Zwarte Specht

Dryocopus martius






De Zwarte Specht Dryocopus martius is een specht met een lengte van 46 cm. Het is onze grootste specht. Hij heeft zwarte veren. Het mannetje heeft een volledig rode kruin. Bij het vrouwtje is alleen het achterhoofd rood. De snavel is geelachtig gekleurd. Hij heeft een eerder logge vlucht. De roep klinkt als “hièèh”.  

Zijn voedsel bestaat uit in hout levende insecten (zoals schorskevers) en hun larven, mieren en hun larven en poppen.


Hij komt voor in grotere bossen met oude bomen, vooral in oude beukenbossen maar ook in naaldbossen. In het voorjaar laat hij een luid geroffel horen.  


Deze specht hakt een nestholte uit in een grote oude en dikke boom. De gekozen boom is meestal een Beuk Fagus sylvatica. De boom die hij uitkiest is meestal nog volledig gezond. Voor een nestholte verkiest hij vaak bomen in de buurt van een open plek. Ook dreven en bomerijen tussen bosgebieden zijn belangrijk; deze bestaan bij voorkeur uit Beuken en Eik-soorten.  

In zuivere naaldbossen wordt bijna uitsluitend in reeds afgestorven bomen gebroed.


Het hol bevindt zich meestal op een hoogte van 6 m boven de grond en heeft een groot ovalen vlieggat. Het kan 60 cm tot wel 100 cm diep zijn. Deze soort hakt elk jaar een nieuw hol. Hij laat dus nestplaatsen achter voor andere holenbroeders. Soms wordt een nieuw gemaakt hol gekraakt door de Kauw Coloeus monedula. Ook de Boommarter Martes martes maakt vaak gebruik van een verlaten hol van de Zwarte Specht.    


In april-juni legt het vrouwtje 4 tot 6 eieren. Beide ouders broeden en voederen de nestjongen. Het mannetje houdt ’s nachts de eieren of de jongen warm.  


De Zwarte Specht is in Vlaanderen een eerder zeldzaam voorkomende standvogel.


De jongen zwerven in de winter rond.   


Een natuurlijke vijand van de Zwarte Specht is de Havik Accipiter gentilis.


De soort is gevoelig voor het kappen van vooral dikke, oude bomen, het verdwijnen van bos en het opruimen van dood hout.