NATUURLEXICON


Grauwe Gors

Emberiza calandra


De Grauwe Gors  Emberiza calandra is een vogel met een lengte van 18 cm. Het is daarmee onze grootste gors. Het verenkleed is vrij uniform grauwbruin met strepen op boven- en onderdelen.

Vermoedelijk kwam deze vogel vroeger vooral voor in schorren met onder meer Gewoon Kweldergras Puccinellia maritima, Engels Slijkgras Spartina anglica en Heen Bolboschoenus maritimus.

Hij bewoont thans vooral open cultuursteppen, korenvelden en weiden met lanen en heggen. Het is een zeer zeldzaam geworden standvogel in Vlaanderen; ’s winters is het een zwerfvogel en enkele populaties overwinteren in Zuid-Europa.

In Nederland heeft men spijtig genoeg moeten vaststellen dat deze vogel als broedvogel verdwenen is sedert 2008.

Daar heeft de schaalvergroting in de landbouw en de veranderde gewaskeuzes de soort de das omgedaan. In 1975 broedden er in Nederland nog zo’n 1200 paren; in 2007 was dat aantal geslonken tot amper 4 à 10 paren.

Zijn voedsel bestaat uit zaden en (tijdens het broedseizoen) insecten.

Het mannetje vertoont een sterk territoriaal gedrag. Het kan er 2 tot 7 vrouwtjes op na houden.  

De vogel is een bodembroeder. In mei en juni worden door het vrouwtje 4 tot 5 eieren bebroed. Er kunnen twee broedsels per jaar zijn.

Het mannetje helpt bij het voederen van de nestjongen. De grondnesten liggen dicht bij elkaar en bevinden zich in ruig grasland, nabij struweel of op (graan-)akkers. In graslanden komen de vogels een maand eerder tot broeden dan in akkers. In graslanden begint het broeden reeds half mei.

De vogel geeft de voorkeur aan plaatsen met ruige bermen en greppels.

Struiken langs akkerranden, palen rond weides, laagstamboomgaarden en andere verhevenheden in het landschap bieden de vogel een uitkijk- en zangpost.

De Grauwe Gors heeft zeer sterk te lijden gehad van de intensivering van de landbouw. In het verleden heeft deze vogel zich gespecialiseerd in de omstandigheden op en rond akkers en weiden. De veranderende omstandigheden ontnemen hem zowel zijn voedsel, zijn broedplaats als zijn rustplaats. Het leven op en rond de akkers wordt voor deze vogel steeds moeilijker.

Vooral de omschakeling van wintergraan naar zomergraan zou één van de belangrijkste redenen van achteruitgang zijn.

Wintergraan is reeds te hoog en te dicht bijeen gegroeid op de velden als de vogels aan het nest beginnen, wordt geoogst als er zich nog jongen in het nest bevinden en levert in de wintermaanden geen stoppelvelden, waarop voedsel te rapen valt.

Wanneer het wintergraan vervangen wordt door graansoorten die vroeger geoogst worden omdat ze bestemd zijn voor opslag in silo’s, dan is dit ongunstig voor de Grauwe Gors, omdat de gewassen minder rijpe granen bevatten.

Maïsvelden zijn ongeschikt als broedplaats omdat het te laat in het seizoen opkomt, weinig bescherming biedt tegen de weersomstandigheden en predatoren en geen voedsel levert voor de jonge Grauwe Gorzen. Er zijn op maïsakkers vrijwel geen akkeronkruiden, de bodem is vochtig en beschaduwd in de zomer en de grond wordt te veel bemest.

Bovendien worden de broedpopulaties in toenemende mate geïsoleerd. Het gangbare agrarische beheer van potentieel geschikte akkergebieden (grootschalig en intensief, bovendien veelal maïs) en graslanden (overbemesting en te veel maaien) biedt de soort geen kansen.

Voor de Grauwe Gors is alleen een niet of pas laat maaien van graslanden gunstig.

In de winter vertoont de vogel een zwervend gedrag.  

De Grauwe Gors verzamelt vaak de rupsen van de Distelvlinder Vanessa cardui en de Gamma-uil Autographa gamma als voedsel voor de jongen. Beide soorten zijn trekvlinders. Invasies van deze trekvlinders kunnen een boost geven aan het lokale broedsucces van de Grauwe Gors. De voedselbron is niet duurzaam, want invasies zijn steeds van korte duur.

Home