Voedselvoorziening
 






Over de hele wereld sterven er soorten uit die de mens tot voedsel hebben gediend.

De VS is 90 procent van hun historische fruit- en groentevariëteiten kwijtgeraakt. Zo bestonden er 7000 appelrassen in de negentiende eeuw; nu nog een kleine 100.

Ooit werden op de Filipijnen duizenden rijstvarianten verbouwd; nu nog zo’n 100.

Van alle tarwesoorten die een eeuw geleden in China werden geplant is 90 procent verdwenen.

Volgens de FAO, de wereldvoedselorganisatie van de VN, is in een eeuw tijd ruim de helft van alle voedselvariëteiten verloren gegaan.

Mocht er door een plaag of door klimaatverandering iets gebeuren met één van die paar gewassen waarop de voedselvoorziening berust, dan zou de vraag naar een variëteit die we hebben laten uitsterven, wel heel groot kunnen worden.

Een van de aloude bedreigingen van de tarweplant is Zwarte Roest Puccinia graminis.

De laatste variant van deze schimmel is een virulente en snel muterende stam, die Ug99 wordt genoemd. In 1999 werd deze in Uganda ontdekt en de plaag verspreidde zich naar Kenia, Ethiopië, Sudan, Jemen en Saudi-Arabië. In 2007 was de ziekte naar Iran overgesprongen. Ug99 zal spoedig de “graanschuren” van India en Pakistan infecteren, dan Rusland en China binnendringen en, mogelijks via luchttransport, ook Europa en de VS bereiken.

Circa 90 procent van de tarweplanten staat machteloos tegenover Ug99. In de VS zou zo’n 7 miljard Euro aan tarwe gevaar lopen.

De hoeveelheid tarwe in Azië en Afrika vormt het basisvoedsel van 1 miljard mensen.

We zijn steeds afhankelijker geworden van technisch vernuftige oplossingen. De landbouwindustrie is schijnbaar efficiënt maar is genetisch arm. De toekomst van onze voedselvoorziening kan wel eens liggen in het behoud van de plaatselijk verbouwde voedselvariëteiten uit vroegere tijden.

Slechts ongeveer 55 % van de calorieën uit de wereldwijde gewasoogst komt uiteindelijk op het bord van mensen terecht; de rest wordt aan dieren gevoerd of verwerkt tot biobrandstof of andere industriële producten. Vlees, zuivel en eieren leveren maar een fractie van de energie die nodig was bij de productie van diervoeders. Als men efficiëntere vleesproductiemethoden gaat ontwikkelen en minder vlees gaat eten, houdt men wereldwijd veel meer voedsel over. Daarnaast kan ook het terugdringen van het gebruik van voedselgewassen voor brandstof een forse voedselwinst opleveren.

Wereldwijd lijden bijna 800 miljoen mensen honger. Toch wordt er wereldwijd zo veel voedsel verspild dat we met gemak twee keer zo veel mensen zouden kunnen voeden. Ruwweg een derde van de wereldproductie gaat verloren.

Volgens een schatting van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) in 2012 wordt slechts 54 procent van alle groenten en fruit die in Europa worden geproduceerd daadwerkelijk geconsumeerd. In de productiefase gaat ongeveer 20 % verloren. Bij de verwerking (5,5 % verlies) en de distributie (7,5 % verlies) blijkt ook veel mis te gaan.

Vooral groenten en fruit worden snel beurs en lijden schade als gevolg van temperatuurschommelingen tijdens het transport van boer via supermarkt naar consument.
De consument zelf gooit nog eens 13 % van alle groenten en fruit weg.
Men verspilt hierbij niet alleen het voedsel zelf, maar daarmee ook het water, de kunstmest, de chemische bestrijdingsmiddelen, de zaden, de brandstof en het land dat nodig was om dit voedsel te produceren.

In arme landen gaat voedsel vaak onderweg van de boer naar de markt verloren door gebrekkige bewaar- en transportmiddelen.  

Tussen 1850 en 1930 bestonden er wereldwijd zo’n 2700 groentensoorten. Nu resten er nog ongeveer 750 groentensoorten. Vaak vormen bonen, sla of kool het uitgangsmateraal. Hybridesoorten zijn doorgaans doorgekweekt ten behoeve van de grote voedingsconcerns. Dit leidt ondermeer tot smakeloze spruiten en slappe slakroppen in de winkelrekken. Zaden van “vergeten” groenten zouden moeten worden gebruikt om te telen en de zaden hiervan worden uitgedeeld, zodat ze ruim worden verspreid. 

Wereldwijd bestaan er meer dan 7000 eetbare planten, maar zowat 90 procent “inname van voedsel” komt van slechts 15 planten. De samenleving is te afhankelijk geworden van te weinig plantensoorten.

De voedselbevoorrading is nog te veel gebaseerd op goederentransporten over lange afstand met gebruik van veel fossiele energie. Chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen zijn toxisch voor mens en milieu.

De voedselbevoorrading is bovendien kwetsbaar geworden door de groeiende instabiliteit van het klimaat, door waterschaarste, door economische problemen en een zeer sterke centralisatie waarbij enkele bedrijven de bevoorrading “verzekert” vanaf de productie tot op de rekken in de supermarkt.

Veel teeltgronden worden minder vruchtbaar of vervuild en bezoedeld met verontreinigd water.

Er zou meer kunnen worden ingezet op een meer lokale voedselbevoorrading waarbij kleinschaliger wordt gewerkt, onafhankelijk van multinationals en internationale transporten.

Een grotere diversiteit van de landbouw kan een groter aanbod presenteren en inspelen op de directe noden van de regio.

In deze landbouw kan men ervoor zorgen dat de ecosystemen hersteld worden, zich beperken tot hernieuwbare energie en klimatologische, extreme veranderingen opvangen door rekning te houden met de manier waarop de natuur functioneert en de werkwijzen hieraan aanpassen (permacultuur; agro-ecologie; korte keten-landbouw; stadslandbouw).