Zwarte Zaadmier

Tetramorium caespitum






De Zwarte Zaadmier Tetramorium caespitum heeft op de achterhoeken van het borststuk (mesosoma) 2 korte, tandvormige doornen. Deze mier meet 2,5 tot 8 mm. Het achterlijf is glanzend glad. De kop is smal rechthoekig en plat.

De sprieten staan ver naar voren ingeplant.


Deze mier is een soort die haar nesten zowat overal bouwt: onder stenen, tussen planten, in of onder hout of gewoon in het zand en kan zeer volkrijke nesten vormen tot 80.000 werksters. Langs de kust kan de soort zo tot meerdere vierkante meter ondergraven in mosduinen en droge schrale duingraslanden. De mier gedraagt zich zeer agressief tegenover soortgenoten. Tussen naburige kolonies kunnen echte veldslagen worden gehouden.


De Zwarte Zaadmier is vooral een granivoor en verorbert een breed spectrum van zaden. Bij ons in de duinen is er ook trofobiose met cicaden Brachyceps laetus en bladluizen gekend.

In nesten van deze soort kunnen zowel de Woekermier Anergates atratulus als de Sabelmier Strongylognathus testaceus leven. Er worden ook heel wat andere invertebraten in de nesten van de Zwarte Zaadmier gevonden.


De Zwarte Zaadmier vertoont een lichte voorkeur voor heidegebieden en droge, schrale graslanden. De soort wordt vaak op zandbodems gevonden. Op plaatsen waar de soort niet voorkomt wordt ze vermoedelijk weggeconcurreerd door andere soorten die soortgelijke habitats verkiezen, zoals de Kleine Steekmier Myrmica rugulosa.


De bruidsvluchten vinden plaats in juni en juli.


De larven verpoppen zich zonder eerst een cocon te hebben gespind.