NATUURLEXICON


De Kleine Ratelaar Rhinanthus minor groeit op schrale voedselarme en kalkarme gronden, die tijdelijk vochtig zijn, maar veelal lemig, leemhoudend zandig of zelfs veenachtig kunnen zijn. We vinden deze plant op dijken, heiden, rivierduinen en duinvalleien en droge graslanden. De plant gedijt het best in open, lage en schrale graslanden.

Deze plant bloeit van mei tot september. De tweelippige bloemen zijn geel of paarsachtig en staan in aarvormige trossen. De ruwe, gekartelde bladeren zijn lancetvormig. Als de plant uitgebloeid is, liggen de zaden los in zaaddoosjes die rammelen in de wind.

Het is een halfparasiet op grasachtigen en kruiden. De plant put er mineralen en water uit.

Op bodems waar de bodem voldoende verschraald is door een jarenlang maaibeheer ontstaat een ijle vegetatie met voldoende kleine open plekken waar de plant zich kan vestigen. De zaden worden via overstromingen of via schoenen of maaimachines in het gebied gebracht en verder verspreid.

Na de vestiging van deze plant wordt de bodem nog ijler. Hierdoor krijgen ook andere planten de kans te kiemen in de ijler geworden grasmat.  

De geparasiteerde planten blijven kleiner dan normaal het geval zou zijn.

Deze soort kan niet tegen bemesting en maaien. Het is een indicatorsoort voor schrale graslanden.

De Kleine Ratelaar bevat aucubine en is daarom giftig voor warmbloedigen.

Home


Kleine Ratelaar

Rhinanthus minor