Verdichting, erosie en aantasting van de bodem
 






Bodemverdichting


Bodemverdichting is een belangrijke vorm van bodemaantasting. Deze verdichting treedt op wanneer de inwerkende druk op de bodem groter is dan de draagkracht. Een bodem is beter bestand tegen verdichting wanneer de structuur goed, het gewicht per volume hoog, het vochtgehalte laag en het gehalte aan organisch materiaal hoog is. Het berijden van de bodem met te zwaar materiaal of in ongunstige omgevingsomstandigheden of het te vaak betreden van de grond, leidt tot bodemverdichting. Verdichting leidt tot een afname van de regeninfiltratie en een afname van de poriën die beschikbaar zijn voor wortelgroei. De plantengroei wordt dus geremd. Verdichting bestaat vooral op landbouwgronden, waar onder de bouwvoor vaak een verdichte ploegzool wordt aangetroffen. Maar ook in bossen en recreatiegebieden wordt verdichting waargenomen.

Verdichting veroorzaakt een ongunstige toestand van de bodem voor de groei van planten, en leidt tot een verstoring van het biologisch evenwicht in de bodem. Verdichting veroorzaakt voor de landbouw zelf een opbrengstdaling van een aantal gewassen, vooral maïs. De gevolgen voor graslanden zijn minder ernstig. Klei- en leemgronden zijn het meest onderhevig aan verdichting.

Op verdichte bodems zullen zich veelal planten gaan vestigen met wortels die zeer diep de bodem ingaan en dus ook zeer moeilijk te bestrijden zullen zijn. Een voorbeeld hiervan is de Krulzuring Rumex crispus. De wortels van deze plant gaan tot 3 meter de grond in. Plantensoorten die dus goed bestand zijn tegen bodemverdichting, mede dankzij hun sterk wortelgesteld, zullen ongetwijfeld andere planten die minder goed bestand zijn, verdringen. En planten die niet bestand zijn tegen verdichting, zullen verdwijnen.  

Zware machines die worden gebruikt bij bosexploitatie zorgen voor verdichting, waardoor de activiteit van bodem-micro-organismen afneemt. Dit zorgt voor meer verzuring. Anderzijds zorgt de verzuring zelf ervoor dat de micro-organismen zich moeilijker kunnen herstellen na verdichting van de bodem.

Verdichting in de landbouw kan worden voorkomen door gebruik te maken van lichter materieel of door de bodem te bewerken bij gunstige weersomstandigheden. Het afremmen van de verdichting kan door een goede bodembedekking en een aangepaste bedrijfsvoering op akkers door oogstresten en groenbemesters te benutten.

Verdichting in de natuurgebieden door recreatie kan worden voorkomen door het gebruik van paden verplicht te stellen of door de toegang te verbieden. Knuppelpaden nodigen uit om te gebruiken en helpen dus om de natuur zelf te vrijwaren.


Erosie

Erosie is het wegspoelen of verwaaien van de bodemdeeltjes door wind of water.  

Bestrijdingsmiddelen kunnen onrechtstreeks erosie veroorzaken doordat herbiciden de planten verdelgen die de bodem met hun wortelgestel tegen erosie beschermen.

De erosie van landbouwgronden zorgt jaarlijks voor een enorme toename van de hoeveelheid te baggeren slib. Erosie zou verantwoordelijk zijn voor meer dan 60 % van de gekende aanvoer van sedimenten in de waterlopen. Bij zware regenval wordt aarde doordrenkt met meststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen afgevoerd naar waterlopen waarna deeltjes met polluenten gaan bezinken naar de waterbodem. De aanslibbing van waterlopen blijkt grotendeels veroorzaakt te worden door de erosie van landbouwgronden. Klassiek worden de grachten dan zeer diep uitgegraven, waardoor steile oevers achterblijven zonder vegetatie waar het water versneld wordt afgevoerd. Dit werkt overstromingsproblemen stroomafwaarts in de hand met modderrijk water.

Om het slibprobleem bij de bron aan te pakken moet dus in eerste instantie iets gedaan worden aan de erosie.

Onbegroeide akkers verliezen jaarlijks tot 10 ton vruchtbare grond per hectare door erosie. In heuvelachtige gebieden met een zandlemige tot lemige bodem waar intensief aan landbouw wordt gedaan kan dit oplopen tot 20 ton per hectare per jaar.   

Winderosie ontstaat deels door ontbossing en door een geringe bodembedekking.

Watererosie wordt veroorzaakt door grondbewerking met te zware machines, door akkerbouw op steile hellingen of ook weer door de teelt van gewassen met een geringe bodembedekking zoals maïs en aardappelen, in plaats van bijvoorbeeld Rode Klaver Trifolium pratense.  

Ook de verharding van oppervlakten leidt tot een toename van de af te voeren debieten die tot erosie kunnen leiden als ze over onverharde bodems stromen.

Erosie kan worden aangepakt door meer kleine landschapselementen zoals hagen of bomenrijen aan te planten, door bufferstroken naast waterlopen aan te leggen en door groenbedekkers zoals gras of rogge te gebruiken. Bossen en weilanden houden water op en zijn niet erosiegevoelig.

Wanneer men de grond niet omploegt, maar enkel losmaakt, werkt men ook erosie tegen. Men kan ook de gewassen zaaien tussen de plantenresten van de vorige oogst.
Sterk erosiegevoelige percelen kunnen worden omgezet in permanente graslanden.


Bodemaantasting

Bodems moeten gevrijwaard worden van verontreiniging  zodat de bodemdieren voldoende kunnen gedijen. Zonder bodemdieren kan de bodem niet gezond blijven, groeien planten minder goed en zorgt water voor overlast doordat het niet goed in de grond kan dringen.

Een verlies van biodiversiteit van bodems kan nefaste gevolgen hebben. Bodems zijn niet hernieuwbaar. Afgevallen bladeren laten liggen is bijvoorbeeld vaak beter dan ze overal met de bladblazer weg te halen. 

Bodemaantasting is het gevolg van handelingen die een kwaliteitsdaling van het milieu veroorzaken zonder het milieu te verontreinigen of uit te putten. De kaalkap van de vegetatie is eigenlijk een bodemaantasting en werkt erosie in de hand.  Ook bodemverdichting en bodemverdroging zijn vormen van bodemaantasting.

De verzilting van de bodem is het toenemen van het zoutgehalte in grond- en oppervlaktewater door het indringen van brak of zilt water tot in de wortellaag van de bodem. Het verziltingsprobleem kent men vooral in de polders. Als gevolg van de vroegere overstromingen van de kustgebieden met zeewater, bleef zout water achter in de grondwaterlagen, meestal op een aanzienlijke diepte (5-25 m).

Zonder belangrijke menselijke ingrepen wijzigt de situatie slechts zeer langzaam. Het in de bodem dringende (zoet) regenwater verhindert dat zout water, dat een hogere dichtheid heeft dan zoet water, aan de oppervlakte komt. Problemen treden echter op wanneer het zoute water naar de oppervlakte komt vanwege een afname van de dikte van de zoetwaterlaag. In de polders kan dit gebeuren door het systematisch draineren van landbouwgronden. Ook de winning van grondwater kan tot een afname van de beschermende zoetwaterlaag leiden.

Ook het gebruik van dooizout in de winter kan leiden tot een lokale verzilting in de buurt van wegen. Een te hoog zoutgehalte leidt tot een aantasting van de bodemstructuur en heeft in het algemeen een eerder negatieve invloed op de plantengroei. Zout belemmert immers de opname van vocht. Opspattend zoutwater is schadelijk voor bomen langs de wegen. De meeste planten en landbouwgewassen gedijen niet of veel minder in zilte bodems. Meer en meer zoutminnende planten krijgen op die bodems de bovenhand. Ook een zelfs tijdelijke verhoging van het zoutgehalte in de waterlopen kan een sterke verarming van de zoetwatergemeenschappen veroorzaken.    

Ook sommige vogelsoorten drinken trouwens van het smeltwater met opgelost strooizout, hetgeen voor deze vogels schadelijk is.   

Verslemping is de vernietiging van de bodemstructuur waardoor de bodemdeeltjes gaan vervloeien tot een weinig samenhangende laag. Het is het verschijnsel waarbij bij hevige regen de grond verschuift en het water naar lagergelegen gebieden stroomt. Het water krijgt de kans niet meer om normaal door te sijpelen. Steeds meer water spoelt oppervlakkig af. Het grootschalige gebruik van drijfmest in plaats van stalmest is één der oorzaken van het structuurbederf van de grond. De korrelstructuur die de vastheid van de aarde waarborgt gaat hierdoor verloren.

Beregening door de landbouw versterkt deze verslemping nog.

Bodemuitputting is de onttrekking van stoffen aan de bodem die de natuurlijke aanvulling in snelheid en omvang overschrijdt. Het weggraven, ontgronden van een bepaald gebied kan een ernstige aantasting betekenen voor het landschap. We denken hierbij aan de ontginningen van oppervlaktedelfstoffen, zoals zand-, klei-, grind-, mergel- en turfwinningen. Dit brengt reliëfwijzigingen mee en ecologische verstoringen. Tevens wordt de bodem ongeschikt voor andere functies.  In ontginningsgebieden worden oude winningsputten soms opgevuld met afvalstoffen of baggerslib. In plaats van dit laatste, laat men op die plaatsen beter waterplassen ontstaan, waaruit zich waardevolle biotopen kunnen ontwikkelen.   

Het vermijden van verzilting kan gebeuren door te zorgen voor het behoud van het evenwicht tussen infiltratie en onttrekking van zoet water. Daarom moet de drainage door de landbouw verminderd en de grondwaterwinning gereduceerd worden in verziltingsgevoelige gebieden, zoals polders. Een oordeelkundig gebruik van strooizout zou moeten worden opgelegd, gelet op het feit dat ook dit gebruik leidt tot een lokale verzilting van wegbermen.