NATUURLEXICON


Das

Meles meles



De Das  Meles meles  is een marterachtige met een gedrongen gestalte en een zilvergrijze vacht. Hij heeft een spitse, witte kop met zwarte strepen langs de zijkant, over de ogen en tot in de nek. Het dier meet 60 tot 80 cm en heeft een staart van 15 tot 25 cm. Het dier heeft een waggelende gang.

De Das is één van de grootste landroofdieren in Vlaanderen. Het is een uiterst schuw dier, dat vooral ’s nachts actief is.  

De Das leeft voor 50 % van regenwormen, maar eet ook ander plantaardig (valfruit, vruchten van Braam Rubus fruticosus en Bosaardbei Fragaria vesca en soms zelfs noten zoals walnoten) of dierlijk materiaal (muizen, mollen) en ook soms kadavers van bijvoorbeeld duiven. Hij komt graag in hoogstamboomgaarden. Hij graaft ook soms konijnenholen en nesten van bijen, hommels of wespen uit. De nesten van deze laatsten worden dan ontdaan van de larven en de honing. De Das eet ook granen zoals gerst, haver, rogge en maïs.

De paring gebeurt in juli of augustus. De dracht duurt 7 weken. De 2 à 4 jongen worden in januari, februari of maart geboren in een speciaal uitgegraven kraamkamer. De groei van een ongeboren Dasje kan door een intern lichamelijk mechanisme bij het dier maandenlang worden stilgelegd om ervoor te zorgen dat het op het juiste moment, wanneer de omstandigheden het gunstigst zijn voor overleving, ter wereld komt.   

Een 5-tal weken na de geboorte gaan de ogen van de Dasjes open. De eerste 8 weken blijven ze in de burcht. Vanaf ongeveer mei begeven ze zich buiten de burcht.

Dassen graven grote ondergrondse holen, de burchten, die vaak lange tijd door verschillende generaties Dassen in gebruik blijven. Dassen bouwen hun burchten liefst op hellingen, in loofbossen met een dichte ondergroei, op heuvels, rivierduinen en in bermen van holle wegen. De Das woont graag in de buurt van koeien of paarden, want bij de mest vindt het dier Regenwormen Lumbricus terrestris.

Meestal hebben de burchten 3 tot 10 uitgangen die 10 tot 20 m uit elkaar liggen.

In het wild wordt een Das gemiddeld 3 tot 6 jaar oud.

De burcht wordt binnenin bekleed met mos, varens en bladeren. Meestal komen in burchten verschillende Dassenfamilies voor. De Das graaft latrines om er de uitwerpselen in te deponeren.  

In uitgestrekte, voedselarme gebieden komen geen Dassen voor.

In oktober verlaten de jongen de ouderlijke burcht en zoeken een geschikte plaats om zelf een burcht te graven en een nieuw gezinnetje te stichten. In de winter last de Das een periode van sterk verlaagde activiteit in, maar houdt geen winterslaap. Het is eigenlijk een diepe slaap, waarbij de lichaamstemperatuur en de hartslagfrequentie dalen. Dassen gebruiken meestal bomen in de omgeving van hun burcht om hun nagels te scherpen.

De Das is een honkvast dier dat bij verslechterende omstandigheden of verstoring de vertrouwde burcht niet vlug verlaat. Soms betrekt hij elders een tijdelijk onderkomen, maar keert dan later terug.

Dassen bewandelen steeds eenzelfde looppad, die men “wissel” noemt. Deze is te herkennen aan platgetrapt gras of aan haarplukjes die aan prikkeldraad zijn blijven hangen.

De Das gaat vanaf een uur na zonsondergang op jacht. Hij doet dit vrijwel altijd alleen, soms met zijn tweeën.

De tocht kan wel tot 10 uur duren.

Dit dier heeft zeer lang op de lijst van te verdelgen diersoorten geprijkt. Veel Dassen werden vroeger vergiftigd, gedood met klemmen, doodgeschoten bij de burcht, in de winter uitgegraven met behulp van getrainde “dashonden”, met strikken gevangen. De Dassenjacht werd tientallen jaren in georganiseerd verband beoefend. Veelal met het geweer, maar vooral in de twintigste eeuw ook met netten, houwelen, pikken, spaden, schoppen en hakmessen. Er werden fox-terriers gebruikt om de Dassen op te drijven en met grijptangen werden deze dieren gewurgd. Deze praktijken zijn nu gelukkig verboden. Sinds duizenden jaren maakt de Das deel uit van onze inheemse dierenwereld.  

De Dassenpopulatie in Vlaanderen kende van 1967 tot 1972 een felle achteruitgang. In 1966 werd namelijk hondsdolheid vastgesteld. Er werden onmiddellijk premies van 200 Belgische Frank (nu ongeveer 5 Euro) per gedode Das betaald door de overheid. Burchten van Vossen en Dassen werden met gifgas volgespoten. De helft van het Dassenbestand stierf aan het virus. Vrijwel 90 % van de resterende Dassen werd vergast of doodgeschoten. Tussen 1967 en 1972 vonden zo’n 1500 Dassen de dood, zodat de Das sedert 1972 een zeldzame soort is geworden. Deze repressieve aanpak van de hondsdolheid heeft niet eens tot resultaat geleid. Enkel vaccinatiecampagnes met lokaas hebben geholpen om het virus binnen de perken te houden.

De Das is deze felle vervolging nooit meer te boven gekomen. Naast de rigoureuze jacht kwamen nog een aantal bijkomende bedreigingen. De geschikte leefgebieden werden vernietigd. De schaalvergroting van de landbouw zorgde voor het verdwijnen van de zogenaamde kleine landschapselementen zoals hagen, houtkanten en houtwallen, die voor de Das zo belangrijk zijn. Verdroging zorgde ervoor dat de regenwormen, die voor Dassen het hoofdvoedsel uitmaken, dieper in de grond kropen, zodat deze voedselvoorraad moeilijker bereikbaar werd.

Doordat de Das zijn toevlucht zocht tot maïskolven, haalde hij zich de woede van landbouwers op de hals en werden er opnieuw Dassen verdelgd op illegale manieren, zoals met strikken en klemmen,  door burchten te vergassen of onder te doen lopen met water, gier of stookolie. Zo is de mens er op een tijdspanne van pakweg 50 jaar in geslaagd om dit mooie dier plaatselijk vrijwel volledig uit te roeien. In België komen er nog amper 2000 exemplaren voor. Voor Vlaanderen schat men het aantal op 1000.

In Europa nochtans wordt het aantal Dassen op zo’n anderhalf miljoen geschat. De helft komt voor in Groot-Brittannië, Ierland en Scandinavië. Ook dode Dassen zouden moeten worden beschermd. Dit is nu niet het geval. Een tot haardkleed omgevormde Das met de kop er aan en de muil wijd open, kan nog steeds worden verkocht !

Het dier mag zo weinig mogelijk worden verstoord door recreatie.  De dieren wennen wel tot op zekere hoogte aan wandelaars of fietsers die op de paden blijven. Loslopende honden zijn een verschrikking voor deze dieren.

Het dier kan, afgezien van wat incidentele schade in maïsvelden, niet als een schadelijk dier worden beschouwd.

Voor hun voedsel zijn ze aangewezen op grazige weilanden. Ze komen dan ook voor in kleinschalige landschappen waar bossen en weiden elkaar afwisselen. Dassen struinen over vaste paden –wissels genoemd- de omgeving af. Wanneer zo’n pad, dat generaties lang door Dassen gebruikt is, wordt doorsneden door een weg, kan het nog jaren duren vooraleer de Dassen een andere, veiliger route kiest. Dassentunnels kunnen een oplossing bieden. Wanneer een Regenwormpopulatie gedecimeerd wordt door bijvoorbeeld een te hoge koperconcentratie in de bodem, dan zal de Das hieronder lijden. Deze moet zijn voedsel in een groter gebied gaan zoeken waardoor het risico dat hij als verkeersslachtoffer zal eindigen groter wordt.

Bij een herhaalde verstoring of voedselschaarste trekt hij weg en plant zich dan niet meer voort. Als voornaamste bedreigingen voor de Das zijn er de stroperij, de illegale bouwjacht waarbij burchten worden uitgegraven, vergiftiging, vernietiging van de leefgebieden, het verdwijnen van houtwallen, de uitbreiding van het wegennet en de toename van het wegverkeer, en de intensivering van de landbouw.

Verdroging zorgt ervoor dat Regenwormen zich in diepere grondlagen gaan ophouden, hetgeen hen voor de Das onbereikbaar maakt. Vermesting met stikstofmeststoffen, drijfmest  en chemische bestrijdingsmiddelen zijn ook nefast voor Regenwormen. Varkensdrijfmest bevat hoge kopergehalten en is dan ook schadelijk voor Regenwormen.

Dassen hebben een trage voortplantingssnelheid. Ieder dood exemplaar is een belangrijk verlies voor de populatie.

Deelpopulaties van de Das worden geïsoleerd door de versnippering, waardoor de kans op inteelt en uitsterven groter wordt. De foerageergebieden van de Das worden steeds kleiner.  

Veel burchten worden gelukkig beschermd en met de aanleg van “dassentunnels” poogt men bedreigde Dassen wat meer en veiliger bewegingsruimte te geven. In het wild wordt een Das gemiddeld 3 tot 6 jaar oud.

De jacht en vooral de systematische vernieling van familieburchten leidde tot lokaal verdwijnen van dit zoogdier. Met een huidige gemiddelde worpgrootte van 3 jongen, herstelt de populatie zich langzaam. Er zijn veel verkeersslachtoffers, maar belangrijker voor de Das is een volledige en strenge bescherming.  

Op de Das leeft de Dassenvlo Paraceras melis en de Dassenluis Trichodectes melis. Dit zijn beide gespecialiseerde parasieten. Dassen bekleden hun burchten vaak met varens, een oud boerenmiddel tegen luizen bij kippen en mensen.

Op plaatsen waar opnieuw Dassen voorkomen, beweren sommige boeren dat de populatie de pan uit rijst en dat maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat het er veel te veel worden. Lokaal kan de populatie toenemen om reeds snel tot een stabiele toestand te evolueren. De meeste plekken waar nu geen Dassen voorkomen zijn ongeschikt voor deze dieren, daar komen ze dus ook niet. Dassen zijn territoriale dieren en in een territorium is maar plaats voor één familie van enkele dieren.

Dassen kunnen door koeien besmet worden met ziektes zoals rundertuberculose. Deze ziekte treedt op bij runderen als gevolg van een gebrek aan de juiste hygiënische maatregelen. De Dassen worden trouwens niet ziek van deze besmetting en verspreiden de ziekte dus niet.    

Dassen vormen net als Vossen geen bedreiging voor de plaatselijke weidevogelpopulaties.

Op plekken waar Dassen voorkomen worden soms steriele golfbanen aangelegd. In het voorjaar is het mogelijk dat Dassen emelten en engerlingen uit de grasmat graven. Deze larven veroorzaken eigenlijk meer schade aan de grasmat dan de Dassen.

De Das is een vriendelijk, sociaal dier, dat net als mensen in familieverband leeft en niemand tot last is.

Home