, bijen en het vlindertje Dotterbloemoermot, dat met zijn kaken de helmknoppen aanbijt om het stuifmeel te kunnen opeten. Deze giftige plant vinden we in de stedelijke omgeving vaker, omdat het een geliefde tuin- en parkplant is, die veel wordt aangeplant en ook weer verwildert.

De Spindotter (Caltha palustris ssp. araneosa) is een speciale variant van de Dotterbloem. Deze bijzondere plant werd in 2014 nog gevonden in de stadsschorre aan de Bocht van Oosterweel te Antwerpen. De Spindotter is aangepast aan de onderdompeling door getijdenvloed. De bloem kan op een geknikte steel met het water mee bewegen om stuifmeel en stamper droog te houden tot na de bevruchting.

Het Prachtklokje (Campanula persicifolia) is een courante stadsplant met klokvormige blauwe bloempjes. De vermeerdering gebeurt deels door middel van de wortelstok. Deze plant groeit in bosrijke streken tussen het kreupelhout, ook soms in grazige bermen. Doordat er nog weinig wordt gekapt in bossen, krijgen de planten op de bodem van het bos te weinig licht. Hakbeheer in het bos en het aanleggen van kapvlakten is voor deze plant van belang. De plant wordt ook als tuinplant gekweekt en kan van hieruit verwilderen. Men vindt deze plant onder meer in stadsplantsoenen, tussen het plaveisel van trottoirs, op spoorwegemplacementen en halfverhardingen.

Het Kruipklokje (Campanula porschanskyana ) is een typische stadsplant, die zich met zijn blauwe stervormige bloemetjes met succes nabij gevels en tuinmuurtjes ontwikkelt. Deze plant doet het goed in stedelijke omgevingen en breidt zich sterk uit onder hagen, langs randen van bestrating en bebouwing.

Het Dalmatiëklokje (Campanula portenschlagiana) is een tuinvlieder, die af en toe in de stad buiten de tuinen wordt aangetroffen.

Het Akkerklokje (Campanula rapunculoides) is een courante stadsplant die bloeit met paarsachtige klokvormige bloemen. De plant groeit op een niet te voedselarme bodem aan heggen, langs wegen en op bouwland. Ze wordt ook in tuinen gekweekt en verwildert gemakkelijk.

Het Herderstasje (Capsella bursa-pastoris) is een zeer algemeen plantje met kleine witte, bloempjes, dat eigenlijk akomstig is uit het Middellandse Zeegebied, maar waarschijnlijk door het verkeer haast overal in Europa is verspreid. Dit plantje bloeit als gevolg in de warmere stad vroeger dan op het platteland. De zaadjes worden graag gegeten door vogels en door de loopkever Amara eurynota. Het is één van de eerste planten die onbebouwde terreinen koloniseert (pioniersplant). Het groeit vooral op plaatsen met weinig vegetatie, zoals langs wegen. Het plantje helpt de ersoie door regen en wind te verminderen. Het plantje wordt door veel tuiniers weggeschoffeld.

De Kleine Veldkers (Cardamine hirsuta) komt voor op zandgrond langs wegen, op dijken, op braakliggende terreinen en in duinen. In de stad vinden we de plant vooral in de voegen tussen tegels en muren, soms in straatputten, bermen en parken (Groot Begijnhof Leuven).

De Pinksterbloem (Cardamine pratensis) is een typische plant van vochtige weiden, maar we vinden deze soort ook in vochtige loof- en gemengde bossen, soms zelfs op lichte plaatsen in naaldbossen, en dikwijls langs wateroevers. Ook op vochtige gazons in de stad is deze plant aan te treffen. De roze-witte bloemen die in trossen aan de stengeleinden staan trekken talloze insecten aan. Op de stengel zijn vaak larven van het Schuimbeestje aanwezig. Deze plant is één van de waardplanten van het Oranjetipje, een vlinder.

De Kruldistel (Carduus crispus) is een algemene distel die voorkomt op dijken, langs wegen, in ruigten en lichte loofbossen, op industrieterreinen, op een voedselrijke, maar niet te natte bodem. De Kruldistel bloeit met paarsachtige bloemen

De Hoge Cyperzegge (Carex pseudocyperus) vinden we in moerassen, plassen en sloten met matig voedselrijk water, in oude rivierarmen die verlanden, elzenbroekbossen en op drijftillen (drijvende wortelstokken). In de stad zullen we deze plant op natte plekken aantreffen.

De IJle Zegge (Carex remota) is een Zegge-soort van vochtige loofbossen, bosbeken en greppels. Ze komt ook voor langs bospaden. De bodem moet voedselrijk, zuurstofrijk en humeus zijn. We vinden deze plant in de stad vooral in pioniersvegetaties.

De Tamme Kastanje (Castanea sativa) is een boom die veel wordt aangeplant en vaak verwildert. Oorspronkelijk komt hij uit het Middellandse Zeegebied. Bij ons is hij reeds sedert de Romeinse Tijd ingeburgerd. De kan een leeftijd van 500 jaar bereiken. De bevruchting gebeurt door insecten en door de wind. De kleverige pollen worden door insecten verspreid. Na drogen verwaaien ze. De vruchten zijn stekelige bolsters waarin één tot drie kastanjes steken. Het is in de stad één van de waardplanten van de vlinder Appelbladroller. De boom levert veel stuifmeel en nectar; het is een goede drachtboom voor bijen.

Het Laksteeltje (Catapodium marinum) is een zoutminnend plantje dat van nature voorkomt op groeiplaatsen die onder invloed staan van de zee. Inmiddels is deze soort ook binnen het stedelijk gebied opgedoken, met name langs wegen die ’s winters (rijkelijk) met zout worden bestrooid tegen gladheid.

Het Stijf Hardgras (Catapodium rigidum) is een grassoort van zonnige, open plaatsen en droge grond. We vinden deze refugiumstadsplant op droge, voedselarme graslanden op een stenige, kalkrijke grond, op oude muren, tussen straatstenen, in straatputten en in steengroeven. Vroeger werd deze soort ook soms in de duinen gevonden. Tegenwoordig komt deze plant vooral voor in stedelijke gebieden, terwijl ze elders zeer zeldzaam geworden is. De open kalkgraslanden werden ingeruild voor stoepen en straten.

Het Knoopkruid (Centaurea jacea) groeit op voedselrijke grond in graslanden, open plekken in bossen, wegbermen en op stenige plaatsen. Het is een vrij algemene plant. Deze plant wordt door vee gemeden. Het is in de stad één van de waardplanten van de vlinders Zuringuil en de micronachtvlinder Agapeta zoegana. De plant wordt in steden soms ingezaaid.

De Korenbloem (Centaurea cyanus) komt oorspronkelijk uit Zuid- en Oost-Europa, maar is reeds lang ingeburgerd bij ons. Deze plant groeit normaal tussen koren en in moestuinen maar is op veel plaatsen zeldzaam geworden. Sporadisch wordt ze nog gevonden in wintergraanakkers, rommelige bermen en perceelsakkers, vooral op zandgrond. Vroeger kwam de plant vooral in roggevelden voor. De zaden zijn lang kiemkrachtig.  De plant is sterk achteruitgegaan door een verbeterde schoning van het zaaizaad, door het gebruik van herbiciden, door het gebruik van mest (vermesting) en door de teelt van maïs in plaats van graan. Bijen halen graag nectar uit de kleine bloempjes die samen een hoofdje vormen. Het is dus een uitstekende bijenplant, die nog veel te weinig wordt aangeplant in het stedelijke milieu.

Het Echt Duizendguldenkruid (Centaurium erythraea) is een zoutmijdende plant die voorkomt op vochtige zand- en leemgrond, ook in duinvalleien en vochtige bossen. Het zaad kiemt gemakkelijk. In steden komt de plant voor in schrale grasbermen, op opgespoten zandvlakten en langs spoorlijnen.

De Rode Spoorbloem (Centranthus ruber) is een typische stadsplant, oorspronkelijk afkomstig uit . uit Zuid-Europa, die bij ons uit sierrotstuinen is verwilderd en ondertussen ingeburgerd is op (kade)muren en steenachtige standplaatsen. De rode, roze of witte bloemen trekken veel bijen aan. De bladeren hebben een waslaagje, hetgeen bescherming biedt tegen droogte. De plant zaait zich gemakkelijk uit in de omgeving.

Het Wit Bosvogeltje (Cephalantera longifolia) is een refugiumstadsplant, die werd herontdekt in de Antwerpse Haven in 1999. Er stonden toen een 100-tal exemplaren. Het is een zeldzame orchidee. Het is een zoomplant die groeit op kalkrijke, humeuze grond, soms ook op zand met een kleiïge ondergrond of in kalkarme duinvalleien. De omringende vegetatie mag niet te ruig zijn. Voor deze soort wordt dus best de houtige spontane opslag periodiek gekapt en ruige vegetaties gemaaid.

De Gewone Hoornbloem (Cerastium fontanum) is een zeer algemene plant van grazige plaatsen, die niet te droog zijn. De plant is tolerant voor zout en zware metalen. In stedelijke gebieden kan men deze soort op grazige plaatsen op industrieterreinen aantreffen.

De Kluwenhoornbloem (Cerastium glomeratum) is een cultuurvolger, die zich nog steeds uitbreidt op open plekken in bermen, graslanden en dijken. Het is een pionier op vochtige, braakliggende grond en komt ook voor op plaatsen waar met chemische bestrijdingsmiddelen werd gespoten.

De Steenhoornbloem (Cerastium pumilum) is een refugiumstadsplant die voorkomt op open, droge, matig voedselrijke zandige of stenige grond langs spoorwegen, op dijken en akkers. Het is een zeer zeldzame plant die vooral in urbane gebieden voorkomt.

De Zandhoornbloem (Cerastium semidecandrum) komt voor op zandige grond, in het kustgebied, duinen, zandige bermen, rivierduinen en ook op aangevoerd zand. Deze plant wordt vaak gevonden in boomspiegels in de stad.

De Gekielde Dravik (Ceratochloa carinata) is een courante stadsplant die oorspronkelijk uit Noord-Amerika komt. De soort komt vrij zeldzaam voor op vochtige, voedselrijke, omgewerkte grazige grond in urbane gebieden.

Het Grof Hoornblad (Ceratophyllum demersum), ook Gedoornd Hoornblad genoemd, komt voor in ondiep, stilstaand en zeer voedselrijk water met een modderige bodem. We treffen de plant soms in vijvers aan. De plant houdt het water schoon. Haar dichte begroeiing en grote zuurstofproductie zijn goed voor het visbestand en andere waterfauna. De vegetatie zorgt voor schuilgelegenheid, voedselbronnen en zuurstof voor verschillende waterorganismen. De groene bloemen van deze plant bevinden zich onder water. De bestuiving van de bloemen gebeurt via het water. Het stuifmeel zweeft door het water en bereikt op die manier de stempels. In het najaar vormt de plant dichtbebladerde spruiten die op de bodem zinken en in het voorjaar uitgroeien tot nieuwe planten. Deze plant is de meest verspreide waterplant ter wereld.

De Kleine Leeuwenbek (Chaenorhinum minus) is een courante stadsplant die voorkomt op open, vochtige, voedselrijke, vaak kalkhoudende, omgewerkte grond in akkers en moestuinen en langs spoorwegen, op spoorwegemplacementen,. Men noemt de plant ook wel “Spoorbekje”. Het is een pioniersplant.

Het Marjoleinbekje (Chaenorhinum origanifolium) is een typische stadsplant. Het is een tuinplant die vaak verwildert en dan vaak op stenige of zandige, kalkrijke plaatsen en vaak ook op muren voorkomt. Hij is recent al op veel plaatsen ingeburgerd. De soort komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied.

De Stinkende Gouwe (Chelidonium majus) is een courante stadsplant. Deze plant groeit zowel op muren als in lichte bossen. We vinden de plant ook op gestort puin, in ruigten, aan wegranden en onder heggen. Gele bloemen. De plant bevat een oranjegeel bijtend melksap zodat dieren deze plant niet lusten. De hele plant is trouwens giftig. De zaden worden verspreid door mieren. Omwille hiervan kan de plant bovenop onder meer muren en  knotwilgen voorkomen. De zwarte zaadjes dragen een olierijk aanhangsel (elaiosoom) dat een aantrekkingskracht uitoefent op mieren.

De Esdoornganzevoet (Chenopodium hybridum) is een courante stadsplant die voorkomt op zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, met name stikstofrijke, kalkhoudende grond (zand en klei). Men vindt deze zeldzame  soort in (voormalige) moestuinen, akkers, zeeduinen (ruderale plaatsen), afgravingen, industrieterreinen, ruigten, wegranden en omgewerkte bermen. De plant wordt onder meer gevonden in Kortrijk (nabij de R8).

De Muurganzevoet (Chenopodium murale) is een courante stadsplant die men zal aantreffen op plaatsen die rijk zijn aan ammoniak en die droog, zandig of steenachtig zijn. Veel zijn dit plaatsen die door de mens beïnvloed zijn, zoals stenige grond en muren.

De Liggende Ganzevoet (Chenopodium pumilio) is een courante stadsplant die men kan aantreffen op ruderale stenige plaatsen en straten met “kinderkopjes”.

De Grote Sneeuwroem (Chionodoxa siehei) is een stinzenplant, die afkomstig is uit Turkije. Het is een goede bijenplant.

De Wilde Cichorei (Cichorium intybus) is een goede nectarplant voor vlinders. Men vindt deze plant vaak op spoorwegbermen. Het is een pioniersplant, die laat in het seizoen bloeit.

Het Groot Heksenkruid (Circaea lutetiana) komt voor in bosrijke streken, vaak op vochtige bospaden, in grienden en onder heggen, steeds op een vruchtbare bodem. De plant kan worden gevonden in grote stadsparken en stadsbossen. Men vindt deze plant ook in vochtige, schaduwrijke brandgangen in oude wijken. Het is een indicator voor vochtige, verdichte bodems. Het zaad heeft gekromde borstelhaartjes (weerhaakjes) en blijft hierdoor in kleding of dierenvacht hangen. De plant is een mobiele soort. De bestuiving van de kleine witte bloempjes van deze plant gebeurt door solitaire bijen en zweefvliegen.

De Akkerdistel (Cirsium arvense) groeit op braakliggende terreinen, op steenslag, op bouwland en soms aan oevers en in lichte loofbossen, steeds op een tamelijk vochtige, niet zure, voedselrijke bodem. Het is een zeer algemene cultuurvolgende soort waarop chemische bestrijdingsmiddelen weinig vat hebben. De plant kan zich snel vermeerderen. Het bewerken van de grond werkt de vermeerdering in de hand. De paarse bloemen trekken bijen, vlinders en hommels aan.  Het is één van de waardplanten van de Distelvlinder en het Prachtpurperuiltje. De larven van de Distelgalboorvlieg leven op deze plant.

De Witte Winterpostelein (Claytonia perfoliata) is een plant die oorspronkelijk afkomstig is uit Noord-Amerika (westkust), maar in Vlaanderen vaak verwilderd voorkomt op zandgronden, vooral in de duinen. Men vindt deze pioniersplant die bloeit met witte bloemen vaak op met grind gevulde vakken nabij appartementencomplexen in steden.

De Roze Winterpostelein (Claytonia sibirica) is een courante stadsplant die voorkomt op open, vochtige, voedselrijke, omgewerkte grond in loof- en naaldbossen, vaak als opslag in tuinen en parken. De plant komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en Oost-Azië.

De Bosrank (Clematis vitalba) is een courante stadsplant. Het is een houtige klimplant die we vooral in bosranden, houtwallen en iets vochtige bossen, op een stikstofhoudende grond zullen aantreffen. Deze stadsminnende plant is ook vaak te vinden in stedelijke plantsoenen en langs spoorwegen. Deze plant kan in sommige bomen tot in de kruinen groeien. Deze plant wordt ook gekweekt. Het is een geschikte klimplant voor geveltuintjes. De witte bloemen zijn, in tegenstelling tot de gekweekte cultivars ervan, weinig opvallend en bevatten geen nectar. De bestuiving gebeurt door bijen en vliegen, die de bloemen bezoeken voor het stuifmeel. Het is één van de waardplanten van de vlinders Vliervlinder, Levervlek en Gele Tijger. Op takjes kan men het Piekhaarzwammetje aantreffen.

De Kleine Bergsteentijm (Clinopodium calamintha) is een typische stadsplant. Ze komt reeds in enkele steden (onder meer Breda) voor op droge, schrale tot matig voedselrijke, liefst kalkhoudende grond en ook op stenige en gruisachtige plaatsen. Waarschijnlijk verwildert de plant uit tuinen.

Het Deens Lepelblad (Cochlearia danica) groeit op zandige gronden, zoals duinen, groene stranden en dijken in het kustgebied. Het is een zoutminnende plant, die we in het binnenland vooral vinden in bermen van snelwegen die ’s winters regelmatig met zout worden bestrooid. Snelwegen en ringwegen hebben intussen hun eigen populatie. Vooral wanneer het plantje bloeit,  met kleine witte bloemetjes, valt het op hoe talrijk het geworden is. Deze plant is misschien wel de meest zouttolerante plant die tegenwoordig in het binnenland gevonden kan worden.

De Gevlekte Scheerling (Conium maculatum) groeit op een voedselrijke zand- en kleigrond. Het is een vrij zeldzame en dodelijk giftige plant die we kunnen aantreffen op zonnige, humeuze, stikstofrijke en matig droge groeiplaatsen. Men vindt de plant soms in stadsruigten. De bloemen zijn wit en de stengel is blauw berijpt en voorzien van langwerpige rode vlekken.

Het Lelietje-van-Dalen (Convallaria majalis), ook Meiklokje genoemd, komt tamelijk algemeen voor in loofbossen op matig vochtige leemachtige bodems en op duinhellingen. Het plantje bloeit met witte, soms klokvormige bloempjes die in aarvormige trossen staan. De bloemen geuren zeer aangenaam en worden graag bezocht door vliegen en hommels. De plant heeft een kruipende wortelstok en vormt dan ook veelal grote groepen. Deze plant wordt in de stad vaak aangetroffen op kerkhoven en begraafplaatsen.

De Canadese Fijnstraal (Conyza canadensis), die afkomstig is uit Noord-Amerika, was gedurende lange tijd in onze streken de enige vertegenwoordiger van dit geslacht. De plant ontsnapte in de zeventiende eeuw uit botanische tuinen, veroverde snel heel Europa en is nu alomtegenwoordig in de steden. We vinden deze plant op open, droge, voedselrijke, omgewerkte, zandige, braakliggende grond, ook tussen plaveisel. Deze plant zaait zich vrijelijk uit in droge, verstoorde zandgrond en is resistent tegen heel wat chemische middelen. Recent kreeg deze Fijnstraal het gezelschap van verwante soorten. De Fijnstralen tellen 2 geslachten: Conyza en Erigeron.

De Gevlamde Fijnstraal (Conyza bonariensis) is een typische stadsplant die zich in de steden aan het uitbreiden is. Op veel plaatsen in verschillende steden, vooral de steden met een haven- of transportkarakter, is deze plant al tegen de gevels van huizen te bewonderen.

De Hoge Fijnstraal (Conyza sumatrensis) is inheems in Zuid-Amerika. Deze typische stadsplant werd voor het eerst waargenomen in de Antwerpse Haven in 1990 en heeft zich ondertussen over bijna gans Vlaanderen verspreid. Men vindt ze tussen de bestrating. Deze plant vormt veel zaad dat voorzien is van fijn vruchtpluis, waardoor het zich over grote afstanden via de wind kan verspreiden. 

De Hazelaar (Corylus avellana) is een boom die vooral voorkomt in open loofbossen en gemengde bossen en in hagen, houtwallen en houtkanten op een lichte, matig vochtige, kalkhoudende en niet te zure bodem. Hij wordt ook vaak aangeplant als inheemse loofboom en is dan ook in de stad te vinden in de stadsparken. De boom bloeit reeds vroeg in het jaar, soms al vanaf januari. De hangende mannelijke katjes worden in de winter gevormd. De bestuiving gebeurt door de wind. Deze boom kent een hoge stuifmeelproductie. De vruchten zijn de gekende hazelnoten. Ze worden verspreid door eekhoorns en vogels, vooral de Gaai en de Boomklever, die ze als wintervoorraad verbergen en dikwijls niet meer terug ophalen. Ook Eekhoorns en muizen, in het bijzonder de Hazelmuis lusten de hazelnoten. De Boomklever en de Grote Bonte Specht klemmen de noten graag tussen de schors van de Zomereik. Het is één van de waardplanten van de vlinders Gehakkelde Aurelia, Zomervlinder, Wapendrager, Kroonvogeltje, Eekhoorn, Bont Schaapje, Dromedaris, Hagedoornvlinder, Halvemaanvlinder, Hazelaaruil, Hyena, Perzikkruiduil, Kleine Wintervlinder, Levervlek, Meriansborstel, Piramidevlinder, Vuursteenvlinder en Bonte Bessenvlinder. De Hazelnootboorder is een snuitkever waarvan de larven zich voeden met de inhoud van een hazelnoot.

De Koriander (Coriandrum sativum) is een keukenkruid en moestuinplant uit Klein-Azië. De plant komt in de steden voor als een adventiefplant en soms als tuinvlieder.

Het Smal Vlieszaad (Corispermum intermedium) is een courante stadsplant die als een pioniersplant die voorkomt op open, droge, vaak stikstofrijke zandgrond, vooral op industrieterreinen, opgespoten zandvlakten, langs spoorwegen, in de duinen en op rivierstrandjes.

De Kleine Varkenskers (Coronopus didymus) is een courante stadsplant die voorkomt op open, vochtige, voedselrijke grond in akkers en plantsoenen, ook op betreden plaatsen tussen bestrating. Deze plant wordt in toenemende mate in steden aangetroffen.

De Grove Varkenskers (Coronopus squamatus) groeit in wegbermen op een vochtige kleigrond, aan rivieroevers en ook op zilte bodems en betreden paden.

De Riempjes (Corrigiola litoralis) is een refugiumstadsplant die voorkomt op open, 's zomers droge plaatsen op matig voedselrijke zand- en grindgrond aan rivieroevers, in heidestreken, en op stenige plaatsen op spoorwegemplacementen (Antwerpen). De plant is een zeer zeldzame soort die vooral nog in steden is te vinden.

De Varenbladige Helmbloem (Corydalis cheilanthifolia) is een bergplant uit China, die hier vanuit tuinen verwildert. De plant groeit op stenige plaatsen, tussen muren en tegels. Deze plant is reeds in verschillende steden en is aan het inburgeren. Via zaailingen kan de soort zich verder verspreiden.

De Vingerhelmbloem (Corydalis solida), ook Voorjaarshelmbloem genoemd, is een stinzenplant die groeit in parkbossen en oude landgoederen, op beschaduwde plaatsen in loofbossen en op beschaduwde grasgronden, vooral op vochtige, voedselrijke en kalkhoudende zandgrond. De wortelknollen vermenigvuldigen zich zodat er plaatselijk hele groepen kunnen optreden. Deze plant met paarse bloemen wordt ook gekweekt in tuinen en verwildert vaak.

De Vlakke Dwergmispel (Cotoneaster horizontalis) is een meestal kruipende tuinstruik, afkomstig uit China, die mens soms verwilderd in de stad aantreft, vooral op stenige plaatsen.

De Watercrassula (Crassula helmsii) is een fijne waterplant, die oorspronkelijk afkomstig is uit Australië. De plant wordt in onze streken gekweekt als vijverplant. Na enkele jaren woekert deze plant in de vijver, zodat ze door de eigenaars vaak wordt uitgezet in beken en vijvers in wateren zowel binnen als buiten de stad, waar ze verder woekert en een lastig te bestrijden plant wordt. Het is een vetplantje, dat te herkennen is aan de ronde stengels die kruisgewijs bezet zijn met tegenoverstaande, groene, vlezige blaadjes. Zeer kleine stukjes (minder dan 5 mm) van deze plant kunnen tot een nieuwe plant uitgroeien. Eenden, ganzen en Meerkoeten voeden zich in het late najaar graag met de groene blaadjes en dragen hierdoor ook bij aan de verspreiding van de plant.

Het Mosbloempje (Crassula tillaea) is een courante stadsplant die groeit op open, 's zomers uitdrogende, matig voedselarme grond langs paden, nog het meest in parkbossen en op begraafplaatsen en op campings in de duinen.

De Eenstijlige Meidoorn (Crataegus monogyna) is een struik die nog tamelijk algemeen voorkomt op voedselrijke grond langs warme bosranden en in boschages. Hij wordt nog vaak aangeplant in hagen en parken. Meidoornhagen bieden beschutting en voedsel voor zowel vogels als zoogdieren. De Meidoorn wordt vanwege de doornen na enige tijd namelijk vrijwel ondoordringbaar. De bloemen verspreiden een onaangename, zoete geur. Wespen, vliegen, kevers en in mindere mate bijen zorgen voor de bestuiving. De grote steenrode, melige bessen worden graag gegeten door de Spreeuw, de Kramsvogel en de Koperwiek. Voor de mens zijn deze bessen matig giftig. Het is in stedelijke gebieden één van de waardbomen van de vlinders Grote Wintervlinder, Bastaardsatijnvlinder, Ringelrupsvlindedr, Witvlakvlinder, Hagedoornvlinder, Herculesje, Vuursteenvlinder, Witte Eenstaart en Vliervlinder. In de stad is het een struik die men vooral ziet langs taluds van spoorwegen, in groenschermen, langs sportvelden, langs hondenuitlaatweiden en in woonwijken. Een Meidoornhaag kan goed dienst doen als erfafscheiding vanwege de stekelige doornen.

Het Klein Streepzaad (Crepis capillaris) komt voor op droge weilanden, in grazige wegbermen en op dijken en ook gewoon tussen de straatstenen.

De Bonte Crocus (Crocus vernus) is een bergplant uit Zuid- en Midden-Europa. Het is een stinzenplant en een tuinplant die soms verwildert. We vinden de plant in parkbossen. Het is een goede bijenplant.

Het Stekelkamgras (Cynosurus echinatus) groeit op vochtige tot droge, voedselrijke, omgewerkte grond. De plant, die afkomstig is uit het Middellandse-Zeegebied en Zuidwest-Azië, is recent op enkele plaatsen aan het inburgeren in urbane gebieden en komt ook adventief voor. De plant wordt ook vaak aangeplant in geveltuintjes.

Het Bleek Cypergras (Cyperus eragrostis) is een tuinplant uit Noord-Amerika die reeds in een aantal steden verwilderd werd aangetroffen. Deze soort heeft een voorkeur voor meer natte plaatsen. De plant is slechts matig winterhard.

De Knolcyperus (Cyperus esculentus) is een adventiefplant, die van elders met wol of graan in Vlaanderen werd ingevoerd. Deze plant draagt aan de wortelstok knolletjes. Ook Gladiolen hebben dergelijke knolletjes. Waarschijnlijk wordt de Knolcyperus samen met Gladiolen ingevoerd. Deze plant bloeit met gereduceerde bloempjes.

De Brem (Cytisus scoparius) is een warmteminnend struikje dat vooral groeit op een kalkarme, zanderige of stenige bodem, zoals in wegbermen, op licht beweide terreinen, in heidegebieden en langs spoordijken. Het is een struik met altijd groene twijgen en gele gesteelde bloemen. De vruchten zijn peulen, die bij rijpheid open springen. Het is tevens een populaire tuinplant. De peulen, de zaadjes, de jonge twijgen en de bladeren zijn giftig. De Brem wordt ook wel als sierplant gekweekt in tuinen. Er bestaan reeds verschillende variëteiten. Het is in de stad één van de waardplanten van de Witte Tijger (vlinder). Het is een goede bijenplant.

De Bosorchis (Dactylorhiza fuchsii) groeit in lichte loofbossen, schraallanden, heiden, duinen en bermen op een kalkhoudende grond. Deze orchidee werd in 2003 aangetroffen in de Antwerpse haven.

De Rietorchis (Dactylorhiza praetermissa) groeit op relatief voedselrijke, vochtige tot natte grond.  Op natuurlijke standplaatsen komt de Rietorchis voor in trilvenen, rietlanden, moerassige graslanden, natte duinvalleien en soms in oevers van meren en sloten. De groeiplaatsen drogen ’s zomers hoogstens oppervlakkig uit. Tot de niet natuurlijke standplaatsen behoren vochtige opspuitterreinen en ontzandingen. Ook in bermen, op braakliggende terreinen en zelfs in tuinen kan deze plant opeens verschijnen. Ook parken met een natuurvriendelijk beheer kunnen de Rietorchis herbergen. Deze orchidee profiteert van natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk maaibeheer, waarbij niet tussen half mei en eind juli wordt gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd om de bodem zo voedselarm mogelijk te houden.

De Doornappel (Datura stramonium) is een courante stadsplant. De plant komt oorspronkelijk uit Noord-Europa sinds de zeventiende eeuw in Europa verwilderd voor op open, zonnige en droge plaatsen, op een zandige, zeer voedselrijke en losse bodem, zoals in wegbermen, langs rivierstrandjes, op bouwterreinen, in moestuinen, op voormalige mestopslagplaatsen en op stortterreinen. Het is een zeer giftige plant.

De Peen (Daucus carota) is een algemene plant die voorkomt op een open, voedselrijke, meestal ook kalkrijke bodem, zoals in droge graslanden, wegbermen en op dijken. De plant is herkenbaar aan het feit dat er midden in het bloemscherm één bloempje zit, dat zwart of zeer donker rood is gekleurd. Deze plant is de wilde vorm van de gekende gekweekte Peen (worteltjes) die een dikke fel oranje penwortel heeft. De gekweekte vorm ontstond uit kruising met soorten uit Zuid-Europa. De Peen is een belangrijke waardplant van de Koninginnepage.

Het Sofiekruid (Descurainia sophia) is een courante stadsplant die groeit op open, droge, vaak kalkrijke zandgrond, in omgewerkte bermen. Ze wordt onder meer verspreid met vogelvoer.

Het Vingerhoedskruid (Digitalis purpurea) groeit van nature in bossen, vooral sparrenbossen waar is gekapt of gebrand, op een tamelijk vochtige, zure, meestal zandige en niet te voedselrijke grond waarin meestal geen kalk zit. In de stad komt deze soort vooral voor als verwilderd uit tuinen, omdat ze veel wordt gekweekt voor de mooie bloemen, die in aarvormige trossen van wel 20 tot 80 exemplaren staan. De bloemen zijn min of meer buisvormig (vingerhoedmodel). De bloemen trekken vooral hommels aan. De hele plant is zeer giftig. Het is een van de waardplanten van de Goudgele Boorder (vlinder).

Soms kan men in de stad ook het Geel Vingerhoedskruid (Digitalis lutea) als tuinvlieder aantreffen.

Het Glad Vingergras (Digitaria ischaemum) groeit op bouwland en langs paden op zandgrond en ook vaak langs spoorwegen.

Het Harig Vingergras (Digitaria sanguinalis) is een typische stadsplant. Het is een adventief die groeit op zandige grond op bouwland en langs paden, ook soms in industriegebieden en langs spoorwegen op spoorwegemplacementen.

De Muurzandkool (Diplotaxis muralis) is een courante stadsplant. Het is een adventiefplant uit Midden- en Zuid-Europa met gele bloemen. Deze soort groeit vooral in het kustgebied, langs spoorwegen, aan de voet van duinhellingen en op zeedijken, ook op muren en in ruigten. Het is een pionier van droge, niet te voedselrijke grond. Het is één van de waardplanten van het Groot Koolwitje.

De Grote Zandkool (Diplotaxis tenuifolia) is een courante stadsplant die we vooral zullen aantreffen langs spoorwegen, bij grote rivieren en aan de kust, onder meer op braakliggende terreinen in steden nabij duingebieden. De gele bloemen geuren aangenaam en worden veel door bijen bezocht. Het is één van de waardplanten van de vlinders Groot Koolwitje en Klein Koolwitje.

De Grote Kaardenbol (Dipsacus fullonum) groeit vooral op klei- en krijtverweringsbodems, op dijkhellingen langs spoorwegen en langs de grote rivieren. De langwerpige bladeren zijn grondstandig en vormen een kan waarin regenwater kan worden opgevangen. Zowel de stengel als de bladeren dragen stekels. De plant kan een hoogte bereiken van 1,5 m en wordt ook in siertuinen gekweekt. Het is een rijke nectarplant, die erg in trek is bij dagvlinders, hommels en Honingbijen. Veel Kaardenbollen zijn ontsnapt uit tuinen, tuinafval en droogboeketten of zijn ingezaaid. De plant weet zich goed te handhaven in ruige hoeken op industrieterreinen, in havengebieden, op braakliggende gronden en in ruige wegbermen. Het is een vogelvriendelijke plant.

Het Wit Hongerbloempje (Draba muralis) is een zeldzame plant met witte bloemen. Dit plantje groeit zowel op natte als droge standplaatsen, op een niet te voedselrijke, open of grazige zandgrond, in uiterwaarden of duinen, soms ook op rotsen, ruïnes en muren. 

De Stekelige Kogeldistel (Echinops exaltatus) kan in de steden worden gevonden in verruigde hoekjes. Het is een verwilderde sierplant die van nature voorkomt in Zuidoost-Europa. In de bloeitijd ziet de “kogel” lichtblauw. Deze plant trekt veel bijen en hommels aan.

Het Slangenkruid (Echium vulgare) is een plant van open en zonnige, kalkrijke, droge en voedselrijke gronden. Ze groeit vooral in weg- en spoorwegbermen, groeven, duinen, omgewerkte gronden en graslanden. Het is een pionier op industrieterreinen en braakliggende terreinen. De wortels kunnen tot 2 m diep in de bodem gaan. De zaden blijven lang kiemkrachtig, ook diep onder de grond. Ze kiemen zodra ze weer aan de oppervlakte komen. Deze plant, die bloeit met paarse bloemen is de waardplant van Cynaeda dentalis en één van de waardplanten van de vlinders Koperuil en Witte Tijger. Er zijn waarnemingen van ei-afzet door de Distelvlinder op deze plant. De plant is tevens een belangrijke stuifmeelleverancier voor de Andoornbij.

Het Plat Handjesgras (Eleusine indica) is een adventieve plant. Het is een nieuwkomer uit de tropen die reeds een internationale verspreiding kent. In enkele steden treedt deze soort zeer massaal op. Het gras groeit in een platte pol en overleeft daarom maaien. Het zet heel gemakkelijk zaad en is bestand tegen enkele bestrijdingsmiddelen.

De Brede Waterpest (Elodea canadensis) is sedert 1836 in Europa en verspreidde zich snel, vooral door “ontsnapping” of moedwillige dumping vanuit tuinen . Oorspronkelijk komt deze soort uit Noord-Amerika. Deze waterplant groeit in voedselrijke stilstaande en stromende zoete wateren. De witte bloemen drijven, de stengels zijn ondergedoken en voorzien van worteltjes. Ieder stukje stengel kan opnieuw wortelen. Tot omstreeks 1950 zorgde de verbreiding van deze waterplant voor verstopte waterlopen. Nadien zorgde de waterverontreiniging ervoor dat deze plant vrijwel overal verdween. De soort komt wel nog voor in voedselrijke, zoete en vooral stilstaande wateren. Een verbeterende waterkwaliteit kan er bij ons voor zorgen dat deze plant opnieuw voor meer problemen inzake dichtgroeien van de wateren kan zorgen. Het is één van de waardplanten van de vlinder Acentria ephemerella.

De Kweek (Elytrigia repens) groeit algemeen op zandgrond langs wegen, op ruderale plaatsen, in akkers en graslanden, ook langs oevers en op kwelders. Deze soort heeft een taaie ondergrondse wortelstok met veel uitlopers. De afgebroken stukjes van deze uitlopers groeien verder zodat de plant wel als een onkruid wordt aanzien. De Kweek scheidt remstoffen af die de groei van andere planten nadelig beïnvloeden en dus de eigen soort begunstigen. In steden kan men deze plant tussen de bestrating aantreffen. Het is één van de waardplanten van het Zwartsprietdikkopje (vlinder).

De Beklierde Basterdwederik (Epilobium ciliatum) is een adventiefplant, afkomstig uit Noord-Amerika, die zich sedert het einde van de negentiende eeuw in Europa verspreidt.

De Bergbasterdwederik (Epilobium montanum) is een courante stadsplant. Het is een soort van vochtige bossen en heggen en groeit op een vochtige, schaduwrijke, losse en min of meer voedselrijke bodem. De plant groeit ook in de stad op vochtige, voedselrijke, meestal beschaduwde grond en ook wel in perken en op muren.

De Donkergroene Basterdwederik (Epilobium obscurum) is een courante stadsplant. Deze plant groeit op natte, matig voedselrijke, kalkarme, licht beschaduwde plaatsen, vooral aan en zelfs in beekjes en sloten.

De Viltige Basterdwederik (Epilobium parviflorum) is een courante stadsplant. Deze zacht en viltig behaarde plant is te vinden op een vochtige bodem die voedselrijk, vrij open en weinig tot niet zuur is langs sloten en moerassen.

De Bleke Basterdwederik (Epilobium roseum) is een courante stadsplant die groeit op een vochtige, open, voedselrijke en kalkhoudende bodem langs oevers van beken en riviertjes. In de stad vinden we deze plant in brandgangen van oude wijken, die vaak vochtig zijn en schaduwrijk.

De Kantige Basterdwederik (Epilobium tetragonum) is een courante stadsplant die zich uitbreidt. De plant groeit op een vochtige stikstofrijke grond in moerassen, langs sloten, vochtige graslanden en vochtige kapvlakten. De plant is bestand tegen zout.

Epimedium (Epimedium alpinum) is een tuinplant, die soms in oude parken verwildert. Deze plant komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa. Epimedium-soorten worden soms ook als perkplant aangeplant.

De Brede Wespenorchis (Epipactis helleborine) heeft de meeste groeiplaatsen van alle orchideeën. Deze courante stadsplant groeit zowel op een voedselarme als voedselrijke bodem, langs paden en weggetjes in loof- en naaldbossen, in stedelijke gebieden in lanen en parken en op beschaduwde bermen en ook in duinpannen. De bodem moet wel voldoende kalkhoudend zijn. In stedelijke gebieden wordt deze plant meestal slechts een 10-tal cm hoog, waardoor ze vrijwel niet opvalt, terwijl ze in de buitengebieden een hoogte van 80 cm kan bereiken. De plant prefereert schaduw of halfschaduw als groeiplaats. De rode onderlip van de bloemen trekt wespen aan, die via het stuifmeeltransport instaan voor de bestuiving. De zaadjes zijn stoffijn en worden via de wind verspreid. Deze soort lijkt enigszins begunstigd te worden door een verhoogde toename van stikstof in de bodem. Het is van nature een bosbewoner, maar geeft in de stad de voorkeur aan parken. De plant verlangt schaduw en prefereert een stabiele bodem. Ook in tuinen van villawijken, tussen sierheesters, in beschaduwde bermen en op begraafplaatsen komt ze veel voor. Deze orchidee, die men echt wel dé stadsorchidee mag noemen, werd ook al in boomspiegels in steden aangetroffen.

Het Klein Liefdegras (Eragrostis minor) is een typische stadsplant die groeit op open, droge tot vochtige, omgewerkte of betreden, vaak stenige grond, vooral langs spoorwegen en wegranden; ook in perken en tuinen. De plant komt vrijwel alleen in urbane gebieden voor.

Het Straatliefdegras (Eragrostis pilosa) is een courante stadsplant die we eigenlijk vooral in stedelijk gebied aantreffen. Deze soort is afkomstig uit tropische en warme gematigde streken. Sedert de tweede helft van de vorige eeuw breidde deze plant zich als adventiefplant sterk uit. We vinden deze soort op warme, vochtige en vaak stenige plaatsen met een verdichte bodem, meestal tussen stoeptegels en ook wel in wielsporen in bermen en op betreden plaatsen.

De Winterakoniet (Eranthis hyemalis) is een stinzenplant van amper 5 cm hoog. De glanzende handvormige bladeren verschijnen pas na de bloei. De gele bloemen bevatten zoetgeurende honingschubjes die de eerste hommel- en wespenkoninginnen van de nodige energie voorzien. Bij de zaadvorming groeit de plant uit tot een hoogte van 20 cm. Het is een goede bijenplant.

De Gewone Dophei (Erica tetralix) is een dwergheester die we vooral aantreffen in vochtige en natte heiden, verzurende mesotrofe moerassen, onbemeste graslanden en duinen. In oude kasteeldomeinen (Brugge) wordt deze plant sporadisch nog aangetroffen in resterende heide-stukjes. De zijtakken kruipen over de grond en schieten opnieuw wortel. De soort is achteruitgegaan door verdroging, eutrofiëring en vergrassing en overschaduwing door boomopslag. De plant levert veel stuifmeel en nectar.

De Zomerfijnstraal (Erigeron annuus) is een courante stadsplant die eigenlijk meer bloeit in de herfst dan in de zomer; men vindt deze plant vaak op braakliggende terreinen. De plant groeit op zandige, zonnige, open plaatsen in bermen en op oude muren. Het is een goede bijenplant.

De Muurfijnstraal (Erigeron karvinskianus) is een typische stadsplant die men vaak op muren aantreft. Het is van oorsprong een Mexicaanse soort. Deze plant groeit meer op vochtige plaatsen. In tuincentra noemt men deze plant ook wel “Mexicaanse madelief”.  Het is een goede bijenplant.

De Gewone Reigersbek (Erodium cicutarium) komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar is bij ons reeds eeuwen ingeburgerd. De plant groeit op wegen en wegbermen op een droge, zanderige of stenige plaats. De zaadjes zijn langgenaald. De naalden rollen zich op bij droogte en spreiden zich onder invloed van vochtigheid. Op die manier dringen ze in de grond. Het is een waardplant van het Bruin Blauwtje (vlinder).

De Vroegeling (Erophila verna) kiemt in de herfst, overwintert met een bladrozet en bloeit in het vroege voorjaar. Het is één van de vroegste bloeiers en komt voor op zandgrond op open plaatsen, langs wegen, op spoorwegemplacementen, in duinen en in parken. Dit plantje stelt weinig eisen qua groeiplaats. Deze plant is ook vaak te vinden in de stadscentra in boomspiegels en op pleinen, waar de kleine witte bloemetjes een witte waas vormen over de straatstenen.

De Gewone Steenraket (Erysimum cheiranthoides) is een algemene plant van bouwland, wegranden en ruige plaatsen. Het is een goede bijenplant.

De Muurbloem (Erysimum cheiri) is een typische stadsplant. Het is een zeldzame plant die oorspronkelijk afkomstig is uit het Middellandse Zeegebied maar reeds sedert de Romeinse Tijd in Europa verspreid is. Het is één van onze oudste sierplanten. De gele bloemen trekken veel bijen aan. Deze soort groeit op oude muren zoals stadsmuren en ruïnes die gevoegd zijn met kalkspecie, ook op kalkrotsen en in oude steengroeven op warme, beschutte plaatsen. In stedelijke gebieden houdt de plant stand op zeer oude, verweerde muren die met zachte kalkspecie zijn gevoegd, vooral op muren die tot 1870 zijn gebouwd met kalk, zand of gemalen tufsteen. Nieuwe specie zal pas na 15 tot 20 jaar voldoende uitgeloogd zijn. De ragfijne worteltjes vinden een goed houvast in de poreuze ondergond. Het vocht kan goed in de kalkspecie trekken. In Vlaanderen komt deze soort onder meer voor in Leuven (Groot Begijnhof).

Het Slaapmutsje (Eschscholzia californica) is een tuinplant, afkomstig uit de Verenigde Staten, die zich in de herfst gemakkelijk uitzaait. Het is een goede bijenplant.

Het Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) komt voor op vochtige plaatsen, meestal langs oevers tussen riet en biezen, ook op kapvlakten in vochtige tot natte loofbossen en in kalkrijke duinvalleien. De vijfkantige vruchtjes hebben veel vruchtpluis en zweven over een grote afstand weg. De roze bloemen van deze plant oefenen een zeer grote aantrekkingskracht uit op insecten zoals bijen, hommels, vlinders en zweefvliegen, zodat dit een uitstekende plant is om te gebruiken in perken en plantsoenen. Het is een waardplant voor de Goudgele Boorder (vlinder).

De Amandelwolfsmelk (Euphorbia amygdaloides) is een zeldzame plant van vochtige loofbossen. Deze soort gedijt best op de overgang van een kalkrijke naar een kalkarme bodem. De soort wordt ook in tuinen gekweekt en verwildert soms. Het is een geschikte plant voor een geveltuin.

De Heksenmelk (Euphorbia esula) is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Ze komt bij ons verwilderd voor op een kalkhoudende, droge, humeuze grond, die redelijk voedselrijk is. We treffen haar aan langs spoorlijnen en in bermen van verkeerswegen, waarlangs ze door het verkeer verder wordt verspreid. We vinden deze plant ook in uiterwaarden van grote rivieren, op dijken en in weilanden. De plant met de gele of groenige bloemen is vaak in het stedelijke gebied te zien.

De Kruisbladige Wolfsmelk (Euphorbia lathyrus) is een courante stadsplant, die regelmatig in de steden voorkomt, vooral als een verwilderde tuinplant. Het sap van deze plant is zeer scherp, branderig en giftig. Vooral op droge, zonnige plaatsen kiemen de uit de vruchten wegspringende zaden ook buiten de tuinen. Woelmuizen en mollen hebben een afkeer van deze plant.

De Straatwolfsmelk (Euphorbia maculata) kan in de steden over behoorlijke oppervlakken woekeren. Deze typische stadsplant is afkomstig uit Noord-Amerika maar komt al lang voor in Zuid-Europa. De soort is vermoedelijk vanuit het zuiden via vakantieverkeer in onze streken terecht gekomen. Men vindt de plant vooral op begraafplaatsen en andere stenige plaatsen, zoals in gruis of grind en tussen stoeptegels en dit vooral in een stedelijke omgeving. De zaden overleven de winter prima en kiemen in het voorjaar in de buurt van de ouderplanten.

De Tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus) is een courante stadsplant die men kan vinden op open, vochtige en voedselrijke grond, vaak op kerkhoven. De plant wordt ook vaak in tuinen aangeplant.

De Boekweit (Fagopyrum esculentum) slaat hier en daar in de steden op en blijft wel enige tijd standhouden, bijvoorbeeld in omgewerkte bermen. Deze plant wordt nog sporadisch als landbouwgewas gekweekt, steekt soms in vogelvoer en wordt ook soms uitgezaaid als nectarplant. De plant komt oorspronkelijk uit Midden-Azië. Het is een goede bijendrachtplant en een vogelvriendelijke plant.

De Chinese Bruidssluier (Fallopia baldschuanica) is een tuinplant, die vaak verwildert in struikgewas en in de steden aan het inburgeren is. De soort is afkomstig uit Midden-Azië. De plant wordt als waardplant gebruikt door onder meer het Boomblauwtje.

De Japanse Duizendknoop (Fallopia japonica) is een oeverplant die al heel wat waardevolle vegetaties heeft verdrongen. De plant breidt zich uit door middel van wortelstokken. Uit een klein stukje van deze wortelstok kan zich een nieuwe plant ontwikkelen. In het land van herkomst (Japan) is het een pionierssoort van ondermeer kale vulkanische bodems. De soort is in staat om sterk verstoorde milieus in te palmen. Omstreeks 1825 werd de plant in Europa binnengebracht, oorspronkelijk als sierplant in tuinen, van waaruit ze verwilderde. Deze soort vormt dichte bosjes die geen licht doorlaten en waaronder dus weinig andere planten kunnen groeien.

De Sachalinse Duizendknoop (Fallopia sachalinensis) komt vooral voor langs spoorwegen. De plant is afkomstig uit Oost-Azië en is ondertussen ingeburgerd. 

De Vijgenboom (Ficus carica) is –hoe vreemd dit ook klinkt- een typische stadsplant. Men vindt deze boom zelfs in keldergaten in de stad. In Amsterdam (Nederland) groeien een hondertal spontaan opgekomen Vijgenbomen. Deze zijn waarschijnlijk gegroeid uit consumptievijgen. Het is niet waarschijnlijk dat het zaailingen zijn die uit de tuinen komen. Vijgen kunnen in ons klimaat wel hun schijnvruchten ontwikkelen, maar ze hebben een bepaalde galwesp, de Gewone Vijgenwesp (Blastophaga psenes) nodig voor de bestuiving en die komt in onze streken niet voor. De galwesp kruipt door een kleine opening aan de bovenkant van de vrucht naar binnen en passeert dan eerst de mannelijke en daarna de vrouwelijke bloempjes waarna de zaadjes zich vormen. Om toch ook in ons gematigde klimaat eetbare vruchten te krijgen zijn er cultivars ontwikkeld. De planten ontwikkelen vruchten zonder dat er een bevruchting aan te pas komt. Een voordeel van deze maagdelijke vruchtzetting is dat deze variëteiten vrij zijn van pitten. De vijg zelf is een uitgegroeide bloembodem die de bloempjes helemaal omsluit. De scheuten van de Vijg kunnen geleid worden tegen een zonbeschenen muur. Soms groeit hij uit tot een heuse boom. De zoete vruchten, de vijgen, zijn rijp tussen augustus en oktober. Merels, mezen en de Atalanta (vlinder) komen er op af. Deze boom verschijnt steeds meer tussen straattegels en op grachtenmuren. De vijg is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Hij vraagt volle zon, kan op balkon of dakterras en profiteert van milde winters.

De Middelste Duivenkervel (Fumaria muralis) is een courante stadsplant die voorkomt op zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, omgewerkte of verstoorde, goed gedraineerde, zwak zure grond. We vinden deze soort op akkers, braakliggende grond, ruderale plaatsen, hellingen, muren, puinhopen, ruigten, grasland, oude boomgaarden, bermen, langs spoorwegen en in heggen en struwelen.

De Gewone Duivenkervel (Fumaria officinalis) is een algemene plant van tuinen, (voormalige) moestuinen, wegbermen, akkers en braakliggende terreinen, met een lichte, voedselrijke, vochtige en zandige kleigrond. Er treedt vooral zelfbestuiving op, want de plant krijgt weinig insecten op bezoek. Dit tere plantje, dat bloeit met roze bloemen, kan plotseling in tuinen opduiken en kiemt tussen het plaveisel en in de voegen van muren. 

De Weidegeelster (Gagea pratensis) groeit in graslanden, langs dijken en op rivierduinen, soms ook op kerkhoven, op een zandige tot licht kleiige (kale) grond. Voordat de zomer aanbreekt, zijn de gele bloemen en de bladeren reeds weer verdwenen. Het is een vroege bloeier; de soort bloeit soms reeds in februari, maar meestal vanaf maart en april. De plant is gebonden aan rivieren, maar heeft toch een voorkeur voor hoge plekken, zoals rivierduinen, dijken, vestingswerken en begraafplaatsen. De plant vermeerdert zich vegetatief door middel van bijbolletjes, die afbreken van de bol en door het water, de mens, mollen en muizen worden verspreid. Het zaad dat wordt gevormd, blijkt onvruchtbaar te zijn. Het is vreemd dat het plantje toch bloeit. Er zijn vrijwel geen insecten op de Weidegeelster aan te treffen. Maaien en begrazen begunstigen de soort.

De Schedegeelster (Gagea spathacea) komt voor op plaatsen in en rond (vochtige) loofbossen, op een bodem met een losse bovenlaag en een ondergrond van keileem, op zandige oeverwallen en soms op verstoorde bodems. Er bestaat kans deze plant aan te treffen in parken, op begraafplaatsen en in oude tuinen.

Het Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) is een bekend stinzenplantje dat oorspronkelijk uit Zuid-Europa komt, maar thans geheel ingeburgerd is bij ons. Het werd in onze streken al in de middeleeuwen gekweekt en is waarschijnlijk vanuit kloostertuinen verwilderd geraakt. Van februari tot april zijn de bekende witte klokvormige, knikkende bloempjes zichtbaar. Het plantje groeit in bossen, in hagen, op dijken, in tuinen en parken. De soort houdt lang stand op een zelfde groeiplaats. De wortel is een bol. De plant verwildert vaak op beschaduwde vochtige bodems. Het is een goede bijenplant.

Het Kaal Knopkruid (Galinsoga parviflora), ook Klein Knopkruid genoemd, komt oorspronkelijk uit Peru, maar is nu een kosmopoliet, die ingeburgerd is op akkers, wegbermen, in tuinen en ruigten tot in het centrum van de grote steden.

Het Harig Knopkruid (Galinsoga quadriradiata) is een courante stadsplant die oorspronkelijk uit Midden-en Zuid-Amerika komt, waar de plant als een sla wordt gegeten. Deze plant is thans ingeburgerd. Ze komt voor op zand en klei in akkers met knolgewassen, moestuinen en omgewerkte bermen. Vooral in het stedelijk gebied wordt de soort meer gezien. Een braakliggend stukje grond of een stoeprandje langs de weg of de gevel is voldoende voor deze plant om goed te gedijen.

Het Kleefkruid (Galium aparine) is een zeer algemene plant die groeit op voedselrijke, niet te zure, vochtige bodem op licht beschaduwde plaatsen, zoals in heggen, kreupelhout en op bouwland. Het is een zouttolerante plant. Ze groeit snel en kan als een mantel over andere planten heengroeien. De vruchten zijn splitvruchtjes. Het is een sterke plant die redelijk bestand is tegen herbiciden. De plant is over de groene delen bezet met stekelhaartjes die voorzien zijn van weerhaakjes en hecht zich zo gemakkelijk vast aan textiel of aan de vacht van dieren. Met behulp van de weerhaakjes en stijf afstaande takjes klimt de plant in dichte vegetatie. Deze plant wordt begunstigd door stikstofbemesting in agrarische landschappen. Het is één van de waardplanten van de Gewone Worteluil.

Het Frans Walstro (Galium murale) is een ijl, liggend plantje. Deze plant kan via de bandenprofielen van voertuigen of via uitgeklopte automatten in de stad terechtkomen en verder groeien tussen bestrating en bij gevels. De zaadjes zijn voorzien van gekromde haren en blijven dus gemakkelijk overal aan kleven. De plant komt oorspronkelijk uit Zuid- en Midden-Europa waar de soort tamelijk algemeen is.

De Glanzige Ooievaarsbek (Geranium lucidum) is een typische stadsplant die de laatste jaren meer en meer wordt gezien in verschillende steden.

De Rotsgeranium (Geranium macrorhizum) is een bergplant uit Zuid-Europa. Deze soort blijkt aan het oprukken te zijn in Vlaanderen. Hij groeit tussen straatstenen en op muren. De soort is nog niet ten volle ingeburgerd.

De Donkere Ooievaarsbek (Geranium phaeum) is een stinzenplant, oorspronkelijk afkomstig uit Zuid- Europa. Deze plant komt veel voor in stedelijke gebieden, waar ze verwilderde uit siertuinen. Op buitenplaatsen is de soort al bekend sedert de zestiende eeuw. De concurrentie met andere planten mag niet te groot zijn. De bloemen worden druk bezocht door bijen en hommels.

Het Klein Robertskruid (Geranium purpureum) is een typische stadsplant. Het is een tuinplant die verwildert in de stad  en gedijt op een droge, matig voedselrijke, min of meer beschaduwde zandgrond. De soort is nog zeldzaam en de inburgering in de stad is nog maar recent ingezet.

De Bermooievaarsbek (Geranium pyrenaicum) is een courante stadsplant die voorkomt in bermen, rivierdijken, langs spoorwegen (spoordijken), heggen en struwelen, ruderale plaatsen, omgewerkte grond, braakliggende grond, akkers en ruigten. Het is een ingeburgerde soort. Deze plant is vooral in het stedelijk gebied te vinden.

Het Robertskruid (Geranium robertianum) komt algemeen voor op beschaduwde plaatsen, soms op muren, rotsen, wallen en steenglooiingen. De plant prefereert een vochtige en losse kalkhoudende bodem. De vruchten zijn kluisvruchtjes, die bij rijping tot zes meter ver kunnen worden weggeslingerd. De plant is in de stad vaak te vinden op muren en langs spoorlijnen.

De Ronde Ooievaarsbek (Geranium rotundifolium) komt voor op open, droge, kalkrijke, vaak stenige plaatsen. Het is een typische stadsplant die vrijwel alleen in urbane gebieden voorkomt. We vinden de plant in steden op parkeerterreinen, warme droge plekken, langs spoorlijnen en tussen plaveisel.

De Bloedooievaarsbek (Geranium sanguineum) wordt vooral als sierplant gekweekt en verwildert vaak uit tuinen. Deze soort houdt van zonnige standplaatsen.

Het Groot Nagelkruid (Geum macrophyllum) groeit op vochtige, beschaduwde, voedselrijke plaatsen. De plant is aan het inburgeren in de steden. Oorspronkelijk is deze soort afkomstig uit Noord-Amerika en Oost-Azië. Het is een goede bijenplant.

Het Geel Nagelkruid (Geum urbanum) groeit in bossen en hagen, oude parken en meestal ook oudere tuinen op beschaduwde plaatsen. De talrijke nootjes die iedere bloem vormt worden als klitvruchtjes verspreid, waarbij de verdroogde stijl met zijn haakvormige snaveltje als een ankertje dienst doet. Het is een goede bijenplant.

De Bleekgele Droogbloem (Gnaphalium luteo-album) is een courante stadsplant die groeit op enigszins vochtige zandgrond op open plaatsen met veel zon en een kalkhoudende bodem. De bloemen zijn roodachtig geel gekleurd.We vinden deze plant in de stad op weinig gebruikte parkeerterreinen en spoorwegemplacementen.

Het Gipskruid (Gypsophila muralis) is een plant die in het wild alleen langs de grote rivieren voorkomt. In steden ontsnapt deze soort uit bloemperken en tuinen. De plant wordt vaak op kerkhoven gevonden. De soort bloeit tot laat in de herfst. Het is een goede bijenplant.

Het Pluimgipskruid (Gypsophila paniculata) is een tuinplant uit Zuidoost-Europa en West Siberië, die soms verwildert en dan lang standhoudt. Het is een goede bijenplant.

Het Alpengipskruid (Gypsophila repens) werd in 2013 in Antwerpen gevonden. De soort komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied. Deze plant groeit vooral in kalkrijke bergachtige streken maar wordt bij ons ook wel in rotstuintjes geplant. Als men deze plant in de stad aantreft kan het dus zowel gaan om een tuinvlieder als een vanuit het zuiden via toerisme ingevoerde adventiefplant.

De Klimop (Hedera helix) is een hechtende klimstruik die tamelijk algemeen voorkomt in bossen, boschages, tegen rotsen en op muren op iets vochtige beschaduwde tot halfbeschaduwde plaatsen. Deze plant wordt zeer vaak aangeplant. De knopvormige, groenachtige bloemen worden voor de nectar druk bezocht door verschillende zweefvliegen, bijen, wespen en vlinders. Van september tot december staat de Klimop in bloei en produceert hij nectar. In de herfst vormt hij daarom een welkome voedselbron voor de laatste bijen en vlinders die nog rondvliegen in een periode dat de meeste bloemen al zijn uitgebloeid. Voor deze insecten is de nectar de brandstof waarop ze vliegen. Klimop vindt men tegenwoordig meer in stedelijke gebieden dan in de buitengebieden. Deze struik blijft het hele jaar groen, dus op zich is dat al mooi. Insecten op de Klimop vormen zelf voedsel voor onder meer vogels en vleermuizen. Klimop is ook een belangrijke broedplek voor bijvoorbeeld de Merel en de Huismus. Klimop is zeer belangrijk voor natuur in de stad. De vruchten zijn steenvruchtjes, die graag worden gegeten door vogels zoals lijsters, Merels, Spreeuwen, duiven en Waterhoentjes die hierdoor de zaadjes verspreiden. De Klimop is geen parasiet. Als de scheuten en de stengels klimmen hebben de worteltjes alleen een hechtende functie. Klimop klimt alleen maar om het zonlicht op te vangen dat hij nodig heeft om te bloeien en vrucht te dragen. Zijn voedingsstoffen haalt hij alleen uit de grond. Bomen en muren worden gebruikt om zich vast te hechten. Pas wanneer de struik extreem sterk is ontwikkeld, kan hij soms oude muren, dakgoten of daken beschadigen of bomen verstikken. Regelmatig terugsnoeien volstaat om het huis te beschermen of de takken vrij te maken van Klimop, zodat deze enkel voortklimt op de stam. Klimop concurreert wel met bomen waarop hij groeit om licht. Bomen kunnen zo overgroeid worden dat deze toch afsterven. Een parasiet die leeft ten koste van de Klimop is de Klimopbremraap. De Klimopbij komt alleen af op de bloemen van Klimop. Klimop is één van de waardplanten van het Boomblauwtje (vlinder). De bladeren en vooral de bessen van de Klimop zijn licht giftig, maar de bessen smaken zeer bitter, zodat het weinig waarschijnlijk is dat kinderen er veel van zullen eten.

De Zonnebloem (Helianthus annuus) is een bekende tuinplant uit Midden- en Zuid-Amerika. Deze plant kan tot ruim 2 m hoog uitgroeien. Zodra de bloem zich in de top ontwikkelt, stopt de lengtegroei. Het is een goede bijenplant en ook een vogelvriendelijke plant.

De Stijve Zonnebloem (Helianthus X laetiflorus) is een courante stadsplant die groeit in oeverruigten en op natte, omgewerkte grond. Het is een tuinplant, afkomstig uit Noord-Amerika, die vaak verwildert (uit tuinafval) en vaak lang standhoudt.

Het Stinkend Nieskruid (Helleborus foetidus) wordt vaak als sierplant gekweekt en verwildert dan ook soms uit tuinen. Alle delen van deze plant zijn zeer giftig. In Vlaanderen is dit een inheemse plant. Het is een goede bijenplant.

De Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidwest-Azië. De soort werd naar onze streken gebracht omwille van zijn decoratieve uiterlijk. Het is bij ons vooral een verwilderde plant uit parken en tuinen. De plant kan tot 3,5 m hoog worden en groeit op een vochtige, zeer voedselrijke bodem. Elk plant produceert jaarlijks duizenden zaden die een drietal jaar kiemkrachtig blijven. De zaden verspreiden zich via de wind zodat deze soort in grote hoeveelheden wordt aangetroffen langsheen autosnelwegen en spoorlijnen en in verwaarloosde tuinen en bossen. De zaden kunnen zich ook via het water van grachten, beken en rivieren verspreiden. De stengelharen kunnen zorgen voor kleine wondjes. De bladeren bevatten furocumarine en kunnen bij contact onder invloed van  zonlicht op de huid rode vlekken, zwellingen, blaasjes en ontstekingen veroorzaken. Als het sap van deze plant in de ogen terechtkomt, kan in sommige gevallen permanente blindheid ontstaan. Het sap is giftig. Men raakt dus best deze plant niet aan en men moet ook kinderen behoeden voor deze soort. Het is één van de giftige planten die men best verwijdert indien ze voorkomt in de buurt van kinderspeelplaatsen. Men kan ze ook maaien op die plaatsen vóór de zaadzetting. Schapen lusten de plant wel.

Het Kaal Breukkruid (Herniaria glabra) is een courante stadsplant die voorkomt op open, ’s zomers droge, matige voedselrijke zand- en grindgronden aan rivieroevers en duintjes, tegenwoordig ook veel op spoorwegterreinen en andere stenige plaatsen. De plant wordt in de stad vaak gevonden op begraafplaatsen, zeer schrale, zandige plekken, op muren, in bermen en tussen straatstenen.

Het Behaard Breukkruid (Herniaria hirsuta) is een typische stadsplant die de laatste jaren oprukt in verstedelijkte gebieden. Men vindt de soort langs spoorwegen (spoorwegterreinen), moestuinen, bermen (zandige wegbermen), zandige of rotsachtige plaatsen langs de kust, tussen straatstenen en op stenige, braakliggende grond. Deze plant is vooral in het urbane gebied ingeburgerd.

Het Purperklokje (Heuchera sanguinea) verwildert uit tuinen. Het is een goede bijenplant.

Het Stengelomvattend Havikskruid (Hieracium amplexicaule) is van nature een rotsplant uit Zuid- en Midden-Europa, maar is bij ons een typische stadsplant. Deze soort komt als adventief vooral voor op muren. De soort werd in sommige steden speciaal ingevoerd om stadsmuren op te vrolijken. In Tongeren bijvoorbeeld werd ze eerst aangeplant, waarna ze verwilderd is op stenige plaatsen zoals ruïnes. Ze groeit vooral op muren waar er aan één kant aarde is, zoals op kademuren. De gele bloemen trekken veel bijen aan.

Het Oranje Havikskruid (Hieracium aurantiacum) is een verwilderde tuinplant die zich in het stedelijke milieu goed blijkt te handhaven. Vaak wordt de plant in nieuwe wijken aangetroffen. Het is een goede bijenplant.

Het Muurhavikskruid (Hieracium murorum), ook Vroeg Havikskruid genoemd is een courante stadsplant. Deze plant groeit op matig voedselrijke grond in loofbossen, in houtwallen maar ook langs wegen en zelfs tussen bestrating en in muurvoegen. We vinden de plant op een vrij voedselrijke bodem, vaak op een beschaduwde plaats. De gele bloemen trekken veel bijen aan.

Het Muizenoor (Hieracium pilosella) groeit op droge en schrale graslanden, in wegbermen, langs spoordijken, op heideterreinen en op zandgronden. We vinden de plant op een voedselarme, droge en zonbeschenen grond. Bij droogte krullen de bladeren om teneinde verdamping tegen te gaan. De zaden zijn zonder bevruchting toch kiemkrachtig. In Leuven werd deze plant al gevonden. Het gras op de groeiplaatsen moet laag blijven. Begrazing is dus gunstig voor deze plant. Het is een goede bijenplant en een waardplant van de Schaaruil (vlinder).

Het Grijs Havikskruid (Hieracium praealtum) is een courante stadsplant die groeit op tamelijk open, droge, matig voedselrijke grond in bermen, aan spoordijken en op mijnsteenbergen. Het is een goede bijenplant.

De Grijze Mosterd (Hirchfeldia incana) groeit op open, voedselrijke grond in bermen, vooral op omgewerkte grond. Het is een refugiumstadsplant, die zeldzaam voorkomt, maar plaatselijk wel zeer talrijk kan zijn in urbane gebieden.

Heelbeen (Holosteum umbellatum) is een courante maar zeldzame stadsplant die groeit op vaak lemige of stenige zandgrond op wegen, begraafplaatsen, zandduintjes, langs spoorwegen, op dijken en in bouwland.

Het Kruipertje (Hordeum murinum) is een courante stadsplant die vooral in stedelijk gebied op ruderale plaatsen, langs wegen en op muren groeit. Het plantje is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied en houdt dan ook van relatief warme standplaatsen. Het is een stikstofminnende plant met grasbloemen zodat we deze plant vaak zullen aantreffen onder trottoirbomen en dan meer specifiek op plaatsen waar veel hondenpoep terechtkomt. De van weerhaakjes voorziene naalden helpen bij de verspreiding.

De Waterviolier (Hottonia palustris) is een achteruitgaande waterplant die als een zwevende plant groeit in sloten en poelen met ondiep, zoet, ongeveer neutraal en voedselarm water. In stilstaand water zal men de plant vooral aantreffen op kwelplaatsen. Deze soort komt meestal voor in laagveengebieden. De plant verdraagt schaduw. De Waterviolier heeft veel kooldioxide nodig voor de fotosynthese en houdt van een lichte stroming in het water. Het is een van de belangrijkste zuurstofproducerende waterplanten. De bloemen produceren stuifmeel en nectar. Bij het droogvallen van de groeiplaatsen ontwikkelt de plant naast ondergedoken bladeren ook luchtbladeren. Wanneer de plant groeit in diep water, dan bloeit de plant zelfs onder water. De ondergedoken bloemen blijven dan dicht en het is vooral hier dat er zelfbestuiving zal optreden. Deze plant trekt met de geurende bloemen insecten aan en vissen kunnen zich verschuilen tussen de stengels.

De Hop (Humulus lupulus) is een kruidachtige slingerplant. Ze groeit van nature in vochtige bossen en moerasbossen, op een voedselrijke, humeuze grond. De zogenaamde hopbellen zijn de vrouwelijke bloemen. De Hop kan wel 5 m lang worden en kan in bomen tot in de top klimmen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Gehakkelde Aurelia en Boomblauwtje. Het is een vogelvriendelijke plant.

De Wilde Hyacint (Hyacinthoides non-scripta) is een tamelijk zeldzame stinzenplant die plaatselijk talrijk kan voorkomen in vochtige loofbossen en in binnenduinranden. De plant bloeit met blauwe bloemen. Soms zijn de bloemen wit of rozig als afstammelingen van verwilderde exemplaren. De bol is giftig. De giftigheid geldt ook voor huisdieren, die mogelijks spelenderwijs kauwen op de bollen die ze vinden. In de stad kan men de plant vinden in oude stadsparken en in bosjes langs de wegen. De Hyacinten die we in de stad aantreffen zijn doorgaans omwille van hun sierwaarde gekweekte vormen die verwilderden. Het plattrappen van de bladeren zorgt voor meer schade aan de planten dan het plukken van de bloemen.

De Spaanse Hyacint (Hyacinthoides hispanica) is minder kieskeurig dan de Wilde Hyacint en kan zich in sterk verruigde bosjes en struwelen handhaven. Beide soorten vormen onderling vaak bastaarden, hetgeen de identificatie bemoeilijkt. De kruisvormen kunnen op termijn de zuivere vorm van de Wilde Hyacint wegkruisen.

Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) heeft cirkelronde tot niervormige bladeren die drijven op het water. De bloemen, die slechts een dag open blijven, steken net boven het wateroppervlak uit en trekken bladluizen, vliegjes, zweefvliegen en bijen aan. De plant houdt vooral van kalkarme en minstens gedeeltelijk beschaduwde wateren. De plant vermeerdert zich door knoppen te vormen, die afvallen, op de waterbodem overwinteren en in het voorjaar uitgroeien tot nieuwe planten. Ook via geslachtelijke weg (stuifmeel) kan de plant worden verspreid. Op de plaatsen waar deze plant nog voorkomt, kunnen zich grote bestanden vormen.  De plant komt vrijwel niet voor in grote, open wateren. De plant drijft vrij in het water. Kikkerbeet is een belangrijke waardplant van het Kroosvlindertje.

De Grote Waternavel (Hydrocotile ranunculoides) is een van oorsprong Amerikaanse plant die zich in Vlaanderen na introductie heeft verspreid. Sedert de jaren 1990 “ontsnapte” de plant uit tuinvijvers. Deze plant overwoekert zeer snel volledige wateroppervlakken en verdringt zo andere planten. Vooral in ondiep, stilstaand water kan deze plant op korte tijd een hele waterloop overwoekeren.  Ze verstoort de zuurstofhuishouding in het water en ontneemt ook het licht aan het onderwaterleven. Ze veroorzaakt hierdoor vissterfte. De plant is goed bestand tegen onze niet te strenge winters, maar verdraagt geen strenge vorst. Ze wordt dus begunstigd door de opeenvolgende milde winters die kenmerkend zijn voor de klimaatverandering. Bij ons plant deze soort zich waarschijnlijk alleen vegetatief voort. Uit kleine stukjes plant ontstaat weer een nieuwe plant, zodat de bestrijding ervan zeer moeilijk is. De plant houdt bovendien van voedselrijk water zodat ze het in Vlaanderen naar haar zin heeft. Een wegdrijvend stekje van enkele centimeters groot is al genoeg om verderop tot een nieuwe plant uit te groeien. Deze plant vormt naast het feit dat ze een bedreiging betekent voor aquatische ecosystemen ook een probleem voor de afwatering, voor de pleziervisserij en zelfs voor de scheepvaart. De inheemse Waternavel Hydrocotile vulgaris, die eerder een moerasplant is, en slechts zelden in stedelijke gebieden te vinden is, is dan weer een achteruitgaande plant.

Het Bilzenkruid (Hyoscyamus niger) is een courante stadsplant die voorkomt op een droge, voedselarme, meestal stenige bodem op puin, in stadsruigten en langs wegen. Deze zeer giftige plant verwildert ook vaak vanuit tuinen.

Mansbloed (Hypericum androsaemum) is een tuinplant die, vooral in het stedelijk gebied, verwilderd kan worden aangetroffen. 

Hyssop (Hyssopus officinalis) is een Zuid-Europese plant, die bij ons wordt gekweekt in moestuinen en verwildert, vooral op oude muren. De soort is afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied tot Midden-Azië. De bloempjes trekken veel bijen aan.

Het Tweekleurig Springzaad (Impatiens balfourii)  is een typische stadsplant. De soort is reeds in heel wat steden te vinden. De plant heeft fraaie grote bloemen en is afkomstig uit de Himalaya en Midden-Azië. Men vindt deze soort vaak gewoon tussen de straatstenen.

De Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) komt als verwilderde en ingeburgerde plant voor op ruderale plaatsen, vooral aan bosranden en langs rivier- en beekoevers. De plant prefereert vochtige tot natte, voedselrijke, meestal beschaduwde plaatsen. Vooral in stedelijke gebieden vinden we de plant meer en meer. Oorspronkelijk komt deze soort uit de Himalaya, maar ze is reeds sedert 1830 in Europa te vinden. Ze kan plaatselijk dichte bestanden vormen en andere (oever)planten verdringen. De roze bloemen zijn bij bijen zeer geliefd voor het stuifmeel. Zij staan in voor de bestuiving. Bij aanraking van de doosvruchten springen de zaadjes weg. Het is één van de waardplanten van het Groot Avondrood (vlinder).

Het Groot Springzaad (Impatiens noli-tangere) groeit op vochtige tot natte plaatsen in bossen, aan heggen, in grienden en brongebieden. Het is een vrij algemene soort die oorspronkelijk afkomstig is uit Azië, maar reeds sinds 1837 verwilderd is uit de Hortus van Berlijn. Door aanraking of door trilling splijten de vruchtbladen van de vruchtjes van elkaar en springen de zaadjes enkele meters ver. Het is één van de waardplanten van de Levervlek (een vlinder).

Het Klein Springzaad (Impatiens parviflora) is een courante stadsplant die afkomstig is uit het Himalayagebied, maar reeds lang in Vlaanderen als een ingeburgerde plant aanwezig is. De plant groeit in droge bossen en parken, vooral op zandgrond. De zaadjes springen bij rijping van de vrucht tot 3 m ver. Deze plant wordt vaak bezocht door zweefvliegen.

Het Zandblauwtje (Jasione montana) is een achteruitgaande plant die groeit op droge heide en zandgronden en in de duinen. De blauwe bloemhoofdjes bevinden zich aan het eind van de stengel. De doosvruchtjes bezitten kleppen die zich openen om het zaad los te laten. In steden vinden we de plant langs ringwegen, op ruig grasland, op kerkhoven en in spoorbermen. De plant kan als adventief meekomen met aangevoerd zand.

De Okkernoot (Juglans regia), ook Walnoot genoemd, is een boom, die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuidoost-Azië en Midden-Azië, maar bij ons veel werd en wordt aangeplant in parken, op landgoederen, in grotere tuinen en  langs wegen en vaak verwildert. De bekende vruchten (walnoten) zijn steenvruchten. In de vrije natuur vinden we deze boom in bossen op een goed doorlatende en kalkhoudende bodem. Onder deze boom kunnen weinig andere planten groeien want uit het blad komt juglon, dat met het regenwater op de grond druipt en deze ongeschikt maakt als groeiplaats voor de meeste andere planten. Zo schakelt de boom eventuele concurrenten uit.

De Beemdkroon (Knautia arvensis) is een plant van droge graslanden, wegbermen en dijkhellingen. We vinden deze plant vooral langs rivieren en in de duinstreek. De bodem is meestal vochtig, vrij voedselrijk en kalkhoudend. Deze plant is achteruitgegaan als gevolg van de verruiging van de vegetatie door afgenomen beheerintensiteit en een intensivering van het landgebruik in agrarisch en openbaar gebied. Voor de kieming zijn open plekjes nodig zijn. Op schrale (kalk)graslanden bestaat het gevaar dat het verschralingsbeheer juist te ver wordt doorgevoerd, zodat de bodem te voedselarm is geworden. Het is een belangrijke nectarplant voor verschillende insecten, zoals vlinders en bijen. De Knautiabij komt vaak op deze plant voor; het is voor de plant een effectievere bestuiver dan andere bijen en zweefvliegen. Beide soorten zijn dan ook min of meer afhankelijk van elkaar. De achteruitgang van de ene soort hangt samen met de achteruitgang van de andere.

De Kompassla (Lactuca serriola) is een courante stadsplant die groeit op ruigten, spoor- en haventerreinen, holle wegen, omgewerkte gronden, akkerranden, wegbermen en bosranden op een voedselrijke grond. Deze plant komt meer en meer in stedelijk gebied voor, nabij woningen en dicht bij muren. Soms groeit de soort ook op de muren. Het is een zeldzame adventiefsoort. De bladeren draaien zich ter bescherming tegen felle zonnestralen.

De Gele Dovenetel (Lamiastrum galeobdolon) en de cultivars ervan met bonte bladeren komen als een verwilderde tuinplant voor in door tuinafval bemeste bosjes, meestal op armere bodem en soms in stinzenmilieus. Het is een goede bijenplant.

De Witte Dovenetel (Lamium album) groeit op een stikstofrijke vaak vochthoudende bodem op ruderale terreinen, in wegbermen, vooral op beschutte, weinig beschaduwde plaatsen. De zaadjes van deze plant worden door mieren versleept (verspreiding). De nectar is alleen voor longtongige insecten te bereiken. Het is een goede bijenplant.

De Hoenderbeet (Lamium amplexicaule) is een courante stadsplant die vooral op bouwland en hakvruchtakkers groeit, meestal op zandige klei. De soort mijdt veengebieden. Hij wordt ook gekweekt in tuinen. Deze plant komt vaak verwilderd in de stad voor.

De Gevlekte Dovenetel (Lamium maculatum) groeit op iets vochtige, meestal halfbeschaduwde standplaatsen op een voedselrijke, humeuze, niet te zware grond. We vinden deze vrij algemene plant in bosranden, open bosjes, langs oevers, op omgewerkte grond en tussen kreupelhout. Van deze soort bestaan er bontbladige kweekvormen. De nectar is alleen bereikbaar voor vlinders, bijen en hommels met een lange roltong, die zorgen voor de bestuiving. Het is één van de waardplanten van de Koperuil (vlinder).

De Paarse Dovenetel (Lamium purpureum) komt het meest voor op droge zand- en leembodems op open grond en wegbermen. De plant kan tot in de binnensteden worden aangetroffen, vaak in de voeg tussen tegels en muren.

De Paarse Schubwortel (Lathraea clandestina) groeit op boomwortels, waarin hij door middel van boorwortels binnendringt. Het is een parasiet die minerale voedingsstoffen en suikers uit andere planten haalt. Het is vooral in het voorjaar dat de wortels sappen zuigen omdat het sap in de houtvaten alleen dan suikers bevat. De soort blijkt zich uit te breiden en dit vooral op de wortels van Wilg- en Populier-soorten. Deze eigenaardige plant bloeit met paarse bloemen; de bladeren zijn schubvormig. De vruchten zijn doosvruchtjes.

De Brede Lathyrus (Lathyrus latifolius) is een courante stadsplant die groeit in bermen, heggen, struwelen, bosranden, langs spoorwegen, op spoorwegemplacementen, in zeeduinen, op dijken, in grazige ruigten, op braakliggende grond en tegen hekwerken. In steden als Amsterdam, Antwerpen en Breda is deze plant goed vertegenwoordigd. Het is een goede bijenplant.

De Veldlathyrus (Lathyrus pratensis) groeit in de stad op tamelijk vochtige graslanden. In de buitengebieden groeit deze algemene plant in bosranden, bosjes, wegbermen, grazige duinvalleien, dijken, weilanden en uiterwaarden. Het is één van de waardplanten van de Bruine Daguil (vlinder). Het is een goede bijenplant.

De Lavendel (Lavandula sp.) is een populaire tuinplant die soms verwildert. Er bestaan verschillende cultivars. Het is een goede bijenplant.

De Spijklavendel (Lavandula angustifolia) houdt van warme plekjes tussen de stenen en komt vaak voor in kieren tussen tegels en palen. Ook dit is een goede bijenplant.

Het Klein Kroos (Lemna minor) is een waterplant die groeit in zoet, brak en vervuild water. Het is een zeer algemene kroossoort. De blaadjes zijn schijfjes die op het water drijven. De plant vermeerdert zich snel. Het is een belangrijke waardplant van het Kroosvlindertje. Bij een verdere opwarming van het klimaat zal deze plant op sloten vroeger in het voorjaar verschijnen. Sloten zijn belangrijk voor de biodiversiteit, niet alleen in natuurgebieden, maar vooral ook in agrarische en stedelijke gebieden. Een gesloten kroosdek zorgt ervoor dat het water in de sloot zuurstofloos wordt waardoor veel vissen en ongewervelde dieren niet meer kunnen overleven. Hoe hoger de gemiddelde luchttemperatuur in de periode november-maart, hoe vroeger het kroosdek opkomt. Opwarming van het oppervlaktewater heeft een gelijkaardig effect als de verrijking van het water met voedingsstoffen (vermesting of eutrofiëring). Men kan het kroos verwijderen en gebruiken als voer of als biobrandstof.

Hartgespan (Leonurus cardiaca) is een courante stadsplant, die vooral groeit in het kustgebied, op een vochthoudende stikstof- en kalkrijke grond. De plant wordt graag door schapen gegeten. Er gebeurt vrijwel geen verwildering meer uit tuinen, omdat deze plant vrijwel niet meer wordt gekweekt. De plant komt oorspronkelijk uit Azië. Al in de middeleeuwen werd de plant naar de Europese kloostertuinen gehaald en later naar de botanische tuinen van universiteiten. Deze plant komt nu verspreid voor.

De Dichtbloemige Kruidkers (Lepidium densiflorum) is een plant die oorspronkelijk afkomstig is uit Noord-Amerika. Het is bij ons een typische stadsplant die groeit op open, droge, voedselrijke, meestal stenige grond, vooral langs spoorwegen, op trottroirs. Men vindt de plant vrijwel alleen in stedelijke gebieden.

De Steenkruidkers (Lepidium ruderale) is een courante stadsplant die groeit op droge, stenige plaatsen en ruigten in het kustgebied en ook in het stedelijk gebied. Het is een zouttolerante plant, die ook goed bestand is tegen betreding en voorkomt op bodems die veel ammoniak bevatten. Men vindt de plant vaak op parkeerplaatsen, op perrons, in havens en bij fabrieken. Deze plant is gesteld op een overmaat aan voedingsstoffen en komt alleen in drukke binnensteden voor. De plant is duidelijk goed bestand tegen de verstoringen in de stad en is vrij algemeen tussen bestrating, in bermen en op muren.

De Amerikaanse Kruidkers (Lepidium virginicum) komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. Het is bij ons een typische stadsplant die voorkomt op open, droge, voedselrijke, meestal stenige grond, vooral langs spoorwegen.

De Gewone Margriet (Leucanthemum vulgare) wordt vaak uitgezaaid in tuinen, bermen en in groenperken in steden. Soms verwildert de plant spontaan uit tuinen. De bodem moet wel vochtig genoeg zijn. De bloemen trekken veel insecten aan. Op deze plant vinden we ook de netwants Catoplatus fabricii. Het is een goede bijenplant.

De Chinese Liguster (Ligustrum sinense) is een uitheemse struik, die bij ons reeds verschillende keren verwilderd werd aangetroffen. In de Verenigde Staten blijkt het een nogal woekerende soort te zijn.

De Wilde Liguster (Ligustrum vulgare) is een struik die in het wild vooral groeit in open bossen, bosranden, boschages, hagen, op een kalkrijke bodem en bij voorkeur in het volle licht op droge plaatsen. Hij is afkomstig uit Zuid-Europa, maar is reeds langs ingeburgerd. De zwarte bessen worden gegeten door vogels. De struik werd in het verleden ook veel aangeplant. De witte bloemen bevatten veel nectar en verspreiden een sterke, zoete geur, waarmee ze veel vliegen, bijen, kevers en vlinders aantrekken. De plant is één van de waardplanten van de vlinders Doodshoofdvlinder, Agaatvlinder, Schedeldrager en Ligusterpijlstaart.

De Haagliguster (Ligustrum ovalifolium) is de Ligustersoort die men vrijwel steeds gebruikt om hagen aan te planten. De bladeren zijn breder en groter dan die van de Wilde Liguster.

De Muurleeuwenbek (Linaria cymbalaria) is een typische stadsplant die afkomstig is uit het Middellandse Zeegebied. Ze wordt gekweekt en verwildert vaak uit tuinen. Ze komt niet voor in volle zon. We vinden deze warmteminnende plant vooral in de stad, waar de soort ondertussen is ingeburgerd. Daar groeit ze in muurspleten, waar ze voedingsstoffen en kalk vindt tussen de voegen in kalkmortel en langs voetpaden. De plant heeft aan een paar gram aarde in een spleet van metselwerk genoeg om te kunnen groeien.   Ook in straatputten kan de plant worden gevonden en op kademuren. De opvallende, nectarrijke bloempjes trekken veel insecten aan. De zaadjes zijn niet voorzien van een “mierenbroodje”, maar worden toch door mieren meegesleept en op die manier verspreid. Omstreeks oktober sterft de plant af. In het voorjaar verschijnen tussen de voegen de nieuwe plantjes.

De Walstroleeuwenbek (Linaria purpurea) is een typische stadsplant. Deze verwilderde tuinplant voelt zich in verschillende steden al goed thuis op plaatsen waar het relatief warm is, bijvoorbeeld tussen de stoeptegels. De plant komt uit Italië.

De Gestreepte Leeuwenbek (Linaria repens) is een courante stadsplant die groeit in open, droge, matig voedselrijke omgewerkte, zandige of stenige grond langs spoorwegen en in bermen. Het is een pionierssoort.

Het Zilverschildzaad (Lobularia maritima) is een tuinvlieder, afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Het is een éénjarige plant die dus steeds opnieuw moet opslaan uit zaad, ook al omdat de plant niet winterhard is.

Het Italiaans Raaigras (Lolium multiflorum) komt oorspronkelijk uit Zuid-Europa maar wordt bij ons vaak ingezaaid, waarna het gras verwildert, vooral in bermen. Het is een voedergras en een groenbemester. Wegens zijn korte levensduur is het gras niet zo geschikt voor weilanden. Vaak komen uiltjes (vlinders) af op bloeiende aartjes van deze grassoort.

Het Engels Raaigras (Lolium perenne) groeit zeer algemeen in weiden, wegbermen, hooilanden, gazons en langs voetpaden. Het is een dicht zodevormend gras dat vaak in graszaadmengsels steekt. Maaien en betreding zijn gunstig voor deze kruipende soort. Concurrenten worden erdoor weggedrongen. Engels Raaigras dat eind mei wordt gemaaid, produceert overvloeig zaad tot in maart van het volgende jaar. Vaak komen uiltjes (vlinders) af op bloeiende aartjes van deze grassoort.

De Buxuskamperfoelie (Lonicera nitida) is een wintergroene plant die in de zomer witte bloemen vormt en in de nazomer bessen. De plant is oorspronkelijk afkomstig uit China, maar wordt zeer vaak aangeplant in perken en tuinen. De bessen worden door vogels verspreid. De planten schieten spontaan her en der op in de stedelijke omgeving tussen stoeptegels, naast ouderplanten of open grond naast bomen. Deze plant breidt zich nog niet buiten de stad uit, maar ook dat zou mogelijk kunnen gebeuren, bijvoorbeeld in rommelhoekjes, bermen en bosranden.

De Gewone Rolklaver (Lotus corniculatus) groeit in duinen, langs bosranden en op droge graslanden. Deze plant groeit onder meer in pioniersbiotopen met een ijle vegetatie met veel open bodem en verspreid jonge houtige opslag. De plant is op veel plaatsen algemeen en wordt ook gekweekt als veevoeder. De standplaatsen mogen droog zijn, want deze plant beschikt over een penwortel die wel 1 meter diep gaat. Ze verdraagt zout en is ongevoelig voor zuurheid van de bodem. De omringende vegetatie mag wel niet te hoog worden. Grotere vliesvleugeligen landen op de kiel van de gele of oranje-achtige vlinderbloemen en drukken deze omlaag, waarna het stuifmeel op het insect terechtkomt waarna ze met de stempel beklopt worden. Het is één van de waardplanten van de vlinders Bruine Daguil, Icarusblauwtje en Sint-Jansvlinder en een goede bijenplant.

De Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora) is een uitheemse waterplant met grote, gele bloemen die door introductie vanuit tuinvijvers problematisch uitbreidt in de waterlopen. Vanaf de oever overgroeit deze plant, die een soort is van voedselrijke verlandingsvegetaties, hele waterpartijen (beken, vijvers) en vormt zo dichte, drijvende velden die in een jaar tijd tientallen meters ver groeien. In 1998 vormde deze plant reeds een probleem voor de stadsafwatering van Ieper. De plant kan, eenmaal gevestigd, tot een meter boven het water groeien. De plant komt uit Zuid-Amerika.

De Tuinjudaspenning (Lunaria annua) groeit op vochtige, voedselrijke, meer of minder beschaduwde plaatsen. Deze plant is een tuinvlieder die thans al op veel plaatsen is ingeburgerd. De plant komt oorspronkelijk uit Oost-Europa. Het is een goede bijenplant.

De Wilde Judaspenning (Lunaria rediviva) groeit bij voorkeur op vochtige en voedselrijke plaatsen, die meestal beschaduwd zijn. Deze plaatsen kunnen zich situeren in vochtige loofbossen, maar ook op kalkhoudende puinhellingen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Oranjetipje, Groot Koolwitje, Klein Koolwitje en Klein Geaderd Witje en een goede bijenplant.

De Vaste Lupine (Lupinus polyphyllus) werd als sierplant en groenbemester uit Noord-Amerika ingevoerd. Deze plant verwildert vaak op droge, voedselarme, zure zandgronden, maar breidt zich verder weinig spontaan uit. We vinden deze plant langs wegen, kanalen, spoorwegen en bosranden. Deze plant bloeit met blauwe vlinderbloemen. De wortelknolletjes van deze plant zijn in staat om stikstof uit de lucht vast te leggen in een voor planten opneembare verbinding. Bij het onderploegen van de plant komt de stikstof weer vrij wat leidt tot een stikstofbemesting van de bodem.

De Wolfspoot (Lycopus europaeus) is een plant die voorkomt op vochtige standplaatsen in bossen en duinvalleien en op beschaduwde rivieroevers en oevers van duinplassen, op een natte, stikstofrijke, niet te zware grond. In de stad vinden we de plant op sluismuren. De plant verdraagt wat zout in de bodem.

De Puntwederik (Lysimachia punctata) groeit in vochtige ruigten, op moerassige plaatsen en op beschaduwde grazige plaatsen. De plant is afkomstig uit Oost- en Zuidoost-Europa en wordt ook in tuinen gekweekt, waarna de soort vaak opslaat uit tuinafval, verder verwildert en op enkele plaatsen ondertussen goed standhoudt. Op deze plant kan men de Gewone Slobkousbij aantreffen.

De Kleine Kattenstaart (Lythrum hyssopifolia) is een courante stadsplant die voorkomt op open, natte, droogvallende grond, soms tussen grind. We vinden deze soort vooral op spoorwegemplacementen.

De Grote Kattenstaart (Lythrum salicaria) groeit algemeen op vochtige tot natte standplaatsen, zoals waterkanten, natte weilanden, moerassen, veenmoerassen en rietlanden. De bestuiving van de purperrode bloemen gebeurt door bijen. De zaadjes mogen niet onder de grond verdwijnen om te kunnen kiemen (lichtkiemer). Deze slijmerige zaadjes kleven gemakkelijk aan de snavels van vogels, die zo voor de verspreiding zorgen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Boomblauwtje en Groot Avondrood. Het is de enige waardplant van de Kattenstaartbij. Het is tevens een belangrijke nectarplant voor de Gewone Slobkousbij.

De Mahonia (Mahonia aquifolium) komt oorspronkelijk uit West- en Noord-Amerika, maar werd reeds lang geleden in Europa ingevoerd als tuin- en plantsoenplant. Het is een kleine groenblijvende struik die vaak vanuit tuinen verwildert ondermeer doordat lijsters graag de besvruchten eten en aldus de zaadjes verspreiden. De struik groeit het best op licht beschaduwde plaatsen op zandgrond en in naaldbossen. De felgele bloemen zijn heel geliefd bij bijen en hommels. De bladeren zijn stekelig. De vruchten zijn berijpte blauwachtige bessen, die in de nazomer graag gegeten worden door vogels. De onrijpe bessen zijn giftig. Door de ondergrondse uitlopers kan een wat oudere plant grote oppervlakken in beslag nemen. Langs spoorwegen en op zandige dijken vormt dit geen probleem, maar op duinhellingen kunnen wel inheemse planten zoals Duinroos overwoekerd worden door de Mahonia, zodat soms maatregelen worden genomen om de inheemse planten te beschermen. Door ondergrondse uitlopers kan deze plant een grote oppervlakte bezetten.

Het Vijfdelig Kaasjeskruid (Malva alcea) komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar is reeds lang bij ons ingeburgerd. Deze zeldzame plant groeit op voedselrijke, stikstofrijke en iets kalkhoudende bodem. De groeiplaatsen zijn vaak steenachtig, zoals op spoordijkhellingen. Het is een belangrijke waardplant van het Kaasjeskruiddikkopje.

Het Muskuskaasjeskruid (Malva moschata) groeit als een vrij algemene plant in wegbermen, open bosschages, schrale graslanden, vaak in de buurt van gebouwen en op iets beschaduwde plaatsen die door de mens zijn beïnvloed. De bodem moet vochtig en zeer voedselrijk zijn. De plant is grotendeels uit tuinen verwilderd. Soms wordt deze goede bijenplant uitgezaaid. Het is één van de waardplanten van de Distelvlinder en een belangrijke waardplant van het Kaasjeskruiddikkopje.

Het Klein Kaasjeskruid (Malva neglecta) groeit op een stikstofhoudende bodem in onkruidgemeenschappen, op muren, spoorwegterreinen en vuilnishopen. De plant komt zeer algemeen voor op zandgrond, vooral langs wegen en paden. Door de stikstofbehoefte vinden we dit plantje ook vaak in de buurt van boerderijen (ammoniak) of op plaatsen met hondenuitwerpselen.

Het Groot Kaasjeskruid (Malva sylvestris) komt algemeen voor langs wegen, dijken, tegen muren, op bouwland, op een vochtige en zeer voedselrijke grond en dit vooral op warme, beschutte plaatsen.

De Echte Kamille (Matricaria recutita) komt oorspronkelijk uit Zuid-Europa, maar wordt sedert de Romeinse Tijd in onze streken gekweekt. De plant houdt van een voedselrijke bodem, die niet te droog mag zijn. We vinden ze op stortplaatsen, op braakliggende terreinen, op bouwland, in ruigten en in wegbermen. De soort kent nog steeds medicinale toepassingen. Op deze plant kan de Kamillevlinder de eitjes afzetten.

De Schijnpapaver (Meconopsis cambrica) is een typische stadsplant die voorkomt op beschaduwde, vaak stenige plaatsen en ook vaak onder heggen. De soort is recent op diverse plaatsen ingeburgerd, vooral in urbane gebieden. De soort wordt ook als tuinplant gekweekt. Men vindt deze plant soms in de omgeving van de voortuintjes. Deze papaver groeit vaak in de schaduw en vochtigheid van brandgangen in oude wijken.

De Gevlekte Rupsklaver (Medicago arabica) komt vooral voor aan onze kust, meestal in een gesloten grasmat op dijken en bermen op kleigrond. Op verschillende plaatsen in Leuven is deze plant al gevonden; het is nochtans een zeldzame soort. In steden komt de soort vaak in wegbermen voor. De peulen zijn bezet met kleine doorntjes, zodat ze gemakkelijk in de vacht van dieren blijven hangen en zich op die manier over grote afstanden kunnen verspreiden. Maaien is gunstig voor deze plant; beweiden niet.

De Hopklaver (Medicago lupulina) groeit op voedselrijke graslanden, in wegbermen, op gestort puin en langs spoorwegbermen op een zonnige, open standplaats. Het is één van de waardplanten van de vlinders Gele Luzernevlinder en Icarusblauwtje.

De Luzerne (Medicago sativa) is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidwest-Azië en Noord-Afrika, maar werd reeds sinds de Oudheid ingevoerd voor de kweek als voedergewas. De plant komt verwilderd voor op alle mogelijke geschikte plaatsen tussen hakhout en in bermen en groeit op een kalkrijke, droge grond en verdraagt ook zout in de bodem. Luzerne kan met behulp van bacteriën die zich in de wortelknolletjes bevinden stikstof uit de lucht binden. Deze plant groeit zeer overvloedig. Het is één van de waardplanten van de vlinders Gele Luzernevlinder, Oranje Luzernevlinder, Gamma-uil, Bruine Daguil en Witte Tijger.

De Bonte Luzerne (Medicago X varia) (kruising Luzerne met Sikkelklaver) is een soort die vooral op grazige plaatsen in de stad kan worden gevonden. De bloemen zijn groenig-geel.

De Witte Honingklaver (Melilotus albus) is een courante stadsplant met witte vlinderbloemen die groeit op een stenige, onvruchtbare kalkhoudende grond, zoals tussen steenslag langs spoorbanen, dijken, wegbermen en in bosranden. De aanleg van wegen en spoorbanen is dus voor deze soort gunstig. Ze is oorspronkelijk afkomstig uit Zuidoost-Europa en het Middellandse Zeegebied, maar komt reeds meer dan 500 jaar bij ons voor. De plant bevat het giftige cumarine en wordt door vee gemeden. Het is een goede bijenplant.

De Goudgele Honingklaver Melilotus altissimus groeit op natte tot vochtige, zeer voedselrijke grond vaak nabij rivieroevers en op omgewerkte grond. De gele vlinderbloemen trekken bijen en vlinders aan.

De Kleine Honingklaver (Melilotus indicus) is een typische stadsplant die op open, natte tot vochtige, voedselrijke grond groeit, vooral langs rivieren en spoorwegen. Het is een zeer zeldzame soort, die vrijwel uitsluitend in de urbane gebieden voorkomt.

De Citroengele Honingklaver (Melilotus officinalis), ook Akkerhoningklaver genoemd, groeit op een stenige, onvruchtbare kalkhoudende grond in ruigten op zand of klei. Men vindt deze goede bijenplant vooral langs spoorwegbermen. De aanleg van wegen en spoorwegen is gunstig voor deze soort.

De Citroenmelisse (Melissa officinalis) is een plant die vaak wordt gekweekt in moestuinen en siertuinen. Deze soort plant zich snel via wortelstokken voort. De plant kan worden vermeerderd door stukken wortelstok te verplaatsen naar plekken waar de plant gewenst is.

De Watermunt (Mentha aquatica) is een algemene plant die voorkomt aan en in het water ondermeer in moerassen, maar ook op andere natte plaatsen. De soort is tolerant voor zout. Deze goede bijenplant vermeerdert zich door zaad en door middel van een kruipende wortelstok.

De Aarmunt (Mentha spicata), ook Kruizemunt genoemd, is een plant die als keukenkruid wordt gebruikt en niet zelden verwildert uit de stadstuinen.

De Pepermunt (Mentha x piperita) is een kruisingsvorm tussen Watermunt en Aarmunt, die vaak in moestuinen wordt gekweekt voor de smaakstoffen in deze plant. Pepermunt is een voedselplant voor de Groene Muntgoudhaan (kever) en een waardplant voor de Brandnetelmot (vlinder).  

De Gele Maskerbloem (Mimulus guttatus) is een tuinplant afkomstig uit Noord-Amerika. De plant is ingeburgerd en komt soms verwilderd voor op zonnige, vochtige en voedselrijke grond aan waterkanten en moerassige delen. Het is een goede bijenplant.

Het Klein Bronkruid (Montia minor) is een plantje dat vaak in boomspiegels is te vinden. Deze plant wordt veelal op natte stukken van weilanden aangetroffen, vooral op plaatsen waar de grond door trekkersporen of veelvuldig koeiengetrappel is verdicht en het water blijft staan. We vinden de plant ook op begraafplaatsen.

Muhlenbergia (Muhlenbergia mexicana) komt via tuinen in de omliggende stedelijke omgeving terecht.

De Blauwe Druifjes (Muscari botryoides) is een plant die vaak verwildert via tuinen of uit tuinafval. Het is een bolgewas. De plant komt uit het Middellandse Zeegebied en Klein-Azië. De plantjes worden ook vaak in bloemperken aangeplant. Deze goede bijenplant oogt mooi in een geveltuintje.

De Muursla (Mycelis muralis) groeit in bossen, soms op muren, in beschaduwde bermen, soms tussen bestrating, op knotwilgen en in tuinen op een voedselrijke, enigszins vochtige en humusrijke bodem. Schaduw is voor deze plant noodzakelijk want de bladeren zijn dun en teer en dus gevoelig voor uitdroging. Deze plant groeit in steegjes en nauwe straten, waar de onderliggende zandbodem het wint van de bemesting en waar rijkelijk schaduw voorhanden is. De soort wordt ook soms in keldergaten aangetroffen. Ook brandgangen van oude wijken zijn vaak vochtig en schaduwrijk en zijn dus een geschikte groeiplaats voor deze plant.

Het Akkervergeet-mij-nietje (Myosotis arvensis) komt algemeen voor in akkers, tuinen, grazige wegbermen met schaduw en op graanakkers op een zonnige tot halfbeschaduwde niet te voedselrijke bodem. Het is een goede bijenplant.

Het Veelkleurig Vergeet-mij-nietje (Myosotis discolor) groeit op zandig bouwland, kapvlakten, grazige zandgronden en duinvalleien. In de stad is het een pionierssoort, die groeit op zonnige, open plaatsen in bermen, grasvelden en begraafplaatsen. Het is een goede bijenplant.

Het Parelvederkruid (Myriophyllum aquaticum) is afkomstig uit Zuid-Amerika en wordt vanuit tuinvijvers soms in sloten gedumpt en verwildert dan. Het plantje heeft een tenger voorkomen, maar overwoekert soms wel volledige vijvers. De soort is goed bestand tegen de vrieskou.

Het Ongelijkbladig Vederkruid (Myriophyllum heterophylum) is een vijverplant, die recent op diverse plaatsen aan het inburgeren (en uitbreiden) is in stilstaande of zwak stromende, matig voedselrijke tot voedselrijke wateren. De plant komt uit Zuidoost-Noord-Amerika.

Het Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) komt voor in sloten en plassen, ook met brak water en veelal met een kleibodem.  Het water is meestal voedselrijk. De soort is plaatselijk algemeen. Het is één van de waardplanten van de vlinder Acentria ephemerella.

De Wilde Narcis (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus) is vooral een gekweekte plant met gele bloemen in tuinen. Vaak verwildert ze langs beken en in vochtige loofbossen en vochtige graslanden. De hele plant, vooral de knol, is giftig.

De Kransnemesia (Nemesia melissaefolia) is een typische stadsplant die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuidwest-Afrika. De plant komt meer en meer verwilderd voor in steden. De soort handhaaft zich reeds sinds de jaren 1980 in Amsterdam en werd in 2007 ook in Antwerpen gevonden. We kunnen de plant aantreffen op straat, in de goten van kerken en op dakranden. Het is een warmteminnende soort, die voorkomt op beschaduwde plaatsen.

Het Wild Kattenkruid (Nepeta cataria) is een zeldzame relictplant die vroeger als geneeskruid werd gekweekt, maar van oorsprong afkomstig is uit Azië. De hele plant ruikt naar munt en citroen en met name katten blijken er dol op te zijn. Deze soort groeit op een kalk- en stikstofrijke droge en licht beschaduwde bodem in duinen en krijthellingen, steenachtige plaatsen en ruigten.

Het Blauw Kattenkruid (Nepeta racemosa) komt op verschillende plaatsen in steden verwilderend voor. De plant komt uit de Kaukasus en Noord-Iran. Deze plant oefent een verbazingwekkende aantrekkingskracht uit op katten, maar tevens op insecten.

Het Zegekruid (Nicandra physalodes) is een typische stadsplant die oorspronkelijk uit Zuid-Europa komt. De plant wordt bij ons ook als tuinplant gekweekt. Men kan ze in steden vinden tussen straatstenen, op onbetreden plekken, in brandgangen en op braakliggende terreinen. De soort is ingeburgerd en houdt vooral van een open, vrij droge, voedselrijke, omgewerkte grond.

De Siertabak (Nicotiana sylvestris) of Bostabak kan in het wild groeiend in steden worden aangetroffen, vooral op rommelplekjes en tegen muren. De plant is afkomstig uit Argentinië. De bloemen geuren ’s nachts en trekken ook nachtvlinders aan.

De Gele Plomp (Nuphar lutea) groeit in stilstaande en traag stromende wateren. In steden vindt men deze plant vooral in vermeste, soms zelfs troebele wateren, waar de soort goed standhoudt. De bloemen worden bezocht door hommels, bijen, vliegen en kevers. De plant vormt een dikke, vertakte wortelstok.

De Witte Waterlelie (Nymphaea alba) groeit in stilstaand tot licht stromend, voedselrijk water, vooral in wateren van 0,5 tot 3 meter diep. De plant is met de wortelstok in het bodemslik verankerd. De bestuiving van de grote bloemen gebeurt door vliegen en kevers. Het zaad drijft weg in een slijmerige massa. Op deze plant komt vaak het Waterleliehaantje. Het is één van de waardplanten van de Waterlelievlinder.

De Middelste Teunisbloem (Oenothera biennis) is een courante stadsplant die oorspronkelijk uit Noord-Amerika komt, maar hier verwilderde vanuit tuinen. De plant komt vooral voor in het kustgebied, op omgewerkte stenige en zandige bodem en ook vaak langs spoorwegen. Ze koloniseert kale zandgronden. Vooral in de duinen verdringt ze andere vegetatie. De gele bloemen openen zich vooral in de late namiddag en geuren ‘s nachts. Hiermee trekken ze nachtvlinders aan, die mee instaan voor de bestuiving. De bloemen bloeien slechts een paar dagen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Groot Avondrood en Teunisbloempijlstaart.

De Zandteunisbloem (Oenothera deflexa) is een courante stadsplant die men kan vinden op open, droge, vaak voedselrijke zandgrond in bermen en op open (industrie)terreinen. De plant is afkomstig uit Noord-Amerika.

De Grote Teunisbloem (Oenothera glaziovana) komt soms verwilderd voor. In de zomer zijn de bloemen alleen ’s avonds en ’s nachts open. In het najaar blijven de bloemen de hele dag geopend vanwege de kortere dagen. Het zijn vooral nachtvlinders die worden aangetrokken door de felle gele kroonbladeren van de bloemen die bovendien sterk geuren. De Gamma-uil bezoekt vaak deze plant.

De Duinteunisbloem (Oenothera oakesiana) komt voor op open, droge, kalkhoudende zandgrond in de duinen, vooral nabij de zeereep. In steden kan ze als een adventiefsoort worden aangevoerd met zand. De plant kan ook voorkomen op braakliggende terreinen in steden (meestal nabij duingebieden).

De Wegdistel (Onopordum acanthium) is een courante stadsplant die oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied komt, maar bij ons ingeburgerd en verwilderd voorkomt op warme, droge plaatsen in de duinen, op braakliggende terreinen en langs wegen en spoorwegen op een zand-, klei- of zandige kleibodem. Deze plant wordt ook als sierplant gekweekt in tuinen.

De Wilde Marjolein (Origanum vulgare) is een courante stadsplant die groeit op matig voedselrijke, kalkrijke, stenige en open standplaatsen zoals droge graslanden, droge hellingen, wegbermen of lichte droge bossen. De soort is in de buitengebieden eerder zeldzaam, maar duikt wel regelmatig in steden op. De soort wordt namelijk ook gekweekt in tuinen en verwildert vaak. De plant is zeer geschikt voor geveltuintjes. De bloemen worden vaak bezocht door bijen. De plant reageert zeer negatief op bemesting, intensief maaibeheer en sterke beweiding. Deze plant trekt vlinders (Zandoogjes) en bijen aan.

De Knikkende Vogelmelk (Ornithogallum nutans) is een stinzenplant die voorkomt op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen, aan heggen en op grazige plaatsen.

De Gewone Vogelmelk (Ornithogallum umbellatum) groeit in bossen, weilanden en akkers. Soms verwildert deze soort uit tuinen. De bloemen openen zich slechts volledig in volle zon. De plant vermeerdert zich door middel van zaad maar ook vegetatief met behulp van broedbolletjes.

Het Klein Vogelpootje (Ornithopus perpusillus) is een kalkmijdende plant die groeit in zonnige, droge en schrale graslanden en bermen op een min of meer zure zandgrond. Deze plant groeit soms als een adventieve soort op opgevoerd zand, zoals bijvoorbeeld langs de Antwerpse Ring.

De Klimopbremraap (Orobanche hederae) is een typische stadsplant. Het is een wortelparasiet die met de stengelvoet volledig op de wortels van de Klimop is vastgegroeid. De plant is zowel voor de suikers als voor de minerale voedingsstoffen afhankelijk van de gastheer. Het kiemplantje boort zich reeds meteen in deze wortel. De stengels zijn niet groen –ze bevatten geen bladgroen- en dragen schubben in plaats van bladeren. De stoffijne zaadjes worden door de wind verspreid en kunnen grote afstanden overbruggen. De kiemplantjes kunnen zich alleen ontwikkelen als ze in aanraking komen met de wortels van de gastheerplant. De Klimopbremraap komt soms spontaan in tuinen voor. Deze bremraap vormt samen met zijn gastheer een knol die weer lange uitlopers kan vormen. Knollen waaruit bloeistengels zijn ontsproten sterven af, maar als er bremraapweefsel in de gastplant achterblijft, kunnen het volgende jaar nieuwe planten gevormd worden. De plant komt vooral voor op beschaduwde, steenachtige plaatsen en draagt van witte of paarsachtige bloemen. Het is een soort die in het stedelijke milieu toeneemt, vooral bij Klimop-hagen in de buurt van bestrating. Deze plant komt in Vlaanderen bijna uitsluitend in stedelijke milieus voor (Leuven, Gent). In de stad vindt men de plant vaak in brandgangen. Een mogelijke oorzaak voor de toename in het stedelijk gebied ligt in het uitzaaien in de tuin door liefhebbers, waarna de plant uit de tuin ontsnapt,maar mogelijk speelt ook de klimaatverandering een rol.

De Gehoornde Klaverzuring (Oxalis corniculata) is een typische stadsplant die voorkomt op een open, vochtige, voedselrijke grond in tuinen, plantsoenen, boomgaarden en op stenige plaatsen en vaak in stedelijk gebied. De plant wordt ook als tuinplant gekweekt. Waarschijnlijk is deze soort verwilderd uit tuinen. In steden vinden we deze plant, die houdt van warmte en stenen, vooral tussen gevel en stoeptegels.

De Stippelklaverzuring (Oxalis debilis) is een Zuid-Amerikaanse  soort die waarschijnlijk verwilderde uit tuinen. Klaverzuringsoorten burgeren gemakkelijk in.

De Stijve Klaverzuring (Oxalis fontana) komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. Het is een ingeburgerde soort die reeds sedert de zeventiende euw bij ons op akkers en in tuinen groeit op een vochthoudende, humusrijke en lichte grond. De bloemen zijn alleen geopend bij zonnig weer.

Het Dikkemanskruid (Pachysandra terminalis) is een bodembedekker die soms in tuinen en als perkplant wordt aangeplant en van daaruit verwildert. Deze soort groeit soms uitbundig in brandgangen en wordt vaak aangetroffen op kerkhoven en begraafplaatsen. De plant komt oorspronkelijk uit China en Japan.

De Draadgierst (Panicum capillare) is een sierlijk gras dat oorspronkelijk afkomstig is uit Noord-Amerika, maar in onze streken als een siergras wordt gekweekt en soms verwildert op onder meer maïsakkers. In stedelijk gebied groeit dit gras soms tussen de stoeptegels. De plant bloeit in de zomer en de herfst.

De Pluimgierst (Panicum miliaceum) is een oud graangewas dat hier en daar in het stedelijk gebied opduikt, maar zelden lang standhoudt. Waarschijnlijk slaat deze plant op uit gemorst vogelvoer. Het is een vogelvriendelijke plant.

De Donzige Klaproos (Papaver atlanticum) is een typische stadsplant die in de steden regelmatig opduikt als een tuinvlieder in nieuwe wijken. Het is een zuidelijke soort.

De Grote Klaproos (Papaver rhoeas) is een vrij algemene plant. We vinden deze plant vooral op graanvelden, langs spoordijken, op composthopen, in wegbermen en op andere plaatsen waar er geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Deze plant produceert veel stuifmeel. Na de bloei blijft alleen nog de stamper met het vruchtbeginsel over. Dat laatste wordt de bekende drielobbige doosvrucht, die eerst nog dicht is. Als de zaden rijp zijn, gaat ze open, waardoor de zaden door de wind uit de doosvrucht worden geschud. Eén enkele plant kan over een hele zomer meer dan 400 bloemen vormen. Het is een goede bijenplant.

De Slaapbol (Papaver somniferum) is een gemakkelijk te kweken eenjarige plant die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuid-Europa en Klein-Azië. De plant zaait zichzelf jaar na jaar uit. Men vindt deze soort soms op omgewerkte grond, verwilderd in steden en op vloedmerken. De plant wordt reeds eeuwen gekweekt om de medicinale eigenschappen, om de eetbare zaden, of als tuinplant.

Het Klein Glaskruid (Parietaria judaica)  is een typische stadsplant die vooral voorkomt op oude muren. De plant wordt het meeste in stedelijke gebieden aangetroffen en dan vooral in steden bij rivieren, op vochtige kalk- en stikstofrijke plaatsen, op kademuren, aan de voet van zware stadswallen en forten, op oude kerken en op kasteelruïnes.

Het Groot Glaskruid (Parietaria officinalis) is een zeldzame plant die oorspronkelijk uit Midden-en Zuid-Europa komt, maar bij ons gekend is als een typische stadsplant die op beschutte ruderale plaatsen, vooral bij oude kastelen, kloosters en op muren van oude stadswallen ondertussen al goed ingeburgerd is. De plant houdt van schaduwrijke tuinen.

De Valse Wingerd (Parthenocissus inserta), ook Vijfbladige Wingerd genoemd, is een tuinplant uit Noord-Amerika. Deze soort groeit in de steden soms tussen de gevel en de stoeptegels. De plant klemt zich vast met hechtschijfjes die aan het uiteinde van de ranken zitten. Deze goede bijenplant biedt, zeker als de plant wat groot is uitgegroeid, ook bescherming en nestgelegenheid voor vogels. De besjes worden trouwens graag door vogels gegeten.

De Oosterse Wingerd (Parthenocissus tricuspidata) is een tuinplant, afkomstig uit China en Japan. In enkele steden is deze goede bijenplant al bijna ingeburgerd. Het is ook een vogelvriendelijke plant.

De Pastinaak (Pastinaca sativa) is een typische stadsplant die we kunnen aantreffen op een voedsel- en kalkrijke bodem in wegbermen, op afvalhopen, langs spoordijken, in uiterwaarden en op graslanden. Meestal groeit ze in klei- en duingebieden. De Pastinaak is één van de waardplanten van de Koninginnepage.

De Overblijvende Ossentong (Pentaglottis sempervirens) is een plant die in de stad toeneemt als “garden escape”. Men vindt de plant vaak op enigszins verwaarloosde plekken.

De Kogelduizendknoop (Persicaria capitata)  is een typische stadsplant geworden. Het is een tuinplant uit de Himalaya, die recent op diverse plaatsen aan het inburgeren is in urbane gebieden op droge, voedselrijke stenige plaatsen.

De Beklierde Duizendknoop (Persicaria lapathifolia) groeit op bouwland, vochtige veengrond, langs rivieren en in omgewerkte bermen op een open, meestal vochtige en voedselrijke bodem. De plant vormt een waardevolle nectarbron voor bijen.

Het Perzikkruid (Persicaria maculosa) is een zeer algemene plant van braakliggende terreinen en slootkanten. De plant gedijt goed op een omgewerkte, voedselrijke en vochthoudende bodem. Het is een stikstofminnende plant.

Het Groot Hoefblad (Petasites hybridus) groeit op kalkhoudende bodems langs beken en licht beschaduwde sloten, in licht beschaduwde loofbossen en in bosranden. Deze vrij algemene plant wordt ook vaak aangeplant, vooral langs oevers van beken en aan parkvijvers. Deze goede bijenplant breidt zich niet alleen uit door middel van de gepluisde zaadjes; ook de wortelstok vormt ondergrondse uitlopers, zodat de plant na enige tijd hele oppervlakken kan bedekken. Het is een waardplant van de zweefvliegen Groot Hoefbladgitje en Laat Hoefbladgitje. 

De Slanke Mantelanjer (Petrorhagia prolifera) is een courante maar zeldzame stadsplant die voorkomt op open, kalkhoudende zandgrond en op stenige plaatsen zoals muren en spoorwegterreinen. De plant wordt ook soms ingezaaid.

De Kleine Mantelanjer (Petrorhagia saxifraga) is een typische stadsplant; Het is een tuinplant uit Midden- en Zuid-Europa en Zuidwest-Azië. Men vindt de plant regelmatig verwilderd, vooral op stenige plaatsen, zoals langs spoorlijnen. De soort houdt plaatselijk lang stand.

Bijenvoer (Phacelia tanecetifolia) is een sierplant uit Californië, die in cultuur is als bijenbloem. Deze plant worden in perken en wegbermen ingezaaid en is meestal te vinden op open, vochtige, voedselrijke, omgewerkte grond in bermen. De plant is thans volledig ingeburgerd.

Het Gewoon Timoteegras (Phleum pratense) is een voedergras, dat in de veredelde vorm van oorsprong afkomstig is uit Amerika. In de zestiende eeuw reisde het (oorspronkelijke) gras tussen het hooi van kolonisten vanuit Europa naar Amerika. Omstreeks 1765 werd het als een veredeld voedergras terug vanuit Amerika in Engeland ingevoerd, waarna het bij ons terechtkwam. Het is reeds lang bij ons ingeburgerd op braakliggende gronden, bemeste graslanden en in wegbermen. De lichte platte vruchtjes worden verspreid via de wind. Door de 2 haakjes aan de vruchtjes hechten ze zich gemakkelijk vast aan de pels van vee of konijnen. Het gras is wintergroen en groeit in de winter ook verder.

De Dadelpalm (Phoenix dactylifera) kan in de stad uit weggeworpen dadelpitten ontkiemen en als een lange spriet verschijnen. Het is een weinig opvallende plant.

Het Riet (Phragmites australis) is een zeer algemene plant van waterkanten en natte plaatsen. We vinden deze soort langs traag stromende en stilstaande wateren en ook op vochtige graslanden en in moerasbossen. Deze plant wordt vaak geplant langs vijvers in parken. Riet is een verlandingsplant. Wanneer deze soort voorkomt in akkers, weiden of in bossen wijst ze op een hoge grondwaterstand. De plant maakt tot 10 m lange uitlopers en legt daarmee oevers vast. Het is een belangrijke turfvormer bij de verlanding van wateren. Een rietveld helpt het water van een vijver zuiveren. Vaak komen uiltjes (vlinders) af op bloeiende aartjes van deze grassoort.

De Echte Lampionplant (Physalis alkekengi) is een tuinplant afkomstig uit Zuid-Europa en West-Azië, die we soms verwilderd in de stad kunnen aantreffen. De plant kan zich woekerend met ondergrondse wortelstokken uitbreiden. Na de zomerse bloei rijpen de lampionnen in de herfst. Deze plant stelt weinig eisen aan de groeiplaats en dat op zich maakt de plant al een geschikte kandidaat voor verwildering.

De Amerikaanse Karmozijnbes (Phytolacca americana) is een typische stadsstruik die tot 2 m hoog wordt en die oorspronkelijk afkomstig is uit Amerika. Bij de eerste nachtvorst sterven alleen de bovengrondse delen van de plant af. De wortels schieten in het voorjaar weer uit. De bessen zijn zeer geliefd bij vogels, maar de pitten worden niet verteerd. Op die manier komen er in de ruime omgeving overal nieuwe zaailingen te voorschijn. De plant kan een pestsoort worden.

De Oosterse Karmozijnbes (Phytolacca esculenta) is een typische stadsstruik die oorspronkelijk afkomstig is uit Oost-Azië. De struik wordt tot 2 m hoog.

De Dubbelkelk (Picris echioides) is een courante stadsplant die vooral groeit in het kustgebied, vooral in de zeepolders, op open, zonnige en voedselrijke plaatsen zoals in wegbermen, op dijken en op bouwland. Deze geelbloeiende plant wordt vaak als adventiefplant aangevoerd met Luzerne of Koolzaad. De Dubbelkelk komt niet langer dan enkele jaren op dezelfde plek voor.

De Rotsheide (Pieris japonica) is een populaire tuinplant uit de Heidefamilie. De plant komt oorspronkelijk uit Oost-Azië en Japan. De plant verwildert soms uit tuinen. 

De Zandweegbree (Plantago arenaria) is een courante stadsplant, die voorkomt op open, natte, zandige of stenige, voedselrijke grond aan rivierstrandjes en langs spoorwegen en op industrieterreinen. De soort komt vooral in urbane gebieden voor.

De Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) groeit in het kustgebied in duinen, op zeedijken, op hoge schorren, op groene stranden, langs bermen en open grasvelden in een vochtige en zoute omgeving. Ook langs door strooizout gepekelde wegbermen en andere verzilte plaatsen, ook tussen straatstenen, kan men de plant aantreffen. Deze plant maakte een geweldige opmars de laatste decennia. Net als andere Weegbree-soorten is de plant goed bestand tegen verstoring en betreding, maar wordt wel snel verdrongen door andere planten.

De Smalle Weegbree (Plantago lanceolata) is een algemene plant van voedselrijke plaatsen, zoals omgewerkte gronden, braakliggende terreinen, wegbermen en droge graslanden. Ze kan op verschillende grondsoorten voorkomen. Op armere bodems blijft de plant kleiner. Het is één van de waardplanten van de vlinders Veelvraat, Zuringuil en Kleine Beer.

De Grote Weegbree (Plantago major) is een zeer algemene plant die men vooral aantreft in tredvegetaties langs wegen (voetpaden) en weilanden. In de stad vindt deze plant altijd weer de kracht om in de voegen tussen de tegels te ontluiken. Het is een windbloeier met een hoge stuifmeelproductie. De zaadjes worden soms gevoerd aan volièrevogels. Ze worden kleverig als ze vochtig zijn en worden zo door mens en dier verspreid.

De Getande Weegbree (Plantago major ssp. intermedia) groeit op open, vrij natte, voedselrijke, vaak omgewerkte grond in akkers en op open plekken in grasland. Deze plant komt algemeen voor in urbane gebieden.

De Ruige Weegbree (Plantago media) groeit op een droge kalkhoudende bodem in weilanden, langs wegen en op dijken. Bij bemesting wordt ze snel verdrongen. Deze plant wordt bezocht door stuifmeelverzamelende insecten. Het frequent maaien van grasvelden, zoals voetbalvelden, kan ook verrassende resultaten geven zoals het verschijnen van deze plant.

Het Straatgras (Poa annua) is een kosmopoliet die zeer algemeen voorkomt in weilanden, tuinen, tussen straatstenen, in straatkolken, in boomspiegels, in dakgoten en op bomen. Het is een stikstofminnende plant. Omwille van de concurrentie met andere planten zal dit plantje alleen gedijen in open begroeiingen. Het is een cultuurvolger die lage polletjes vormt. De plant vormt snel zaad en kan meerdere generaties per jaar voortbrengen. Het is één van de waardplanten van het Bont Zandoogje (vlinder). Straatgras is de snelste groeier onder de inheemse grassoorten. Binnen 14 dagen is er een nieuwe generatie geproduceerd. Een beetje voedselrijke, open grond is al wat deze plant nodig heeft.

Het Plat Beemdgras (Poa compressa) is een typische stadsplant die vooral op muren groeit  en droge zandgrond, in wegbermen, op vluchtheuvels, op spoorwegterreinen en in grind-, steen- en leemgroeven. Deze soort breidt zich de laatste jaren (vanaf 2000) sterk uit op zonnige, droge, open, meestal stenige plaatsen.

Het Veldbeemdgras (Poa pratensis) groeit vooral in weilanden, wegbermen, struwelen en loofbossen. Het is één van de algemeenste grassen. Deze zodevormende plant wordt gebruikt als voedergras voor vee. De wortels gaan wel een halve meter diep. Deze grassoort vinden we vooral in weiden die lang in gebruik blijven. Het is dé waardplant van de Bleke Grasworteluil. Het is één van de waardplanten van de vlinder Bruin Zandoogje. In de stad vinden we de plant tussen tegels en muren.

De Jacobsladder (Polemonium caeruleum) is in onze streken niet inheems, maar verwildert vaak uit tuinen. De plant zaait zich rijkelijk uit in voedzame, vochthoudende grond. Het is een goede bijenplant.

De Kransmuur (Polycarpon tetraphyllum) is een typische stadssoort. Ze wordt vooral in grote steden meer en meer aangetroffen tegen de gevels van de huizen of tegen de onderzijde van tuinmuurtjes. De soort breidt zich de laatste jaren in steden sterk uit op open, droge, vaak stenige grond. Op zeer schrale zanderige stukken voelt deze plant zich ook goed thuis.

Het Varkensgras (Polygonum aviculare) is een kosmopoliet met een kruipende stengel, die bij ons groeit op plaatsen die veel worden betreden. Deze soort behoort tot de Duizendknoopfamilie. We vinden de plant op een vochtige voedselrijke bodem, maar ook tussen trottoirtegels en straatstenen en op spoorwegemplacementen. De zaden kleven vast aan voorbijkomende mensen of dieren en worden zo verspreid. Ze worden ook graag gegeten door vogels. Het is één van de waardplanten van de vlinders Puta-uil en Vogelwiekje.

Het Kransgras (Polypogon viridis) is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. De plant is al redelijk algemeen in Antwerpen. In andere steden neemt ze toe. De soort groeit normaal op natte, zandige of stenige plaatsen.

De Ratelpopulier (Populus tremula), ook Esp genoemd, is een boom die vooral groeit op iets vochtige plaatsen in open bossen, langs bosranden, in houtwallen, meestal op zandgronden. Hij wordt ook vaak aangeplant. De bestuiving gebeurt door de wind, terwijl dit bij wilgen door insecten gebeurt. Ook het wollige zaad wordt via de wind verspreid. Bij het kleinste zuchtje wind gaan de bladeren reeds bewegen. Het is een pioniersboom, die snel verdrongen wordt door andere bomen of struiken. Hij vormt vaak uitlopers. Deze boom is één van de waardplanten van de vlinders Rood Weeskind, Hermelijnvlinder, Populierenpijlstaart, Perentak, Vliervlinder, Wapendrager, Bruine Wapendrager, Dromedaris, Roesje, Satijnvlinder, Snuitvlinder, Tweestreepvoorjaarsuil en Zwarte Herfstspinner. Het is (voor zover bekend) de enige waardplant van de Peppel-Orvlinder. Het is de belangrijkste waardplant van de Kleine Populierenbok.

De Postelein (Portulaca oleracea) is een typische stadsplant. Deze soort komt oorspronkelijk uit Midden-Europa. In de Romeinse Tijd werd de plant naar onze streken gebracht en gekweekt. De cultuurvorm wordt nog altijd gekweekt. De verwilderde vorm blijft kleiner dan de gekweekte. Het is een warmteminnende soort, die vooral op open, vaak stenige plaatsen groeit in tuinen, tussen plaveisel, aan rivieroevers, op omgewerkte grond en op ruderale plaatsen. De plant is goed bestand tegen warmte en droogte, maar kan minder goed tegen koude. Als de gemiddelde dagtemperatuur onder de 10 °C komt, sterft de plant af. In warme zomers kan ze massaal opkomen. Zowat elk deeltje dat losraakt van de met kleine gele bloemen bloeiende moederplant wortelt opnieuw. De zaadjes blijven tot 40 jaar kiemkrachtig; Ze hebben voldoende warmte nodig om te kiemen. Beschut tussen de straatstenen in de stad vinden ze die warmte.

Het Gekroesd Fonteinkruid (Potamogeton crispus) is een plant van stilstaande of traag stromende voedselrijke wateren. De gesteelde bloemaren steken uit het water. De bloemen worden door de wind bestoven. De bladeren zijn ondergedoken. De plant bezit een wortelstok. Deze plant biedt schuilplaatsen aan vissen en vormt voedsel voor plantenetende vissen. Ze voorziet door fotosynthese het water van zuurstof (zelfreinigend vermogen). Ze kan goed tegen schommelingen van de waterstand en waterverontreiniging.

Het Drijvend Fonteinkruid (Potamogeton natans) groeit algemeen in ondiepe stilstaande en soms ook in langzaam stromende voedselarme wateren, zoals vijvers en plassen. De plant kan ook een landvorm ontwikkelen. Deze soort kan grote oppervlakten bedekken en licht ontnemen aan onderwaterplanten, waardoor deze afsterven. De bloemen groeien boven het wateroppervlak. Het stuifmeel wordt door de wind verspreid. De plant bezit drijvende leerachtige bladeren en lijnvormige ondergedoken bladeren. De wortelstok is krachtig verankerd in het slik. Het is één van de waardplanten van de Waterlelievlinder.

Het Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) groeit in stilstaand en stromend zoet en brak voedselrijk water, dat zelfs weinig vervuild mag zijn. Deze plant is tolerant voor chemische bestrijdingsmiddelen en ammoniak. De bloemen bloeien in aren. Watervogels eten de groene delen en zaadjes. In de stad lusten Knobbelzwanen de wortelknolletjes van deze plant.

Het Tenger Fonteinkruid (Potamogeton pusillus) is een rank plantje, dat voorkomt in ondiepe, zoete en voedselrijke wateren, ook in grotere wateren, maar dan dicht bij de oevers. De plant is bestand tegen ammoniak en gedijt ook in sterk bemeste landbouwgebieden.

De Witte Ganzerik (Potentilla alba) is een soort van droge graslanden, bermen en bosranden. Het is een zuiderse plant, die vaak wordt aangeplant in rotstuinen en van daaruit kan verwilderen. De plant werd al in stedelijke omgeving gevonden. Het zaad van deze plant wordt verspreid door mieren, water of de wind.

De Schijnaardbei (Potentilla indica) is een typische stadsplant. Deze plant is van oorsprong afkomstig uit Zuidoost-Azië en wordt vaak in tuinen aangeplant. De plant groeit vooral in de schaduwrijke gangetjes en op voedselrijke, vochtige, beschaduwde plaatsen in plantsoenen. De vruchten zijn smakeloos. Deze soort is nog vrij zeldzaam, maar neemt vooral in urbane gebieden toe.

De Noorse Ganzerik (Potentilla norvegica) is een courante stadsplant die op droge tot vrij vochtige, voedselrijke, meestal omgewerkte grond groeit aan bermen en op spoorwegterreinen.

De Rechte Ganzerik (Potentilla recta) komt voor op ruderale plaatsen, in ruigten (voedselrijke ruigten), heide, bermen (schrale plaatsen), zandige dijken, grasland (grazige, maar vrij open terreinen), bosranden, akkers (akkerranden), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), haventerreinen, mijnterreinen, afgravingen (kiezelgroeven), braakliggende grond en omgewerkte grond.

De Gewone Brunel (Prunella vulgaris) groeit op niet te vochtige en niet te droge, zonnige tot licht beschaduwde grazige plaatsen, meestal op een lemige, verdichte en voedselrijke bodem. We vinden deze plant vaak op en langs bospaden en in regelmatig gemaaide grasvelden en vochtige gazons. Overbemesting doet de plant verdwijnen. Deze plant vormt wortelende uitlopers en kan soms hele oppervlakten beslaan. Het is een goede bijenplant en wordt ook wel “Bijenkorfje” genoemd. De plant levert veel stuifmeel en nectar.

De Zoete Kers (Prunus avium) is een boom die tot 20 m hoog kan worden. Hij komt in de vrije natuur voor op lemige, voedselrijke, vochtige grond in lichte bossen, hakhout en aan bosranden. Veel van de gekweekte soorten stammen van deze soort af. De soort werd door de Romeinen naar onze streken gebracht. De vruchten zijn langgesteelde helrode steenvruchten (kersen). De gladde, ronde steen wordt omgeven door zoet vruchtvlees. Het vruchtvlees wordt graag gegeten door de Spreeuw. De Appelvink kan zelfs de steen openbreken. Ook de Wielewaal is dol op kersen. De zaden (kersenpitten) worden door vogels en zoogdieren verspreid. Het is één van de waardplanten van de vlinder Sleedoornpage. Deze boom vormt een mooie aanvulling voor de stadstuin. De boom kan als waaier tegen een schutting of een deel van het huis worden opgebonden en is dus geschikt voor de wat kleinere buitenruimtes. De witte bloesem trekt veel bijen aan. De bladeren en de kersen blijven lang aan de boom.

De Laurierkers (Prunus laurocerasus) wordt veel aangeplant, onder andere voor heggen, en slaat ook vaak op, vooral op beschaduwde plaatsen. Deze struik komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa en Klein-Azië. Het is een goede bijenplant.

De Vogelkers (Prunus padus) is een struik of boom met een laag aangezette, overhangende kroon en hangende, geurende bloemtrossen aan het eind van de twijgen. Deze soort groeit vooral in vochtige bossen en broekbossen langs oevers, op een voedselrijke, bij voorkeur lemige grond. De witte bloemtrossen trekken veel bijen en vlinders aan (veel nectar en stuifmeel). De plant wordt ook aangeplant op drogere standplaatsen. De vruchten zijn zwarte steenvruchten die in juli en augustus verschillende vogels aantrekken. De pitten en de plant zelf bevatten veel blauwzuurglycoside. Het vruchtvlees heeft een bittere smaak. De bladsteel draagt 2 honingklieren die door mieren wordt bezocht. Het is de waardplant van de Vogelkersstippelmot.

De Amerikaanse Vogelkers (Prunus serotina) is een uitheemse boom die door introductie (adventief) uit Noord-Amerika in onze streken terechtkwam. Hij werd vooral vroeger (tussen 1930 en 1965) veel aangeplant. Men ging er toen van uit dat deze boom de bodemvruchtbaarheid verbeterde en de kans op insectenplagen en bosbranden verminderde. Sedert het einde van de negentiende eeuw komt de plant in Europa voor en is thans volledig ingeburgerd. Deze exoot werd de laatste jaren vaak uit de bossen gehaald. De vruchtjes zijn steenvruchtjes, die graag worden gegeten door Spreeuwen. Deze boom bemoeilijk de verjonging van andere boom- en struiksoorten op zandige bodem. In Amerika, waar de boom van nature voorkomt, zorgen ziekteverwekkende bodemschimmels onder de boom ervoor dat veel kiemplantjes afsterven, zodat de verspreiding beperkt blijft. In onze bossen gaan bijna alle zaailingen zich tot boompjes ontwikkelen, zodat de soort zich sterk kan uitbreiden. Het is een snelle groeier, die reeds op jonge leeftijd veel zaad produceert. De bessenetende vogels dragen bij tot de verspreiding van deze plant. In stadsbossen en grote stadsparken met bosrijke gedeelten kan men deze boom aantreffen.

De Sleedoorn (Prunus spinosa) is een inheemse, rijkbloeiende struik, die vooral voorkomt op zand en kleigrond op kalkgraslanden, in bosranden en heggen. In heggen, parken, perken en plantsoenen in de stad zullen het meestal aangeplante exemplaren betreffen. De struik houdt van een voedselarme bodem. De plant vermeerdert zich met behulp van wortelstokken. Open grond is hiervoor noodzakelijk. Aangrenzende groeiplaatsen kunnen door deze struik worden gekoloniseerd. De witte bloemen verschijnen vroeg in het jaar, nog vóór de bladeren. De bloemen worden dan ook druk bezocht door verschillende bijen en vlinders. Het Bont Zandoogje bezoekt ook de Sleedoornbloemen, al is dit niet vaak op nectarplanten te vinden. Ook andere dagvlinders zijn gek op de nectar. De vruchten zijn steenvruchten (Sleepruimen) en verschijnen in het najaar. Het is de wilde voorouder van de gekweekte Pruim-soorten. Sleepruimen kunnen pas na de eerste vorst worden gegeten. Ze zijn gegeerd door Merels en andere vogels en ook kleine zoogdieren. De Sleedoorn is een goede neststruik voor vogels. De scherpe doornen en de dichte groeiwijze maken de struik ondoordringbaar voor roofdieren als katten en Eksters. Deze struik is de belangrijkste waardplant van de Sleedoornpage, Het is tevens één van de waardplanten van de vlinders Grote Beer, Peper-en-zoutvlinder, Grote Wintervlinder, Bastaardsatijnvlinder, Donsvlinder, Perentak, Ringelrupsvlinder, Witvlakvlinder, Vliervlinder, Appeltak, Kleine Beer, Gepluimde Spanner, Hagedoornvlinder, Herculesje, Hyena, Kleine Wintervlinder, Lindenknotsvlinder, Nunvlinder, Veelvraat, Voorjaarsboomspanner, Witte Eenstaart, Zwarte Herfstspinner, Zwartvlekwinteruil en Bonte Bessenvlinder.

De Geelwitte Helmbloem (Pseudofumaria alba) is een typische stadsplant, die afkomstig is uit Zuid-Europa. De plant groeit op oude muren en is sterk aan het toenemen in de urbane gebieden.

De Gele Helmbloem (Pseudofumaria lutea) is een typische stadsplant die men veel verwilderd aantreft in stedelijke gebieden, vooral op oude stadsmuren, in straatkolken, op ruïnes, op kademuren, in spleten van muren, in kieren tussen straat en muren en op rotsen en dan meestal op plaatsen waar de luchtvochtigheid voldoende hoog blijft. De plant komt oorspronkelijk uit de Alpen. Deze soort wordt vaak aangeplant in tuinen vanwege haar lange bloeitijd. De gele bloemen bloeien namelijk van mei tot aan de eerste vorst. De zaden worden verspreid door mieren. Deze soort is gevoelig voor het verdwijnen van oude muren en andere groeiplaatsen, restauratiewerken aan die muren en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Plaatselijk kan ze beeldbepalend zijn rond trapportalen en grachtmuren in de binnensteden. Ook in de omgeving van historische gebouwen en in oude hofjes wordt de plant vaak aangetroffen, zoals in het Groot Begijnhof (Leuven).

De Japanse Bamboe (Pseudosasa japonica) wordt vaak aangeplant in parken, op buitenplaatsen en is zeer lang standhoudend. De plant komt oorspronkelijk uit Japan.

Het Stomp Kweldergras (Puccinellia distans) is een plant van zilte grond. We vinden de plant als adventieve soort ook in het binnenland langs wegen die kwistig met strooizout werden bestrooid. Meestal vinden we de plant langs de kust. Deze soort groeit vooral op verdichte grond die vaak wordt betreden, zoals paden, aan drinkpoelen en aan de voet van dijken. We vinden de plant doorgaans op open plaatsen, want ze wordt snel verdrongen door andere soorten. De soort is goed bestand tegen sterke schommelingen van het zoutgehalte en van de waterstand. 

Het Gevlekt Longkruid (Pulmonaria officinalis) is niet inheems, maar wel ingeburgerd. Het is een plant van loof- en gemengde bossen en ongebruikte grasvelden met een kalkhoudende en humeuze bodem. De plant wordt ook gekweekt in tuinen en kan opslaan uit tuinafval. De paarsachtig roze bloempjes verschijnen reeds voordat de bladeren zich hebben gevormd. De vruchtjes dragen een vlezig aanhangseltje (mierenbroodje) en worden door mieren verspreid. Het is een goede bijenplant.

De Wintereik (Quercus petraea) groeit in bossen en wordt ook veel aangeplant. Hij groeit best op beschutte plaatsen met een redelijk zure, voedselarme leembodem. De eikels zijn dik en ongesteeld. De boom wordt tot 40 m hoog. Deze boom kan kruisen met de Zomereik.

De Zomereik (Quercus robur) groeit algemeen in bossen en meer open gebieden. Hij wordt ook veel aangeplant. De bladeren zijn ongesteeld en hebben oortjes aan de voet. De eikels hebben lange stelen. Op een voedselrijke bodem zal de boom een brede, rechte stam ontwikkelen. Op een voedselarme grond zal de stam eerder kronkelig zijn, of zal de boom eerder een struikvorm aannemen. Deze boom kan uitgroeien tot een hoogte van 35 m. De kruin kan uitgroeien tot een koepel van 25 m breed. De eikels worden graag gegeten door vogels als de Gaai.  Het is dé waardboom voor de vlinders Karmozijnrood Weeskind. Het is één van de waardbomen van de vlinders Peper-en-zoutvlinder, Grote Wintervlinder, Bastaardsatijnvlinder, Donsvlinder, Perentak, Ringelrupsvlinder, Eikenpage, Wapendrager, Appeltak, Eekhoorn, Gepluimde Spanner, Halvemaanvlinder, Hazelaaruil, Hyena, Lindenknotsvlinder, Meriansborstel, Nunvlinder, Slakrups, tauvlinder, Tweestreepvoorjaarsuil, Voorjaarsboomspanner, Zwarte Herfstspinner en Bont Schaapje. Voor de verspreiding en overleving is de Zomereik afhankelijk van de verzamelde wintervoorraad voedsel van de Gaaien, bosmuizen en eekhoorns, waarvan een deel door de dieren wordt vergeten; Die eikels kunnen dan ontkiemen en uitgroeien tot een nieuwe boom. Steden kunnen bomen aanplanten of herplanten bij de ontwikkeling van de openbare ruimte. De Zomereik is één van de soorten die de stoepen en parken sieren. Het is een bron van leven. Honderden soorten leven op en in de bomen, waar ze ook weer voedsel zijn voor kleine zoogdieren en vogels. Daarmee speelt de boom een zeer belangrijke rol in het ecosysteem van de stad. Hij levert bovendien schaduw tijdens warme zomerdagen.

De Amerikaanse Eik (Quercus rubra) is een uitheemse boom die door introductie bij ons terechtkwam. Deze boom wordt veel aangeplant in bossen en verwildert gemakkelijk. De soort komt uit Noord-Amerika en werd in Europa ingevoerd in de achttiende eeuw. Deze boom, die tot 35 m hoog kan worden, groeit optimaal op een droge tot vochtige en niet te voedselrijke zanderige bodem. De bladeren, die in de herfst rood kleuren, hebben geen afgeronde, maar puntige lobben. Hij bloeit in mei met groene katjes. De eikels zitten in ondiepe napjes. Deze boom is niet zo geschikt als laanboom, wegens zijn brede kroon. Lanen die toch bestaan uit deze bomen kunnen rijk zijn aan zwammen, bijvoorbeeld zeldzame stekelzwammen. De bladeren van deze boom vergaan langzaam. Het insectenleven op deze boom is maar pover, zeker in vergelijking met het rijke insectenleven op een Zomereik. Op vrij zure, voedselarme bodems zonder strooiselophoping blijkt deze boom een belangrijke functie voor zwammen te vervullen. In sommige gebieden zijn alleen bepaalde “exotische” boomsoorten, zoals deze soort, oud genoeg om, door de aanwezigheid van spechtengaten en rottingsgaten, onderdak te bieden aan kolonies van vleermuizen. Vaak worden deze bomen omwille van hun uitheems karakter gekapt, maar men zou hier alvast mee moeten wachten als niet vaststaat dat inheemse bomen hun belangrijke rol voor vleermuizen kunnen overnemen.

Het Speenkruid (Ranunculus ficaria) is een plant die vooral voorkomt op beschaduwde of grazige plaatsen in bossen, struwelen, verwilderde tuinen en langs waterkanten, op een vochtige en voedselrijke bodem. We vinden de plant ook in tuinen en bermen. De bloemen van deze plant kleuren meestal al in februari de bodem van park of tuin knalgeel. De plant vormt zelden zaad. De voortplanting geschiedt vegetatief door de vorming van ondergrondse wortelknollen die tevens dienst doen als zetmeelopslagplaats. De knollen lijken op vijgen. In de oksels van de onderste bladeren ontstaan in mei en juni broedknolletjes (bulbillen) die de grootte hebben van een graankorrel. Deze broedknolletjes worden onder meer door het water verder verspreid. Het is een goede bijenplant. In de stad vinden we deze plant vaak onder brede heggen, in geluidswallen en groenschermen.

De Kruipende Boterbloem (Ranunculus repens) is een algemene plant van vochtige plaatsen. We vinden de plant vooral op open en grazige standplaatsen op een vochtige, stikstofhoudende leemgrond. De soort wortelt tot 50 cm diep. Ze komt als pionier ook voor op verdichte gronden of op zeer natte gronden. Op akkers wijst deze plant zelfs op bodemverdichting. Niet zelden ook groeit de plant op plaatsen met een hoge grondwaterstand. De bovengrondse uitlopers kunnen op de knopen wortelen. De uitlopers strekken zich in alle richtingen uit en vormen om de paar centimeter een nieuw plantje. De plant wordt door het vee gemeden, zodat deze plant zich nog beter kan uitbreiden. In steden vindt men deze soort wel op grasvelden. De plant is bestand tegen een intensief maaibeheer.

De Bolletjesraket (Rapistrum rugosum) is een courante stadsplant van kalkrijke en droge grond. We vinden deze plant op open, min of meer vochtige, voedselrijke, meestal omgewerkte grond in bermen, soms in akkers. Deze plant komt vooral in urbane gebieden voor.

De Witte Reseda (Reseda alba), een plant afkomstig uit Zuid-Europa, werd reeds in verschillende steden aangetroffen.

De Wilde Reseda (Reseda lutea) komt voor in de duinen, op kalkgrond, langs rivieroevers, langs spoorwegen, in wegbermen, op stortplaatsen, op braakliggende terreinen en op stenige grasvelden. De soort verkiest een open begroeiing op warme, droge standplaatsen. Het is een pionierssoort op arme bodems. Deze plant komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa, maar is in Vlaanderen een ingeburgerde soort. De bloemen worden veelvuldig bezocht door bijen en hommels voor de nectar. De Resedamaskerbij komt vrijwel alleen op deze plant voor. Het is één van de waardplanten van de vlinders Groot Koolwitje en Klein Koolwitje.

De Wouw (Reseda luteola) is een plant die we aantreffen op open, warme, droge standplaatsen zoals op gestort puin, op ballastbedden van spoorlijnen en in spleten in plaveisel. Het is een pionier op ongerijpte bodems. De standplaats is meestal wel kalkrijk. De plant komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar is ingeburgerd. De plant werd vroeger aangewend als verfplant. Het is een goede drachtplant voor de Resedamaskerbij.   

De Knopherik (Raphanus raphanistrum) is de stamvorm van onze gekweekte Radijs. Deze plant groeit op niet te droge, enigszins zure, kalkrijke grond, vooral langs zandige akkers, in wegbermen en op omgewerkte grond. Deze plant is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Door intensieve landbouw is deze plant achteruitgegaan. Het is een pioniersplant die snel wordt verdrongen door andere planten. Het is één van de waardplanten van de vlinders Groot Koolwitje, Klein Koolwitje, Klein Geaderd Witje.

Het Sporkehout (Rhamnus frangula) is een kleine, schraal bebladerde boom. Hij groeit vooral in bossen op minder vruchtbare grond en ook in vochtige wilgenstruwelen. De vruchten zijn 3-zadige steenvruchten, die van juli tot oktober aan de boom te vinden zijn. Ze worden graag door vogels gegeten en op die manier verspreid. Voor mensen zijn de vruchten giftig. Sporkehout is een goede drachtboom voor bijen, niettegenstaande de onopvallende witte bloempjes. Het is één van de waardplanten van de vlinders Boomblauwtje en Donsvlinder. Het is met Wegedoorn de belangrijkste waardplant van de Citroenvlinder.

De Wegedoorn (Rhamnus cathartica) is een struik of kleine boom die bij voorkeur voorkomt op open plaatsen op een kalkhoudende of stenige ondergrond. We vinden de Wegedoorn in bosranden en hoogveenranden. Hij draagt ofwel mannelijke bloemen ofwel vrouwelijke bloemen. Aan de vrouwelijke exemplaren groeien de vruchten uit tot glanzende zwarte bessen (steenvruchten). De bloemen trekken veel bijen en zweefvliegen aan. De bloemen worden vooral door insecten bestoven.

De Azijnboom (Rhus typhina) is een tuinstruik uit Noord-Amerika, die op vele plaatsen verwilderd en inburgerend is, vooral in urbane gebieden.

De Aalbes (Ribes rubrum) groeit op vochtige tot natte, min of meer voedselrijke grond in loofbossen en heggen, soms ook in duinen. De struik is plaatselijk algemeen en wordt als fruitstruik aangeplant. Het is een goede en een vogelvriendelijke plant. Het is de waardplant van de Bonte Bessenvlinder.

De Kruisbes (Ribes uva-crispum) groeit op vochtige, matig voedselrijke, kalkhoudende grond op kapvlakten, onder struikgewas, op omgewerkte plaatsen in bossen, ook soms bovenop knotwilgen. De struik wordt ook als fruitstruik aangeplant. Het is een goede bijenplant.

De Robinia (Robinia pseudoacacia), ook Witte Acacia genoemd, groeit optimaal op een voedselrijke losse grond. Hij doorwortelt deze grond en legt deze vast, vooral op hellingen en langs spoordijken, waar het zaad vlot kan ontkiemen. Deze boom, die tot 25 m hoog kan worden, wordt sedert 1600 in Europa aangeplant en verwildert vaak. Hij is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. De boom bloeit met witte vlinderbloemen die in trossen groeien en vooral nectar leveren. De bladeren komen pas in mei aan de boom. De schors is sterk gekloofd. Deze boom kan zich goed aanpassen aan het stadsleven. De schors, maar ook de bladeren en de zaden zijn giftig. De boom is goed bestand tegen droogte en luchtvervuiling, wat het een geschikte boom maakt voor de stad. Op de bast groeien weinig mossen en korstmossen.

De Hondsroos (Rosa canina) is een soort van bosranden en duinen. We vinden deze plant in kreupelhout op een losse kalkrijke grond. Het is de meest voorkomende wilde rozensoort. De bottels worden bij rijpheid rood en zijn gevuld met harde nootjes. Deze struikachtige plant kan een hoogte bereiken van wel 3 m. Ze kan ook tot een hoogte van 10 meter in bomen klimmen. Deze zeer algemeen voorkomende soort blijkt niet strikt gebonden te zijn aan de vochtigheid, de voedselrijkdom, de zuurtegraad, de stenigheid of de lemigheid van de bodem zoals bijna alle andere rozensoorten. Deze soort wordt gebruikt als onderstam voor gekweekte rozensoorten. De plant is diepwortelend en krachtig groeiend. Van de Hondsroos bestaan een aantal ondersoorten. De bloemen leveren veel nectar en stuifmeel. Het is ook een vogelvriendelijke plant.

De Egelantier (Rosa rubiginosa) wordt veel gekweekt als tuinplant (sierroos, haagplant, element in geurtuinen, onderstam voor sierrozen), maar we vinden deze plant ook in bosranden, heggen en struwelen en in de duinen, in een zonnige, droge en kalkrijke omgeving. De soort komt ook voor in kalkarmere duinen, pioniers- en afbraakstadia en graslanden. De exemplaren die langs de kust worden aangetroffen, betreffen vermoedelijk verwilderde tuinplanten.

De Rimpelroos (Rosa rugosa) is een struik die bij ons veel wordt aangeplant in bermen, en van daaruit gemakkelijk verwildert. Deze soort komt oorspronkelijk uit Noordoost-Azië, maar is sedert de negentiende eeuw in cultuur bij ons. We zien de plant meestal in duinen en plantsoenen. De Groenling (vogel) doet zich vaak te goed aan de zaden uit de vlezige schijnvruchten, de zogenaamde rozenbottels. Groenlingen kraken de pitjes om bij de zachte kern te komen. Rozenbottels blijven de hele winter aan de takken zitten en vormen zo een belangrijke voedselbron. Het is niet duidelijk of de toename van de Groenling in de steden al dan niet een gevolg is van de aanplanting van de Rimpelroos. Het is ook een goede bijenplant.

Het Klein Fakkelgras (Rostraria cristata) is een typische stadsplant die groeit in straten op een open, droge, stenige of zandige grond. De plant komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied en is aan het inburgeren in stedelijke gebieden. De plant blijft lang in het jaar overeind staan.

De Braam (Rubus fruticosus) is een algemene struikachtige plant die we buiten de stad vinden in bossen en hagen, bosranden, bospaden, op verstoorde bodems. In stedelijke gebieden vinden we de plant langs bermen en op braakliggende terreinen. Er bestaan verschillende ondersoorten met een verschillende periode van bloei en vruchtrijping. De vruchten vormen een belangrijke voedselbron voor insecten (bijen, hommels, wespen, vlinders, kevers, zweefvliegen), vogels zoals de Zwartkop en zoogdieren zoals muizen en Vossen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Huismoeder, Kleine Beer, Levervlek, Vuursteenvlinder, Zuringuil en Braamvlinder. Op de Braam vinden we ook vaak de Groene Stinkwants. In steden wordt de Braam soms aangeplant om schuilplekken voor dieren te maken. Door de stekels kan een heg van Braamstruiken een goede afscherming vormen. Braam doet het ook goed langs muren.

De Veldzuring (Rumex acetosa) groeit op niet al te voedselrijke, meestal iets vochtige bodems, vooral in vochtige graslanden, maar ook in wegbermen, bosjes en omgewerkte grond. Het stuifmeel van de roodachtige bloemen wordt door de wind verspreid. Het is één van de waardplanten van de Kleine Vuurvlinder en de Bruine Vuurvlinder.

De Schapenzuring (Rumex acetosella) groeit op voedselarme, zanderige en zure grond op zandwegen, in heidegebieden, droge graslanden, akkerranden, kapvlakten en brandplekken. Het is een algemeen voorkomende plant die door de aanwezigheid van oxaalzuur door vee normaal gezien niet wordt gegeten. Elk deel van de wortelstok kan weer tot een nieuwe plant uitgroeien. Het is één van de waardplanten van de vlinders Kantstipspanner en Kleine Vuurvlinder.

De Krulzuring (Rumex crispus) groeit in kalk- en leemgebieden op grasvelden, bermen en akkers op stikstofhoudende braakliggende terreinen. De wortels kunnen tot 3 m diep gaan. Deze plant kiemt vlot op omgewerkte terreinen.

De Goudzuring (Rumex maritimus) groeit langs rivieroevers en sloten, in weilanden en op opgespoten terreinen. De soort is niet alleen aan zee te vinden. Het is een pioniersplant op onbegroeide, natte gronden.

De Ridderzuring (Rumex obtusifolius) groeit zeer algemeen op voedselrijke, iets vochtige grond zoals tijdelijk overstroomde graslanden, vernatte akkers, langs slootkanten en ook op bemeste graslanden. Het is één van de waardplanten van de vlinders Kleine Vuurvlinder, Zuringuil en Agaatvlinder.

De Bloedzuring (Rumex sanguineus) bloeit met groene bloemen en produceert rode dopvruchtjes. Deze soort groeit op vochtige tot vrij natte, niet te voedselrijke bodems, meestal op half beschaduwde plaatsen, langs waterkanten en bospaden en op open plekken in bossen. De plant wordt ook als sierplant gekweekt.

De Donkere Vetmuur (Sagina apetala) is een courante stadsplant die voorkomt op droge, matig voedselarme, kalkrijke grond in duinvalleien, in akkers op löss en zandige klei en op spoorwegterreinen. Als tuinvlieder komt de plant ook voor tussen de straatstenen en langs muurtjes.

De Liggende vetmuur (Sagina procumbens) kan wel worden aangeduid als één van de meest voorkomende stadsplanten. Een nauwe straatvoeg is voor dit lid van de anjerfamilie met zijn priemvormige blaadjes meer dan voldoende om de gehele cyclus van zaad tot zaad te realiseren.

Het Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) groeit langs waterkanten en in vrij diepe stilstaande en langzaam stromende wateren zoals kleine rivieren, plassen, vaarten en grote beken. In het voorjaar maakt de plant aan ondergrondse uitlopers knollen. Deze worden door watervogels gegeten. De plant kan bij het droogvallen van de groeiplaats toch verder groeien. De zaden worden verspreid tussen de veren van watervogels. Deze soort verdwijnt wel bij een overmatig verrijking van het water of de waterbodem door organisch materiaal (vermesting).

De Schietwilg (Salix alba) groeit vaak langs oevers van kleine en grote beken. Hij kan tot 18 meter hoog worden, maar vaak wordt deze wilg aangeplant en beheerd als knotwilg. Door het periodiek knotten van de boom krijgt de knot na vele jaren een vermolmde structuur. Er ontstaan dan holtes die door allerlei dieren worden gebruikt als nestplaats (Steenuil, Gekraagde Roodstaart). Knotwilgen die in rijen worden aangeplant vormen een geschikt verbindingselement tussen verschillende biotopen. Deze boom is goed bestand tegen stromend water. De boom vormt groene vrouwelijke katjes die donzig zaad vormen en gele mannelijke katjes. Op de top van knotwilgen blijft vaak water staan. Hierdoor gaat de kern van de boom rotten en ontstaan er holle wilgenstammen. Oude knotwilgen bieden schuilplaatsen voor vleermuizen en broedplaatsen voor vogels. Op de takken kunnen de Wilgenbastmug en Wilgentakgalmug voorkomen. Rottend hout trekt veel insecten aan. Schietwilgen zorgen voor een oeverversteviging. De boom is een uitstekende bijenplant.

De Kraakwilg (Salix fragilis) is een typische boom van natte elzenbossen, wilgenhakhoutbossen, grienden en beek- en rivierdalen. De boom is goed bestand tegen overstromingen. Hij wordt veel aangeplant. Deze boom houdt van een voedselarme en kalkarme grond. Afgebroken takken wortelen op de plaatsen waar ze terechtkomen of aanspoelen en groeien opnieuw tot een boom uit.

De Kruipwilg (Salix repens) is de kleinste wilgensoort. Deze kruipende dwergheester wordt amper een meter hoog. Het is eerder een Noord-Europese soort, die bij ons ook groeit in het kustgebied, broekbossen, duinen, moerassen, vochtige heidegebieden en opgespoten terreinen. De plant is goed bestand tegen stuivend zand. De takken hangen laag boven de grond. In april en mei verschijnen de katjes reeds voordat er bladeren groeien.

De Veldsalie (Salvia pratensis) komt voor op een matig vochtige, kalkrijke grond. Deze soort groeit in kalkgraslanden, langs spoordijken en in wegbermen. Deze warmteminnende soort kiemt bij voorkeur op kale plekjes, zoals molshoopjes. Ze kan snel droge standplaatsen koloniseren. Door haar netelgeur wordt de plant door vee gemeden. De bestuiving gebeurt door bijen en hommels met een lange roltong. Een speciaal hefboommechanisme zorgt dat er stuifmeel op de rug van hommels terechtkomt en in een andere bloem wordt afgeveegd door de verlengde stempel. Het is één van de waardplanten van de vlinder Gamma-uil.

De Gewone Vlier (Sambucus nigra) is een struik of kleine boom. Hij komt overal in het wild voor, vooral in duinen, en wordt in vele vormen aangeplant. In de steden vindt men deze soort in stadsparken en tuinen maar ook spontaan opgeschoten in niet-gebruikte hoekjes en op braakliggende terreinen. Hij groeit het best op iets vochtige, voedselrijke plaatsen langs bosranden en in lichte bossen. Uit de roomwitte bloemen groeien zwarte bessen. De bloemen verspreiden een sterke geur, maar bevatten geen nectar en worden weinig door insecten bezocht. Zweefvliegen bezoeken wel de bloemen. Het is een vogelvriendelijke soort. De bessen vormen het hoofdvoedsel van trekkende jonge zangvogels zoals Nachtegaal, Grasmus, Spreeuw en lijstersoorten. Deze vogels zorgen voor de verspreiding van de zaden. De zaadjes ontkiemen zeer gemakkelijk als ze op een geschikte plaats terechtkomen, zodat deze plant overal opslaat, zoals tussen straatstenen, op knotwilgen en zelfs in dakgoten. Op oude stammen van deze struik groeit vaak de zwam Echt Judasoor. Het is de belangrijkste waardplant van de Vliervlinder en één van de waardplanten van de vlinders Perzikkruiduil en Tweestreepvoorjaarsuil. De holle takken worden door solitaire bijen gebruikt als nestplaats.

Het Muurzeepkruid (Saponaria ocymoides) is een tuinplant uit Zuid-Europa, die soms verwildert op muren en andere stenige plaatsen. Deze bergplant is bij ons een typische stadsplant geworden.

Het Zeepkruid (Saponaria officinalis) komt vooral op zandige gronden voor, zoals in duinen. De bloemen gaan ’s avonds open en lokken door hun kleur en geur nachtvlinders en overdag ook hommels en bijen. De plant wordt ook in tuinen gekweekt en de gekweekte vorm, vaak met gevulde bloemen, verwildert soms in stedelijke gebieden.

Het Kandelaartje (Saxifraga tridactylites) is een courante stadsplant die voorkomt in zandige streken, vaak op muren en kalkhoudende grond, vooral in de kustduinen. Deze plant houdt van open, voedselarme, droge kalkrijke grond en stenige plaatsen. Soms vinden we deze plant ook in het grind langs spoorlijnen, op kademuren en in steengroeven en ook wel op terreinen met aangevoerd (opgespoten) zand (Antwerpen). De plant wordt ook gevonden in de stad in boomspiegels (Breda) en op begraafplaatsen.

Het Voorjaarshelmkruid (Scrophularia vernalis) is eigenlijk een duinplant, maar in steden werd de soort al gevonden in schaduwrijke en vochtige gangetjes. Het is een goede bijenplant.

Het Blauw Glidkruid (Scutellaria galericulata) groeit op min of meer natte, stikstofrijke, neutrale tot zwak zure bodems. We vinden deze plant vooral in rietkragen, langs stilstaand of stromend water, soms op oevers die voor de rest schaars begroeid zijn of op vochtige muren, dicht bij de waterspiegel. Deze plant verdraagt schaduw en volle zon. De zaden kunnen drijven op het water. Ze worden weinig door vogels verspreid. Op deze plant vinden we vaak het Glidkruidhaantje.

Het Bont Kroonkruid (Securigera varia) wordt hier en daar in steden ingezaaid. Men kan de plant vinden op ruige terreinen en kerkhoven. Ze komt vooral voor op matig vochtige, kalkrijke grond langs wegen, op dijkhellingen en langs spoorwegen, ook in duinen. Het is een belangrijke waardplant voor de Zuidelijke Luzernevlinder.

De Muurpeper (Sedum acre) groeit op open, droge, kalkhoudende zandgrond, op opgespoten zand, op muren en daken, langs spoorlijnen, op stenen wallen en ook op stranden en in jonge duinen. Het plantje vormt liggende stengels die zich vaak vertakken. De bladeren zijn dikvlezig en priemvormig. De Muurpeper wordt vaak gebruikt bij de aanleg van groendaken door de ondiepe worteling. Het is uit zichzelf ook een pionier op muren en zelfs grinddaken. Deze plant stelt geen hoge eisen aan de groeiplek. Wat los zand tussen de tegels op de stoep of een kademuur zijn voldoende voor de wortels om te hechten. De gele bloemen bieden veel stuifmeel voor vlinders, hommels en bijen en draagt zo bij aan het leefgebied van deze soorten.

Het Wit Vetkruid (Sedum album) is een tamelijk zeldzaam plantje dat groeit op zonnige, steenachtige plaatsen, zoals op muren, daken, droge zandgronden en langs rivieren vaak in de spleten van basaltglooiingen. De bladeren zijn vlezig, cilindrisch, zelfs min of meer priemvormig en dus speciaal gebouwd om droge perioden te kunnen doorstaan. Het is een pionierssoort, die bij beschaduwing verdwijnt. Deze plant is vrij zeldzaam in de stad. Men vindt de plant op zonnige, droge, open plaatsen op muurtjes en in bermen en ook soms op droge, zonbeschenen kademuren.

Het Dik Vetkruid (Sedum dasyphyllum) vinden we soms verwilderd op muren in de stad. Het is een tuinplant die afkomstig is uit Midden-Europa en het Middellandse-Zeegebied.

De Tripmadam (Sedum rupestre) groeit op droge kalkarme zandgrond, op muren en langs rivieren in spleten van basaltglooiingen. Deze soort wordt ook gekweekt als sierplant. De gele bloemen vormen veel zaad. De bladeren zijn vlezig. De stengels zijn kruipend en kleine afgebroken stukjes kunnen tot een nieuwe plant uitgroeien. In de stad wordt de plant soms gevonden tegen gevels.

Het Zacht Vetkruid (Sedum sexangulare) heeft gele bloemen en priemvormige blaadjes en lijkt sterk op Muurpeper. Het is een zeldzame soort die groeit op open, zonnige zandgronden en rivierhellingen.

De Hemelsleutel (Sedum telephium) groeit van nature in zandige schaduwrijke bossen, in binnenduinen en in zandige wegbermen. De roodachtige bloemen zijn nectarrijk en trekken veel vlinders (zelfs Sleedoornpage), bijen, zweefvliegen en hommels aan. Afgebroken stukjes van deze plant wortelen opnieuw en vormen een nieuwe plant. Het is een wilde plant, die ook in tuinen wordt gekweekt en daar soms wel kan gaan woekeren. De in de stad aangetroffen exemplaren zijn meestal ook garden-escapes. Deze plant komt wel reeds van in de zestiende eeuw in onze streken voor. De bladeren worden soms gemineerd door het Vetplantgitje (zweefvlieg). De forse bladrozetten en verdroogde, holle stengels bieden een schuilplaats voor kleine insecten.

Het Driebladvetkruid (Sedum sarmentosum) is een tuinplant uit Noord-China en Japan, die recent aan het inburgeren is op basaltglooiingen en andere zonnige, stenige plaatsen in urbane gebieden. Men vindt de plant soms op kademuren.

Het Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) is een courante stadsplant. Het is een adventiefplant, die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuid-Afrika, maar sinds de jaren 1970 bij ons ingeburgerd is. Ze werd in Europa reeds in het begin van de twintigste eeuw geïntroduceerd met ingevoerde wol uit Afrika. In 1920 kwam deze plant alleen nog maar voor bij wolwasserijen. De wateren waaraan de wolwasserijen gevestigd waren, voorzagen in het vervolgtransport. Via water, weg en spoor breidde de plant zich uit. Deze soort vinden we tegenwoordig soms massaal langs waterwegen, op middenbermen van autowegen, langs spoorwegen op spoorwegemplacementen, en vaak op andere stenige plaatsen zoals parkeerplaatsen en op muren en daken. De plant komt tegenwoordig algemeen voor in de grote steden. Deze plant houdt van een matig voedselrijke bodem. Bezemkruiskruid komt van nature voor op droge grindbanken. Om die reden voelt het zich ook thuis op spoorwegterreinen. Deze soort is een pionier die behalve langs het spoor ook tussen straatstenen en stoeptegels groeit en verder op muren, basaltglooiingen en bouwterreinen. Duizenden lichte zaadpluizen liften dagelijks met de trein mee. De plant bloeit  tot in december en zorgt met de gele bloemen nog voor kleur als er al veel andere bloemplanten zijn uitgebloeid. Vanuit de verstedelijkte gebieden wist deze plant ook al natuurgebieden te bereiken. Het is misschien wel hét voorbeeld van een zich snel integrerende soort die zich ook onder gure omstandigheden weet te redden.

Het Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) groeit op droge graslanden, arme zandgronden, rivierdijken, bermen en vooral in de duinen, op een kalkhoudende en iets voedselrijke bodem. Deze plant is, zelfs in gedroogde toestand, giftig voor mensen en ook voor landbouwvee. Jacobskruiskruid is vooral gevaarlijk als ze in de vorm van kuilgras of hooi aanhet vee wordt verstrekt. Dieren herkennen de giftige plant dan niet meer en eten deze met het gras op. Warme zomers en milde winters zorgen voor een sterke vermeerdering van deze plant. Vooral in duinstreken kunnen de rupsen van de Sint-Jacobsvlinder groepen van deze planten kaalvreten, maar het is ook één van de waardplanten van de Kleine Beer (vlinder). De Vlokever en zijn larven leven op de bladeren en in de penwortel van deze plant. Op deze plant leeft ook het Kruiskruidgitje, een zweefvlieg.

Het Glanzend Kruiskruid (Senecio squalidus) is een typische stadsplant, die reeds in verschillende steden aan het inburgeren is.

Het Kleverig Kruiskruid (Senecio viscosus) is een courante stadsplant. Deze plant groeit vooral op droge, niet te voedselrijke, stenige of grofzanderige bodem zoals op brandplekken en kapvlakten in bossen, op spoorterreinen, op spoorwegemplacementen, in duinen en in zandige wegbermen.

Het Klein Kruiskruid (Senecio vulgaris) is een plant die het hele jaar door bloeiend is te vinden in wegbermen, duinen en ook op andere terreinen zoals braakliggende terreinen in de stad. De plant heeft gele buisbloemen; er zijn geen lintbloemen. Deze soort is goed bestand tegen strooizout, lood en andere metalen in de bodem. Deze plant is giftig, ook in gedroogde toestand. Vooral paarden, runderen en geiten zijn er erg gevoelig voor. In steden kan men de plant tot in de binnenstad aantreffen. Er is een voortdurende aanvoer van zaadjes die zich gemakkelijk via de wind verspreiden;

De Geelrode Naaldaar (Setaria pumila) is een typische stadsplant die groeit op open, droge, zandige of stenige grond, in akkers, tussen plaveisel en in plantsoenen.

De Pekbloem (Silene armeria) is een courante stadsplant. Het is een éénjarige anjersoort (tuinplant) uit Midden- en Zuid Europa met een plakkerige zone op de stengel onder de bloem. De soort is nergens bestendig, maar duikt wel regelmatig in steden op, vooral als tuinvlieder op braakliggende terreinen en spoorwegbermen. De plant komt op veel plaatsen verwilderd of adventief voor, maar houdt nooit lang stand. Het is een goede bijenplant.

De Dagkoekoeksbloem (Silene dioica) is een nog algemeen voorkomende plant van vochtige groeiplaatsen. Ze zou aan de kust niet voorkomen. De plant gedijt best in de halfschaduw, op een tamelijk voedselrijke en vochtige bodem. We vinden haar in lichte loofbossen en slootkanten. Ze wordt soms in tuinen aangeplant. De rode bloemen zijn geurloos, maar een lichtsignaal op de bloemen zelf trekt hommels en dagvlinders aan, die instaan voor de bestuiving.

De Avondkoekoeksbloem (Silene latifolia) is een tamelijk algemene plant die oorspronkelijk uit Zuidwest- Azië en het Middellandse Zeegebied afkomstig is. We vinden de plant als een volledig ingeburgerde soort in akkerranden, bij bebouwing, langs spoorwegen en in wegbermen, op een droge tot matig vochtige voedselrijke grond op zonnige plaatsen. De witte bloemen openen zich pas ’s nachts en geven dan een welriekende geur af. De bestuiving van de bloemen gebeurt dan ook door vlinders die ’s avonds en ’s nachts vliegen.

De Blaassilene (Silene vulgaris) is een zeldzame plant die groeit op een matig voedselrijke, droge zand-, klei- en leemgrond, zoals op schrale graslanden en stenige bodems, langs spoorwegbermen en in wegbermen. De plant kan ook groeien in lichte bossen en op het strand. De bloemen worden druk bezocht door bijen en nachtvlinders. Bij schemering verspreiden de bloemen een aangename klaverachtige geur. De plant zou goed groeien op zinkhoudende bodems. In het stedelijke milieu heeft deze plant soms moeite om zich te handhaven, waardoor de plant soms weer verdwijnt. Het is een pionierssoort.

De Zonnekroon (Silphium perfoliatum) is een vaste sierplant die vaak in tuinen wordt aangeplant en van daaruit verwildert. De plant is afkomstig uit Noord-Amerika. De bloemen trekken veel bijen aan. 

De Herik (Sinapis arvensis) groeit op voedselrijke, open, meestal kalkrijke bodems. We vinden deze plant vaak in bermen in hoge vegetaties van pas aangelegde dijken en wegen. Deze soort is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar verspreidde zich met zomergraan, bieten en zaad op akkers. De plant is min of meer giftig voor vogels en vee. De gele bloemen worden bezocht door bijen, kevers en vliegen. Het is nog steeds een algemene plant, maar door bestrijdingsmiddelen is de soort wel achteruit gegaan. De roodbruine zaden blijven evenwel tot 50 jaar kiemkrachtig en kunnen kiemen als de grond wordt omgewerkt, want Herik is een pioniersplant. De zaden kiemen boven de 10 °C en in het donker, dus met aarde bedekt. Deze plant is één van de waardplanten van de vlinders Oranjetipje en Klein Geaderd Witje.

De Hongaarse Raket (Sisymbrium altissimum) is een courante stadsplant die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuidoost-Europa en Midden-Azië. Het is een plant die als adventief voorkomt op een open en droge zandgrond zoals in duinen op open hellingen aan de zeezijde en op verstoorde plaatsen zoals spoorwegterreinen en industrieterreinen. De plant groeit ook soms langs rivieroevers.

De Brede Raket (Sisymbrium irio)  is een typische stadsplant. Het is een adventiefplant die inheems is in het Middellandse Zeegebied. Deze plant komt reeds verschillende jaren in een aantal steden voor.  Het betreft geen agressieve soort en de bladeren worden net als bij de andere Raketsoorten gegeten door onze eigen insecten. Het is een soort van droge voedselrijke standplaatsen.

De Spiesraket (Sisymbrium loeselii) is een zeldzame maar typische stadsplant die groeit op open, droge, omgewerkte grond, zoals op overslagplaatsen in haventerreinen.

De Gewone Raket (Sisymbrium officinale) is een zeer algemene plant langs wegen en akkers, op ruigten, mesthopen, onbebouwde, voedselrijke grond en dergelijke meer. Ook op dergelijke terreinen in stedelijk gebied is deze plant te zien. In zachte winters blijft deze plant met gele bloemen gewoon doorbloeien. Door de wind worden soms volledige verdorde planten verplaatst.

De Oosterse Raket (Sisymbrium orientale) is een typische stadsplant. Het is een adventiefplant uit de Pyreneeën. Bij ons komt de soort zeldzaam voor op droge zandgrond, vaak op ruderale, verstoorde plaatsen zoals op industrieterreinen en havengebieden en langs spoorwegen.

Bitterzoet (Solanum dulcamara) groeit in uiteenlopende biotopen zoals in rietkragen, tussen heggen, op vochtige puinplaatsen, in vochtige bosranden en ook in duinen. Meestal groeit de plant op een open, voedselrijke bodem met een omgewerkte bovenlaag. De soort verdwijnt zelfs als de groeiplaats niet meer wordt bewerkt. We vinden deze plant nogal vaak op stortplaatsen. Het is een stikstofindicator. Ze kan hoog opklimmen in andere struiken. De stengelvoet van deze plant wordt na enige tijd houtig. Dit deel overwintert en is tegen vrieskou beschermd. De plant is ook bestand tegen zoute zeewind. Vooral de onrijpe bessen zijn zeer giftig. De bessen bevatten een 50-tal slijmerige zaadjes, die aan de snavel van vogels blijven hangen en op die manier verspreid worden. Bitterzoet is één van de waardplanten van de Doodshoofdvlinder.

De Zwarte Nachtschade (Solanum nigrum) komt algemeen voor op open, vochtige tot droge, zeer voedselrijke grond op akkers, in moestuinen, in bermen en op omgewerkte grond. In steden komt deze plant voor op sterk door hondenpoep en ander straatvuil beïnvloede stikstofrijke plaatsen.

De Aardappel (Solanum tuberosum) wordt in Vlaanderen op grote schaal en ook door particulieren geteeld en geconsumeerd. De plant verwildert dan ook vaak uit moestuinen, in de steden veelal uit de volkstuin(complexen).

Het Slaapkamergeluk (Soleirolia soleirolii) is een typische stadsplant. Deze plant kan in donkere stadssteegjes voor groen zorgen, zoals bijvoorbeeld in Breda en Amsterdam). Het is eigenlijk een kamerplantje, maar het wordt dus ook langs de straat in verwilderde staat aangetroffen.

De Canadese Guldenroede (Solidago canadensis) komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika. Deze plant verwilderde uit tuinen en is ondertussen een ingeburgerde soort geworden op vochtige, door de mens verstoorde plaatsen. We vinden deze plant in wegbermen, langs spoorwegen en rivieren, op stortplaatsen en industrieterreinen. Deze plant kan door ondergrondse uitlopers sterk uitbreiden tot hele bestanden en op die manier soms andere planten verdringen. De bestuiving van de gele bloemen gebeurt vooral door vliegen. Het is een goede bijenplant.

De Late Guldenroede (Solidago gigantea) komt voor op natte tot vochtige, voedselrijke, omgewerkte grond aan rivieroevers en onbebouwde terreinen. Deze soort wordt ook als tuinplant gekweekt. Oorspronkelijk komt deze plant uit Noord-Amerika. Het is een goede bijenplant.

De Gekroesde Melkdistel (Sonchus asper) groeit vooral in akkerland, ruigten en op puin en afvalplaatsen op een tamelijk vochtige, voedselrijke grond. Het wit melksap wordt wel gesmaakt door dieren (vee).

De Gewone Melkdistel (Sonchus oleraceus) is een algemene plant van tuinen, ruigten en bermen, ook in stedelijke gebieden. De soort gedijt goed op een vochtige, zeer voedselrijke en bij voorkeur omgewerkte grond. De plant bevat een wit melksap. Men kan deze plant vinden tot in de binnenstad. 

De Wilde Lijsterbes (Sorbus aucuparia) groeit vooral in lichte bossen op een zandige voedselarme grond. We vinden deze boom verder op kapvlakten, in bosranden en hagen. Hij wordt vaak aangeplant als sierstruik in tuinen vanwege zijn mooie verschijning en de smalle vorm. De boom kan tot 20 m hoog worden. De volle witte bloemen leveren veel nectar en stuifmeel en worden hoofdzakelijk bezocht door vliegen -meerbepaald aasvliegen die aangetrokken worden door de onaangename geur, korttongige bijen en kevers. De vruchten zijn rode bessen. Kinderen worden vaak aangetrokken door deze bessen, alhoewel ze licht giftig zijn. Deze vruchten, die vrijwel de hele winter aan de boom te vinden zijn, kunnen wel worden verteerd door vogels zoals Spreeuwen en Merels en Zanglijsters. Deze vogels verspreiden de zaden via hun mest.  Ook de Eekhoorn en kleine knaagdieren verzamelen en verstoppen de vruchten. Niet zelden kiemt de boom uit zaden die door de dieren werden verspreid. Het is één van de waardplanten van de vlinders Lindepijlstaart, Meriansborstel en Witvlakvlinder.

De Wilde Sorgo (Sorghum halepense) is een typische stadsplant die men aantreft op vochtige, voedselrijke, omgewerkte, grazige grond op warme, zonnige plaatsen. De soort is zeer zeldzaam en komt in onze streken alleen in het stedelijke milieu voor. De plant komt oorspronkelijk uit West-Azië en Noordoost-Afrika.

De Grote Egelskop (Sparganium erectum) groeit vooral langs en in stilstaand en langzaam stromend water van sloten en plassen, moerassen en rietlanden. De stekeltjes zijn de vruchten die gemakkelijk blijven kleven aan vogelveren en zo worden verspreid. De zaden blijven ook drijven op het water. De bestuiving van de plant gebeurt door de wind. Deze soort is goed bestand tegen vervuiling, maar kan niet tegen concurrentie van andere soorten. De plant is één van de waardplanten van de vlinders Egelskopmot en Goudvenstertje.

De Kleine Egelskop (Sparganium emersum) groeit in sloten en vijvers, plassen, moerassen, ook in langzaam stromende wateren en meestal op een modderige, voedselrijke en kalkrijke bodem. De steenvruchten zijn stekelig. De aanwezigheid van deze plant in heidevennen verraadt de instroom van voedselrijk water (vermesting). De plant is één van de waardplanten van de vlinders Egelskopmot en Waterlelievlinder.

De Vogelmuur (Stellaria media) is een zeer algemene plant van akkers, tuinen, ruigten, duinen, bossen en heggen. De plant groeit vaak op een open, voedselrijke grond met een verstoorde bovenlaag. In de stad vinden we de plant onder meer in de voeg tussen tegels en muren, in straatkolken en boomspiegels. De witte bloempjes trekken bijen aan. De bladeren en de zaden worden graag door vogels gegeten. Het is een oppervlakkig wortelende plant die wijst op een goede stikstofvoorziening van de bodem. Ze vormt soms dichte matten, hetgeen de bodem wel beschermt tegen uitdroging, verstuiving of erosie.

De Duinvogelmuur (Stellaria pallida) is een courante stadsplant die groeit op open, droge, matig voedselrijke, zandgrond, ook onder struwelen, op akkers en op omgewerkte bodem op bermen. In urbane gebieden is de plant plaatselijk algemeen, maar wordt ze vaak over het hoofd gezien. De soort groeit in steden soms zelfs in boomspiegels.

De Sneeuwbes  (Symphoricarpos albus) is een struik, oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika, die bij ons vaak in parken en tuinen aangeplant wordt als sierstruik. Hij verwildert vaak en is inmiddels ingeburgerd bij ons. Deze struik draagt de hele winter witte bessen. De bessen worden graag gegeten door vogels zoals lijsters en Groenling. De struik groeit op iets vochtige bodems in bossen, parken en buitenplaatsen. Wespen, hommels en zweefvliegen zorgen voor de kruisbestuiving.

De Gewone Smeerwortel (Symphytum officinale) komt zeer algemeen voor op vochtige grasgrond, in vochtige ruigten en langs waterkanten. Meestal zijn de bloemen wit of geel. De plant wordt door vee gemeden. Er zijn waarnemingen van ei-afzet door de Distelvlinder op deze plant.

De Knolsmeerwortel (Symphytum tuberosum) is inheems in Engeland en Midden-Europa. De plant zal vermoedelijk inburgeren. 

Het Klein Afrikaantje (Tagetes patula) is een plant die men vaak in moestuinen aanplant. De wortels geven een stof af die bodemaaltjes doodt. Tussen tomaten verdrijven de planten de Witte Vlieg.

Het Moederkruid (Tanacetum parthenium) komt oorspronkelijk uit de Balkan, de Kaukasus en Klein-Azië, maar is reeds sedert de Oudheid in onze streken in cultuur (geneeskruid). Het is een courante stadsplant, die ook als tuinplant wordt gekweekt. We vinden de plant op een vochtige en zeer voedselrijke bodem op door de mens beïnvloede plaatsen, braakliggende grond, ruige hoekjes en ook vaak op muren. Het is een goede bijenplant.

Het Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) is een algemene plant met de bekende bolvormige hoofdjes van gele buisbloemen. De plant groeit het best op zandige plaatsen in wegbermen en ruigten, langs rivieroevers en op industrieterreinen, telkens op een stikstofhoudende bodem. Het Boerenwormkruid bevat stoffen die giftig zijn voor bepaalde ongewervelden (wormen, parasieten) en werd daarom vroeger vaak gebruikt als ligstro gebruikt in veestallen. Ze wordt toch vaak bezocht door insecten, ondermeer door de Wormkruidbij. Vaak worden in de bloemen gallen gevormd door de Boerenwormkruidgalmug. Op deze plant vinden we vaak het Wormkruidhaantje. Het is een waardplant van de Kommawortelmot en een goede bijenplant.

De Gewone Paardenbloem (Taraxacum officinale) groeit op een stikstofrijke bodem. In de steden is het een algemene plant die soms het asfalt doorboort en zelfs in straatkolken voorkomt. We vinden haar ook in de buitengebieden op uiteenlopende grondsoorten en vooral op overbemeste graslanden en weilanden. Het is de belangrijkste drachtplant voor bijen, die ze bezoeken voor de nectar en het stuifmeel. Van alle methoden om zaden te laten zweven, is de “parachute” van de Gewone Paardenbloem één van de meest succesvolle. Deze parachute bestaat uit een groepje pluizige haren. Eén op de honderd zaadjes slaagt erin om wel 10 km af te leggen. Deze plant is één van de waardplanten van de vlinders Gamma-uil, Huismoeder, Kleine Beer, Agaatvlinder, Puta-uil, Zuringuil en Witte Tijger.

De Taxus (Taxus baccata) wordt vaak aangeplant in parken en tuinen, op begraafplaatsen of in heggen. Er bestaan reeds verschillende cultivars. In bepaalde bossen is deze boom nog oorspronkelijk. Hij is goed bestand tegen beschaduwing door bijvoorbeeld Beuk. Het is een groenblijvende naaldboom, die een hoogte kan bereiken van 15 m. De boom gedijt vooral op kalkrijke en vochthoudende grond. Hij heeft een ronde kroon en bezit vaak verschillende stammen. Alle delen bevatten het alkaloïde baccatine, dat dodelijk giftig is voor mens en de meeste dieren. Het rode zaadomhulsel is niet giftig en wordt dan ook door vogels gegeten. De zwarte pitten in de vruchtjes zijn dan weer wel giftig. Deze boom verwildert soms uit tuinen.

De Franjekelk (Tellima grandiflora) is een tuinplant afkomstig uit westelijk Noord-Amerika en werd in onze streken ingevoerd als tuinplant. Mogelijks is deze soort aan het inburgeren in steden, want ze werd reeds in verschillende steden waargenomen. De plant wordt vaak gebruikt als perkplant in openbaar groen. Deze plant is reeds enige tijd ingeburgerd in voornamelijk oude parken.

De Grote Tijm (Thymus pulegioides) is een halfheester die groeit op droge graslanden, in duinen, in schrale bermen en in zand- en mergelgroeven op zowel kalkrijke als kalkarme zandgrond. De stengels zijn kruipend, zodat er laagblijvende bestanden worden gevormd. De Grote Tijm groeit vaak over de nestbulten van weidemieren. Een te hoge omringende vegetatie kan de plant wegconcurreren. In de stad is het een tuinplant die via zaailingen verwildert. Het is een goede bijenplant.

De Halsbloem (Trachelium caeruleum) is een tuinplant uit het Middellandse Zeegebied. Deze plant verwildert soms op (gracht)muren.

De Eendagsbloem (Tradescantia virginiana) is een echte tuinvlieder die buiten de tuinen aan een opmars is begonnen. Deze plant, die helderblauwe bloemen heeft, komt vaak voor in nieuwe wijken. Nieuwe wijken hebben een meer open karakter, laten veel meer licht toe en zijn door het vele steen ook warmer. Het is een goede bijenplant.

De Bleke Morgenster (Tragopogon dubius), ook Grote Morgenster genoemd, is een courante stadsplant die vooral in steden sinds een vijftigtal jaar goed standhoudt. De soort komt oorspronkelijk uit Midden- en Zuid-Europa en Klein-Azië. Het is een nog tamelijk zeldzame pionierssoort, die vooral groeit op zonnige, grazige en tamelijk droge plaatsen op zand of stenen, zoals langs spoordijken, in bermen en op industrieterreinen.

De Gele Morgenster (Tragopogon pratensis) is een plant van droge, voedselrijke weiden en spoor- en rivierdijken. In steden vinden we deze plant vooral in gemaaide bermen. De gele bloemhoofdjes sluiten zich rond de middag. De zaadjes worden verspreid door de wind.

Het Hazenpootje (Trifolium arvense) is een plant van droge, zandige, meestal kalkarme en zure plaatsen. We vinden de plant op droge grasvelden, op schaars begroeide zandgronden, in akkers, in wegbermen en op spoorwegterreinen. Het is een pioniersplant.

De Liggende Klaver (Trifolium campestre) groeit op een losse, voedselrijke en kalkhoudende grond. De plant verdraagt weinig bemesting. We vinden deze soort op droge graslanden, langs spoorbanen, in wegbermen, in zandduinen, langs rivieren en dijkhellingen en in kalk- en leemgroeven.

De Draadklaver (Trifolium micranthum) heeft zaden die heel lang in de bodem kiemkrachtig kunnen blijven. De soort komt voor op licht bemeste graslanden die uiterst kort zijn gemaaid of begraasd. Merkwaardig is dat deze plant voorkomt op militaire begraafplaatsen aangelegd na de Eerste Wereldoorlog in de buurt van Ieper (op 80 van de 137 begraafplaatsen). Op die begraafplaatsen gebeurt een intensief maaibeheer, waarbij het gras maximum 3 cm hoog wordt gehouden.

De Rode Klaver (Trifolium pratense) groeit op een kalkrijke bodem in wegbermen en (bemeste) hooilanden. Het is een waardevolle voedselplant voor vee. De plant voorziet de bodem van stikstof en zorgt dus voor een bodemverbetering. De bloemen lokken van mei tot oktober met de zoete nectar veel bijen en hommels. De vervanging van deze Klaver door Maïs is de voornaamste oorzaak van de alarmerende achteruitgang van de hommelfauna in het agrarische landschap. Darwin wees reeds op het verband tussen de hommelstand en de zaadproductie van Rode Klaver. Het is één van de waardplanten van de vlinders Bruine Daguil en de belangrijkste waardplant van het Klaverblauwtje (vlinder).

De Witte Klaver (Trifolium repens) groeit op voedselrijke, iets vochtige standplaatsen, zoals graslanden, wegbermen en gemaaide gazonnetjes en ook op betreden plaatsen. De stengel kruipt langs de grond en schiet wortel naarmate hij vordert. Minder maaien levert meer Klaver op. De soort verdwijnt wel in hogere kruidvegetaties, omwille van haar lichtbehoefte. Het is een waardevolle voederplant, die ’s winters groen blijft. Begrazing begunstigt de plant. De kieming vindt vooral plaats op open plekken. Door de liggende stengels is deze plant zeer tredvast. De witte, bolvormige bloemen die vroeg in het seizoen bloeien bevatten veel nectar en worden vaak bezocht door bijen. Het is één van de waardplanten van de vlinders Gele Luzernevlinder en Icarusblauwtje.

De Oost-Indische Kers (Tropaeolum majus) is een sierplant uit Zuid-Amerika, die vaak wordt aangeplant in tuinen en plaatselijk op voedselrijke plaatsen, vaak in stedelijke gebieden, verwildert. De zaden kunnen spontaan ontkiemen. De plant kruipt over de grond en groeit met spiraalbladstelen over andere planten heen. Bij nachtvorst sterft de plant wel af. Het is één van de waardplanten van de vlinders Groot Koolwitje, Klein Koolwitje en Klein Geaderd Witje.

De Bostulp (Tulipa sylvestris) is een bolgewas. Het is de enige tulpensoort die in Vlaanderen in het wild voorkomt. De plant komt voornamelijk op buitenplaatsen voor op vochtige, voedselrijke, kleiige grond. Het is een stinzenplant. De plant vormt lange ondergrondse uitlopers met aan de top een nieuw bolletje. Hierdoor kan de plant zich verder verspreiden. Onder schaduwomstandigheden bloeit deze plant niet. Het provinciaal domein Rivierenhof in Antwerpen herbergt de grootste populatie Bostulpen in Vlaanderen.

Het Klein Hoefblad (Tussilago farfara) groeit op open plaatsen op een vochtige, voedselrijke en kalkhoudende bodem (vochtige klei of leem en krijtbodems) zoals in wegbermen, langs slootkanten en onder struiken in ruigten, op braakliggende terreinen of op pas omgewerkte grond. Deze plant is een indicatorsoort voor stagnerend grondwater. De gele bloemhoofdjes zijn overdag geopend en worden bij zonnig weer vooral bezocht door bijen en vliegen. De bladeren ontwikkelen zich pas nadat de bloemen verwelkt zijn. De soort plant zich door middel van wortelstokken snel voort. De plant groeit vooral op plaatsen waar er weinig andere begroeiing is. Het is een pionier op kale bodems en wordt daarom vaak aangetroffen op recent drooggelegde gronden en pas aangelegde terreinen en wegbermen. De zeer vroeg in het voorjaar bloeiende bloemen in het voorjaar worden vaak bezocht door vlinders en onder meer de Aardhommel voor de nectar. Het is een goede bijenplant.

De Grote Lisdodde (Typha latifolia) is een waterplant die meestal groeit in wateren die tot 1 m diep zijn. We vinden de plant in en aan sloten, plassen en moerassen. De vrouwelijke bloeiwijzen zijn de onderste dikke, bruine sigaren. Daarboven bevinden zich de mannelijke, strokleurige bloeiwijzen, die na de bloei vergaan. De plant is een vormer van laagveen bij de verlanding van stilstaande wateren.

De Hollandse Iep (Ulmus X hollandica) is een kruisingsvorm van de Ruwe Iep en de Gladde Iep. Iepen worden veel gebruikt voor beplantingen in lanen. Ze kunnen tegen een stootje en tegen zeewind. Vooral in het stedelijk gebied in de kuststreek wordt hij daarom veel gebruikt als laanboom. Meer dan de helft van alle bomen in Amsterdam is Iep. het is een echte stadsboom; groot, mooi en enorm taai. De kruin is transparant, hetgeen goed past bij de stad. Iepen worden in Amsterdam gemiddeld 50 tot 70 jaar oud, maar ze staan voortdurend onder druk. Er worden takken afgezaagd en ook wortels moeten wijken voor leidingen en kabels. Voertuigen parkeren tot tegenaan de bomen. Vaak moeten bomen wijken voor de aanleg van ondergrondse parkings of fietsenstallingen. Het verplaatsen van een boom is duur en levert geen garantie op succes. Iepen geven elk jaar in april in Amsterdam een “sneeuw” van wervelende Iepenzaadjes. Rondom dit natuurfenomeen wordt elk jaar een festival georganiseerd: Springsnow. Van de ruim 400.000 bomen die de stad Amsterdam rijk is (private tuinen en sportparken niet meegerekend), behoren er ongeveer een vierde tot de Iepen. De traditie begon in de zeventiende eeuw met het aanplanten van Iepen langs de grachten ter versteviging van de kades. Aanvankelijk werden er Lindes geplant, maar Iepen groeien sneller en het hout bleek beter geschikt voor weg- en waterbouw, karrenbouw en scheepshuiden. Iepen zijn bovendien heel vitale bomen die tegen een stootje kunnen. In de twaalfde eeuw werden houten kastjes rond de stam gebouwd om ze te behoeden voor beschadiging van paarden en karren. Klachten van overlast van bomen die bij mensen voor de deur staan, komen vrijwel niet voor. Vaak werd het huis precies aangekocht omdat de bomen er stonden. Op Iepen groeien veel mossen en korstmossen en komen een hondertal verschillende insectensoorten voor. De Iepenziekte is een infectie van vooral de Ruwe Iep en de Gladde Iep (en de kruisingsvorm) die wordt veroorzaakt door de schimmel Ophiostoma ulmi  en die overgebracht wordt door de Grote Iepenspintkever en de Kleine Iepenspintkever. Deze infectie kan grote iepenbestanden aantasten. De schimmel groeit in de houtvaten van de boom. De houtvaten verstoppen hierdoor en de boom krijgt onvoldoende water en voedingsstoffen. Al spoedig sterft de boomkroon en spoedig volgt de hele boom. De Iepenspintkever legt eieren in de kwijnende bomen. Hij boort gaatjes in de bast van de bomen en achter de bast worden de eieren gelegd. Hun larven gedijen vooral goed in zwakke en zieke Iepen. De ziekte sloeg ongeveer een eeuw geleden toe en zorgde voor een massale sterfte. Ze kwam waarschijnlijk met een houttransport uit het buitenland mee en verspreidde zich supersnel. De jonge, uitgekomen kevers dragen de sporen van de schimmel met zich mee en infecteren gezonde bomen, doordat ze zich tegoed doen aan deze bomen. In steden worden de aangetaste bomen (herfst in een tak) vaak omgezaagd om te voorkomen dat de kevers zich vermeerderen en de ziekte zich op die manier verspreidt. Een andere mogelijkheid bestaat erin de bast van de Iepen te verwijderen zodat de kevers er geen eitjes achter kunnen leggen. Men kan ook overgaan tot een injectie met een speciale schimmel die de weerstand van de Iep prikkelt, zodat de boom zich beter kan verweren tegen de schimmel. De ziekte wordt evenwel vaak overgebracht via het wortelstelsel van Iepen. De ene Iep zit namelijk vaak met zijn wortelstelsel verstrengeld in het wortelstelsel van een andere Iep. Zo verhuist een schimmel gemakkelijk van de ene boom naar de andere. Men is er reeds in geslaagd om nieuwe variëteiten van Iepen te kweken, zoals Ulmus columella (1989) die resistent blijken te zijn voor de Iepenziekte. Deze soort werd met succes aangeplant in Amsterdam. Op 75.000 bomen ontwikkelde zich op 500 exemplaren de Iepenziekte.  Op termijn zullen de wilde soorten Iep waarschijnlijk verdwijnen op de plaatsen waar de nieuwe kweekvormen verschijnen, vooral langs wegen, op industrieterreinen, in steden en in kustgebieden.

De Muurnavel (Umbilicus rupestris) is een vetplant die langs de Atlantische kusten van Engeland en Frankrijk en in het Middellandse Zeegebied op rotsen, stenige plaatsen en oude muren groeit. In Amsterdam groeit de plant op oude, basalten kademuren. De ronde, dikvlezige bladeren worden soms gemineerd door het Vetplantgitje (zweefvlieg).

De Grote Brandnetel Urtica dioica is een zeer algemene plant die we ook in de stad vinden op voedselrijke en vooral stikstofrijke, zonnige tot halfbeschaduwde standplaatsen, zoals in wegbermen of in de ondergroei van parken. Elders vinden we deze plant in wegbermen, bossen en cultuurlandschappen. De plant vermeerdert zich niet alleen via zaad, maar ook via een uitgebreid wortelstelsel. Het is een waardplant van de vlinders Kleine Vos, Landkaartje, Dagpauwoog, Bruine Snuituil, Atalanta, Grote Beer, Gamma-uil, Koperuil, Huismoeder, Gehakkelde Aurelia, Witte Tijger, Distelvlinder, Brandnetelmot, Gele Tijger, Perzikkruiduil, Levervlek, Nunvlinder, Zwart Weeskind en Agaatvlinder. Een hoekje met Grote Brandnetels in de tuin biedt dus voedsel aan al die soorten. In het voorjaar is een dergelijk hoekje een belangrijke plek voor allerlei mezen om rupsen te vangen.

De Stalkaars (Verbascum densiflorum) is een soort van zandige hellingen, wegbermen, stortplaatsen en industrieterreinen. Na de rijping van de zaden sterft deze plant af. De hele plant is viltig behaard ter bescherming tegen de felle zon en de hoge verdamping op de droge standplaatsen. De bloemen trekken bijen aan.

De Melige Toorts (Verbascum lychnitis) is een courante stadsplant. Het is een eerder zeldzame plant van open, droge, voedselrijke en kalkrijke plaatsen langs rivieren, spoorwegen en wegen. We vinden de plant ook in bosranden. Het is een goede bijenplant.

De Zwarte Toorts (Verbascum nigrum) is een vrij zeldzame plant van droge, open, zandige en zonnige plaatsen. We vinden de soort op zandvlakten, in wegbermen, langs spoorwegen, op stortplaatsen en op kapvlakten. Het is een goede bijenplant.

De Keizerskaars (Verbascum phlomoides) groeit op open, droge, kalkrijke, omgewerkte zandgrond in bermen en duinen. De soort wordt ook als tuinplant aangeplant. Het is een goede bijenplant.

De Vlokkige Toorts (Verbascum pulverulentum) kan als een verwilderde tuinplant pionieren op bedrijventerreinen die met kalkrijk zand werden opgehoogd. Deze plant is afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Het is een plant die groeit op een droge, kalkrijke, tamelijk voedselarme bodem. De plant kan zich plaatselijk vlot vermeerderen, maar wanneer die voedselarme, weinig begroeide plekken op de bedrijventerreinen worden bebouwd of verruigen, nemen de aantallen snel weer af. Indien verderop gelegen plaatsen geschikt zijn, kunnen die dan weer worden ingenomen.

De Koningskaars (Verbascum thapsus) is een courante stadsplant die houdt van droge, kalkhoudende en zonnige plaatsen. We kunnen deze plant aantreffen in de duinen, in wegbermen, langs spoordijken, op grasvelden, op stortplaatsen en in bosranden. Het is geen spoorwegadventief maar hij vindt op een zonnige spoordijk zon, warmte en droge grond. Het is een goede bijenplant.

Het Stijf IJzerhard (Verbena bonariensis) is een typische stadsplant. Deze tuinplant uit Zuid-Amerika, vindt men in de stad vaak aangeplant in perken en plantsoenen, maar even vaak verwilderd op stenige, droge plaatsen. De soort is zich waarschijnlijk aan het inburgeren. Het is een uitstekende vlinderplant en een goede bijenplant die prima kan worden toegepast in geveltuintjes.

IJzerhard (Verbena officinalis) is een courante stadsplant die het best gedijt op een stikstofrijke grond. De plant is afkomstig uit Zuid-Amerika en is sinds 1832 in Europa in cultuur. We vinden deze soort langs veldwegen, dijken, rivieroevers en aan oude mestputten. In steden vinden we de plant op muren. De soort verwildert ook uit tuinen op stenige, droge plekken. Het is een goede bijen- en vlinderplant.

De Veldereprijs (Veronica arvensis) is een plant die voorkomt in velden, langs wegen, op grazige plaatsen in duinen, op muren, tussen stenen en op open zandgrond. In de stad vinden we deze plant vooral op zandige grasvelden en in de voegen tussen tegels en muren.

De Beekpunge (Veronica beccabunga) is een moerasplant. De soort komt vrij algemeen voor langs oevers, in rietlanden en sloten bij bronnen. Ook in stedelijke gebieden kan men de plant soms aantreffen.

De Gewone Ereprijs (Veronica chamaedrys) groeit in kleine of dichte groepen in weilanden, duinen, langs bosranden, boswegen of open plaatsen in bossen en ook wel in de steden. Het is een goede bijen- en vlinderplant; de plant levert veel stuifmeel en nectar.

De Draadereprijs (Veronica filiformis) is een typische stadsplant. De plant is oorspronkelijk afkomstig uit de Kaukasus. Ze verwilderde spontaan en is ondertussen ingeburgerd in gazons en wegbermen. Deze plant groeit ook in kleigebieden op een matig voedselrijke en vochthoudende bodem. Deze plant, met blauwe bloempjes op ragfijne steeltjes, voorziet vanaf april veel stedelijke gazons van een lichtblauwe gloed. Het succesvolle bestaan op grasvelden die met grote regelmaat worden gemaaid, heeft de soort aan dit onderhoud te danken. De lage, kruipende plant zou in een hoge vegetatie al gauw het onderspit delven. De plant vermenigvuldigt zich bovendien door dit maaien gemakkelijk. Veel van de gemaaide delen van de plant kunnen als een nieuw exemplaar uitgroeien doordat ze gemakkelijk wortels vormen op bepaalde delen van de stengel (knopen). Deze plant heeft zich daardoor als relatieve “nieuwkomer” in onze flora in de afgelopen decennia vooral in het stedelijk gebied snel weten uit te breiden.

De Lange Ereprijs (Veronica longifolia) is een zeldzame plant die we kunnen aantreffen in natte, voedselrijke ruigten langs rivieren en beken en ook wel langs vochtige spoorwegbermen. Op de meeste plaatsen waar men deze plant aantreft, betreft het verwilderde exemplaren uit tuinen. Deze soort houdt van een humus- en voedselrijke, matig vochtige tot vrij natte zandgrond. De plant heeft een taaie stengel en is daardoor bestand tegen betreding. Een onaangepast slootbeheer waarbij de oevervegetatie te vaak en te vroeg wordt uitgemaaid is nefast voor deze plant. De blauwe bloemen trekken veel bijen aan. Men vermoedt dat verwilderde Ereprijssoorten een vruchtbare kruising zijn tussen deze plant en de tuinplant Aarereprijs.

De Vreemde Ereprijs (Veronica peregrina) is een courante stadsplant die groeit op open, vochtige tot natte, voedselrijke grond op droogvallende plaatsen langs rivieren en gegraven plassen; in tuinen en kwekerijen, op begraafplaatsen, tussen plaveisel en langs spoorwegen. In havengebieden kan men deze soort aantreffen tussen de straatstenen van parkeerplaatsen. Het is een vrij zeldzame plant, die vooral in urbane gebieden voorkomt. De soort komt oorspronkelijk uit Noord- en Zuid-Amerika.

De Tijmereprijs (Veronica serpyllifolia) is een plant die we vooral op natte weilanden, op zandgronden, langs bospaden, op bouwlanden en in tuinen zullen aantreffen. Deze plant groeit vaak op zandafgravingen als een pioniersplant. De bodem waarop ze groeit is open, vochtig, zandig, lemig of kleiig, matig voedselrijk en zwak zuur tot neutraal. In de stad zal men de plant veelal op vochtige gazons aantreffen.

De Aarereprijs (Veronica spicata) is een tuinplant uit Midden-en Zuid-Amerika die soms verwildert in de stad.

De Lathyruswikke (Vicia lathyroides) is een zeldzame plant die een voorkeur heeft voor droge, voedselarme en meestal kalkarme zandgrond. We vinden deze plant dan ook vooral in duinen op kalkrijke, zonnige hellingen of droge duinvalleien niet ver achter de zeereep, ook in kalkarme weidegronden van binnenduinen. In het binnenland zullen we de plant vooral vinden in zandafgravingen, op zandduintjes, op steile zandige kanten van dijken en soms ook op kerkhoven.

De Bonte Wikke (Vicia villosa) is een courante stadsplant die vrij zeldzaam voorkomt in urbane gebieden, op open, vochtige, voedselrijke, vaak omgewerkte grond in bermen, aan spoorwegen, op molenbelten en in graanakkers. Het is een pioniersplant.

De Kleine Maagdenpalm (Vinca minor) vinden we vooral in loofbossen en hagen op een vochtige en voedselrijke bodem. Dit halfheestertje wordt sinds lang ook als sierplant in tuinen gekweekt en komt vaak verwilderd voor. Meestal zullen de aangetroffen planten, ook buiten de stedelijke gebieden, verwilderde exemplaren zijn. Er bestaan ook tuinvariëteiten met witte bloemen. Deze plant verwilderde reeds in de middeleeuwen vanuit klooster- en kasteeltuinen. De plant is een schaduwtolerante soort. Ze wordt vaak aangetroffen op kerkhoven en begraafplaatsen. De vruchten komen bij ons zelden tot ontwikkeling. De verspreiding gebeurt door de niet-bloeiende stengels die uitlopen en wortelen. Daarom worden vaak grote bestanden van deze plant gevormd. Hommels en bijen staan in voor de bestuiving van de bloemen. Alle plantendelen zijn giftig.

Het Akkerviooltje (Viola arvensis) is een plant van akkerranden, wegbermen en braakliggende terreinen. Het komt overal algemeen voor op matig voedselrijke zandgronden. In steden vinden we deze kosmopoliet vaak op zandhopen. Het plantje is de laatste 50 jaar sterk achteruitgegaan door het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.

Het Maarts Viooltje (Viola odorata) is een zeldzame plant die groeit op beschaduwde plaatsen, zoals aan voedselrijke bosranden, onder heggen en in struwelen. We vinden de plant vaak nabij bebouwing. Deze soort komt vermoedelijk uit het Middellandse Zeegebied; de plant is bij ons verwilderd uit tuinen en ingeburgerd. De sterke geur van de bloemen trekt insecten aan. In de stad vinden we deze overblijvende plant vaak onder heggen en struiken, langs schaduwrijke oevers van sloten en langs oude muren. De plant houdt van schaduw, maar niet van donkere bossen. De verspreiding gebeurt via ondergrondse uitlopers of zaad. De zaden hebben een mierenbroodje, worden meegesleept naar nest en ook op die manier verspreid. Het is een stinzenplant. Losse bodems zijn belangrijk (mierennesten) voor deze plant.

Het Bleeksporig Bosviooltje (Viola riviniana) groeit in bossen, hagen en op droog grasland. In steden kan men dit plantje aantreffen in oude tuinen.

Het Driekleurig Viooltje (Viola tricolor) komt voor op akkers, tussen steenslag en in wegbermen op zonnige en droge, open standplaatsen op een kalkarme zandgrond. De plant wordt veel gekweekt in tuinen. Uit de zaden van grootbloemige gekweekte tuinviooltjes ontstaan vaak weer kleinbloemige exemplaren die dan sterk lijken op het Driekleurig Viooltje. Vaak zijn exemplaren van deze plant langs straten aan te treffen.

De Wijnstok (Vitis vinifera) wordt gekweekt voor de vruchten (druiven), maar soms treffen we de struik ook in steden verwilderd aan. De plant houdt dan lang stand. De Wijnstok is afkomstig uit de landen rond de Zwarte Zee. Hij is ook geschikt om als gevelplant te gebruiken. 

Het Gewoon Langbaardgras (Vulpia myuros) is een courante stadsplant die vooral groeit op droge, humusarme, meestal steenachtige plaatsen met een lichte toevoer van meststoffen. We vinden deze plant vooral op spoorwegdijken, langs stoepen, in zand- en grindgroeven, op bouw- en stortterreinen en opgespoten zandvlakten. Soms groeit de plant op muren.

De Late Stekelnoot (Xanthium strumarium) is een echte stadsplant. Het is in Rotterdam een ingeburgerde soort; in Breda is deze soort nog zeldzaam, maar wordt meer en meer gevonden. De plant houdt van een vochtige, voedselrijke grond. Ze kwam in onze streken voor tot in de middeleeuwen. Ze werd gebruikt om het haar geelblond te verven. Ze verdween een tijd, maar is dus terug. De plant houdt van open, zandige plaatsen langs rivieroevers en in uiterwaarden en ook van omgewerkte grond.