NATUURLEXICON
Kale Bosmier
Formica polyctena
De Kale Bosmier Formica polyctena, ook Kale Rode Bosmier genoemd, komt voor in zowel loof-
De werksters zijn vrij grote mieren (4-
De uitbreiding van deze soort zou vooral plaatsvinden door het afsplitsen van dochterkolonies. Hierbij neemt één of enkele koninginnen een deel van de werksters mee en gaan ze in de buurt een nieuwe koepel starten. Hierdoor kunnen soms tot meterslange min of meer aaneengesloten koepelreeksen ontstaan. Men spreekt zelfs van reuzennesten van 5.000 koninginnen en meer dan vijf miljoen werksters. In donkere beschutte habitats kan de koepel tot twee meter hoog worden terwijl in opener omgevingen waar veel zonlicht tot de bodem geraakt het nest eerder afgeplat en vooral ondergronds wordt gebouwd.
Deze soort is een ‘temporaire sociaalparasiet’. Voor het stichten van een geheel nieuw nest moet een bevruchte koningin zich laten adopteren in het nest van een Formica-
De bruidsvluchten zijn te zien in mei en juni. Grote bruidsvluchten zijn bij deze soort eerder zeldzaam.
De paring heeft meestal in of in de buurt van het nest plaats en de wijfjes komen daarna in het ouderlijk nest of in een naburig verwant nest terecht. Deze strategie is vooral zinvol in wat grotere oppervlakten van geschikt habitat, omdat de kans op uitsterven daar gering is; in kleine, geïsoleerde bosgebieden is die kans groter en daar is dispersie door middel van vliegende koninginnen een betere optie.
Er gebeurt hybride-
Bosmieren verzamelen dode insecten of vangen en doden levende insecten -
De soort heeft te lijden onder de vergrassing van bossen.
De soort is gevoelig voor versnippering van leefgebieden (de soort verspreidt zich niet of nauwelijks met vliegende koninginnen; zie boven) en verzuring en vermesting (door dit laatste neemt het vegetatiedek en de beschaduwing toe, hetgeen ongunstig is voor mierennesten).
De mierenpoppen worden vaak nog geroofd en verhandeld als vis-
Voor bosmieren is het laten voortbestaan van open bosranden belangrijk, waardoor er voldoende zon kan vallen op het nest en de omgeving ervan. Parallel hiermee kan gezorgd worden voor afwisseling tussen open stukken en schaduwrijke delen. Ook het laten staan van minder vitale bomen ten behoeve van bladluizen is een eenvoudige beheermaatregel.
Overal waar bosmieren voorkomen is het zinvol om de nestkoepels zo veel mogelijk te ontzien, ook bij het uitvoeren van reguliere beheermaatregelen in de terreinen en bij het transport van materialen (dus niet met voertuigen over de nesten of delen ervan heenrijden). Indien een nest eenmaal is verdwenen, is de kans op spontane hervestiging in het algemeen klein, door de doorgaans geringe vliegafstand van bevruchte koninginnen en door de temporair-
De larven van de Mierenzakkever Clytra quadripunctata voeden zich in de nestkoepels met de larven van deze mier.