NATUURLEXICON


Grote Weerschijnvlinder

Apatura iris


De Grote Weerschijnvlinder  Apatura iris is een vlinder die voorkomt in open vochtige loofbossen, wilgenbroekbossen en vochtige boswegen. Deze vlinder komt vooral voor in lichte eikenbossen. Het is één van onze mooiste en grootste dagvlinders.

De bovenzijde van de vleugels is zwart met een witte vlekkenband; op de achtervleugels is een rood omringde oogvlek. Mannetjes vertonen een opvallende blauw-paarse weerschijn.

Dit weerschijneffect wordt veroorzaakt door de aanwezige kleurkristallen, waarbij de kleur verandert naargelang de invalshoek van het licht.

Het vrouwtje heeft een bruine basiskleur en ook een oogvlek op de onderzijde van de achtervleugels.

De vlinder heeft een lengte tot 41 mm en een vleugelspanning tot 8 cm. Hij kan worden gezien van juni tot augustus.  

Hier en daar aanwezige grote, opvallende bomen in het leefgebied zijn voor deze vlinder belangrijk als ontmoetingsbomen.   

Het is een honkvaste soort die enkel langs de bosranden en de bospaden blijkt voor te komen. Zonnige open plekken en mantel- en zoomvegetaties zijn voor deze vlinder belangrijk. Deze vlinder houdt zich meestal ter hoogte van de boomkruinen op. Vooral de vrouwtjes worden weinig gezien. Mannetjes dalen vaak af naar de grond om te zuigen van natte aarde, aas, uitwerpselen of soms ook menselijk zweet. Uitwerpselen vormen voor de vlinders een aanvullende energiebron. Vrouwtjes voeden zich vermoedelijk alleen met boomsappen en honingdauw. De mannetjes verdedigen hun territorium. De paring vindt hoog in de boomkruinen plaats. Vooral markante bomen worden als ontmoetingsplaatsen gebruikt.   

De eitjes worden gelegd op Boswilg Salix caprea en Grauwe Wilg Salix cinerea in bosranden.  De groene (oudere) rupsen lijken wat op naaktslakjes. Ze zijn groen en hebben aan de kop dubbele uitsteeksels.

Ze overwinteren half volgroeid in twijgvorken of tussen de schors van wilgen. Na de overwintering voeden de rupsen zich met de wilgenknoppen. De rupsen vallen soms ten prooi aan oorwormen en wantsen. De poppen bevinden zich tussen de bladeren.

De laatste decennia zijn veel vochtige beekbegeleidende bossen verdwenen door de omvorming tot landbouwgrond en ontwatering.

Een grootschalige kap en aanplant in bossen is ongunstig voor deze vlinder. Wel dienen er open plekken gecreëerd te worden met een oppervlak van een vierkant, waarvan één zijde ongeveer anderhalf tot viermaal de boomhoogte is.

De overblijvende populaties van deze soort zijn geïsoleerd. Het ophangen van nestkasten in bossen waar deze vlinder nog voorkomt zorgt ervoor dat er meer rupsen door vogels worden gegeten dan in een natuurlijke situatie het geval zou zijn.

Home