NATUURLEXICON


Grootoorvleermuis

Plecotus auritus   


De Grootoorvleermuis  Plecotus auritus , ook Bruine Grootoorvleermuis genoemd, heeft brede vleugels met een flexibele top. De lichaamsbouw is aangepast aan een trage, fladderende vlucht tussen de vegetatie. Het dier kan ter plaatse blijven stilhangen. Het heeft grote oren, die geschikt zijn om de geluiden van vliegende en bewegende insecten op te vangen.

Deze vleermuis meet ongeveer 5 cm en heeft een vleugelspanning van 24 cm. De oorschelpen zijn 3 keer zo lang als de kop. De oren zijn voorzien van een lange puntige tragus. De oren worden alleen tijdens en vlak voor het uitvliegen volledige uitgestrekt.

Als deze vleermuis slaapt, worden de oren naar achteren geplooid, zodat alleen de lange lancetachtige tragus zichtbaar is. De tragus is gelig wit, slechts naar de punt toe wat lichtgrijs gepigmenteerd. De neus- en oorstreek is lichtbruin.

Ook de ogen van deze vleermuis zijn groot. Deze vleermuis vertrouwt meer op de ogen dan op de oren. De vleermuis jaagt vooral onder dicht bladerdek, waarin het gebruik van sonar door alle reflecties minder nuttig is. Het zicht is pas optimaal bij schemering. Het felle daglicht is gewoon te sterk.  

De bovenzijde van de vleermuis is lichtgrijs. Aan de zijkant van de nek bij de grens met de onderzijde is er vaak een lichtere gelig bruine vlek. De onderzijde is lichtgrijs, soms met een gelige zweem.

Deze soort houdt van structuurrijke open loof- en naaldhoutbossen en parklandschappen. Hij komt ook in parken en tuinen in dorpen en steden, maar is niet aan menselijke nederzettingen gebonden.

Hij vangt vooral nachtvlinders en andere grote, vliegende insecten, zoals Gewone Meikevers Melolontha melolontha en Junikevers Amphimallon solstitiale, langpootmuggen en schietmotten. Hij plukt ook spinnen en oorwormen van de grond.

Prooien worden zowel in de vlucht als op de grond gevangen door het foliage gleaning. Bij deze manier van voedsel zoeken vliegen de vleermuizen langzaam flappend en laag boven de grond. Ze kunnen zelfs even blijven stil staan in de lucht om zo prooien van bladeren en twijgen te plukken.

De Grootoorvleermuis heeft een zeer goed ontwikkeld echopeilingssysteem, waardoor hij probleemloos door boomkronen vliegt. Vaak vliegt deze vleermuis met een trage zigzagvlucht dicht bij de grond. Hij kan zich ook in kleine ruimten bewegen. In de zomer gebruikt hij gebouwen, holle bomen, vogel- en vleermuiskastjes.

Als kraamkamer gebruiken hij meestal geschikte (warme) zolders, waar wel 15 tot 30 vrouwtjes kunnen verblijven.

Boombewonende kolonies gebruiken bij voorkeur spechtengaten of rottingsholten met een grote ingang.

De winterslaap duurt van november tot eind maart en vindt plaats in kelders, bunkers, forten en groeven. Vermoedelijk overwinteren veel dieren ook in holle bomen.

De afstand tussen winterverblijfplaats en zomerverblijfplaats ligt meestal tussen 1 en 5 km.

De soort is zeer honkvast. Bij verdroging of verdwijnen van leefgebieden trekken de dieren niet weg, maar lijden ze honger, waardoor de groepen steeds kleiner worden.

Deze vleermuis volgt in (half-)open landschappen de lijnvormige structuren (vb. bomenrijen, beken) als vliegroute. In bossen vliegen ze ook tussen bomen en takken.

De Grootoorvleermuis is bijzonder gevoelig aan vergiftiging door pesticiden. Het is een soort die een deel van haar prooien van de vegetatie afhaalt. Na een behandeling met insecticiden vormen de dode en halfdode insecten een gemakkelijke prooi, waardoor hoge concentraties giftige stoffen worden opgenomen.

Het tekort aan holle bomen vormt een probleem, zowel voor zomerkolonies als voor winterverblijfplaatsen. De afname van het bosareaal, het verdwijnen van mantel- en zoomvegetaties en van open plekken in het bos en de aanplanting van monoculturen zijn allemaal factoren die het aantal insecten negatief beïnvloeden en indirect dus ook zeer ongunstig zijn voor Grootoorvleermuizen.


Home