NATUURLEXICON




Het klimaat kan worden omschreven als het gemiddelde weer in een bepaald gebied, in een bepaalde periode. Het klimaat wordt bepaald door de gemiddelde temperaturen, het aantal uren zonneschijn, de hoeveelheden neerslag en de frequentie van afwijkingen van de reeds geregistreerde gemiddelden.     

Ogenschijnlijk kleine verschuivingen van deze gemiddelde waarden kunnen grote gevolgen hebben. In het Alpengebied bijvoorbeeld is het klimaat sinds 1850 met ongeveer 1 °C opgewarmd. Die graad verschil heeft ertoe geleid dat de helft van het gletsjerijs in dat gebied is verdwenen.

Het broeikaseffect is beknopt uit te leggen als volgt: zonnestralen gaan door de atmosfeer; het aardoppervlak neemt de zonne-energie op maar stuurt ook infraroodstralen terug de atmosfeer in. De zogenaamde broeikasgassen laten een deel van de infraroodstraling door, maar kaatsen ook een deel terug naar de Aarde. Hoe meer broeikasgassen er zijn, hoe meer infraroodstraling en dus warmte er naar de Aarde wordt teruggekaatst. Daardoor warmt de Aarde bijkomend op.

Het grootste deel van deze bijkomende opwarming gedurende de laatste 50 jaar is louter te wijten aan de mens.

Het is een bijkomende opwarming omdat er in normale omstandigheden een broeikaseffect moet bestaan, zo niet zou de gemiddelde temperatuur op Aarde -18 °C bedragen in plaats van de huidige +15 °C.

Deze versterking van het broeikaseffect zorgt voor een globale klimaatverandering. Het is dus een mondiaal probleem.

De opwarming wordt deels veroorzaakt door natuurlijke oorzaken, zoals verschuivingen van continenten en zeestromen, inslagen van kometen en meteorieten, vulkanen, variaties in de aardbaan en een veranderende zonne-activiteit.

Sterke vulkaanuitbarstingen blazen grote hoeveelheden stof hoog de lucht in. Dit stof verblijft een paar jaar in de dampkring en kaatst zonlicht terug de ruimte in. Het aardoppervlak wordt daardoor iets koeler.

Als gevolg van een variërende zonneactiviteit schommelt de hoeveelheid energie van de zon die de Aarde bereikt een klein beetje. Ook dit heeft gevolgen voor de temperatuur op Aarde.

Gemiddeld eens in de 3 à 7 jaar is de zeewatertemperatuur in een gebied ten westen van Peru abnormaal hoog, met veranderingen in de circulatiepatronen tot gevolg. Dit zorgt voor wereldwijde afwijkingen van het weer en van de temperaturen. Het verschijnsel wordt ook wel El Niño genoemd.

Vanaf 1950 tot het einde van de jaren 1970 hadden deze natuurlijke factoren over het algemeen bekeken een koelende invloed op het klimaat. Sinds de jaren 1980 is de temperatuur echter fors gestegen als gevolg van menselijke activiteiten en dan vooral door de uitstoot van broeikasgassen.

Het zijn vooral de menselijke activiteiten die een zeer duidelijke invloed uitoefenen op het klimaat. Bossen werden gekapt, olie en gassen verbrand en daarmee koolstofdioxide en andere broeikasgassen uitgestort in de atmosfeer en dit in een hoger tempo dan planten en zeeën ze kunnen opnemen.  De concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer ligt vandaag 61 % hoger dan bij het begin van de industriële revolutie (1750), en de uitstoot neemt nog altijd toe.

Aërosolen hebben normaal gezien een koelende werking en maskeren daarmee een deel van het opwarmende effect van de broeikasgassen. Door de bestrijding van de luchtverontreiniging nam het overwegend koelende effect van aërosolen in de loop van de tijd af.  

Er zijn ook aërosolen met een opwarmende werking, zoals bijvoorbeeld roet.

Deze absorberen warmte en geven die weer af aan hun omgeving.

Reeds sinds de Industriële Revolutie (1760) wordt het milieu op een negatieve wijze beïnvloed door de grootschalige verbranding van fossiele brandstoffen. Het gros van de huidige energie- en transportvoorziening wordt tot op vandaag nog steeds opgewekt door middel van de verbranding van fossiele brandstoffen.  Het wordt tijd dat de mens eindelijk voorgoed overschakelt naar het gebruik van duurzame energiebronnen.

In feite staat de industrie van de fossiele brandstoffen nu al op de rand van de afgrond. Alle kosten in rekening gebracht is het nu al goedkoper om elektrisch te rijden dan op olie; het is nu al goedkoper zonnepanelen te leggen dan steenkool uit de grond te halen.

De wetenschappelijke bewijslast van de antropogene klimaatverstoring is geen kwestie van een mening. Een wetenschappelijk onderbouwd klimaatbeleid wordt anno 2019 nog steeds ondergraven door de politici die zelf alleen maar gebaat zijn bij een korte-termijndenken waarbij ze vooral aandacht schenken voor de lokale economie.

Innovatie en technologische ontwikkelingen kunnen weliswaar een steentje  bijdragen voor wat betreft de adaptieve maatregelen tegen klimaatverandering, maar niet voor wat betreft de mitigerende maatregelen die erop moeten gericht zijn om het klimaatprobleem zelf op te lossen.

Waterdamp is eigenlijk het belangrijkste broeikasgas. De concentratie waterdamp in de lucht wordt in belangrijke mate bepaald door de temperatuur. De directe invloed van menselijke activiteiten op de waterdamp in de atmosfeer is gering. Indirect is er wel een beïnvloeding wanneer de temperatuur stijgt door een toename van de hoeveelheid andere broeikasgassen zoals koolstofdioxide. In dat geval stijgt de hoeveelheid mee, waardoor vanwege het broeikaseffect van die extra waterdamp de temperatuur nog eens toeneemt. Anderzijds verzwakt waterdamp de werking van de andere broeikasgassen niet.

Lachgas (N2O) vindt toepassingen in de kunstmeststoffenindustrie, het komt soms voor in spuitbussen en wordt als narcosegas aangewend in  ziekenhuizen. Door verbrandingsprocessen en biochemische reacties op gecultiveerde bodems komt het lachgas in de omgevingslucht terecht.  

Methaan is een belangrijk bestanddeel van moerasgas, mijngas en aardgas. De belangrijkste methaanproductie is te wijten aan een bacterieel proces, methanogenese genoemd, dat optreedt in afwezigheid van zuurstof. Zulke omstandigheden treden onder meer op in moerasgebieden, rijstvelden, op stortplaatsen, in dierlijk afval en in het spijsverteringsstelsel van herkauwers. Methaan kan ontstaan door onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen of door lekverliezen bij de ontginning, het transport en de distributie van aardgas. In kolenmijnen is het een uiterst gevaarlijk gas, dat vooral vroeger heel wat slachtoffers heeft gemaakt. Methaan is samen met koolstofdioxide en stikstofoxiden de belangrijkste veroorzaker van het broeikaseffect. De methaanproductie in de veeteelt kan beteugeld worden door het aantal dieren te beperken of door hen een aangepast veevoeder te geven.

Alle koeien in de wereld en ander vee produceren meer broeikasgassen dan het autoverkeer. Meer dan de helft van het methaan in onze atmosfeer afkomstig van runderen. Ook rijstvelden produceren veel methaan.

We merken in de rand hiervan op dat de aanwezigheid van mestkevers kan zorgen voor een vermindering met 39 % van de totale hoeveelheid methaan van koeienvlaaien. Door het wroetend gedrag van deze kevers ontstaat er tunneltjes in de vlaaien. Deze zorgen voor een toevoer van zuurstof in de uitdrogende vlaaien. De productie van methaan valt hierdoor terug. Een landschap met veel mestkevers is dus een landschap met minder uitstoot van boreikasgassen.

Methaan is als broeikasgas ongeveer 25 keer zo sterk als koolstofdioxide.  

Methaan afkomstig uit afval kan opgevangen worden op stortplaatsen voor verbranding en zo een hoeveelheid fossiele brandstof vervangen. De emissies van methaan door lekken in, en onderhoud van het aardgasnet, kunnen gereduceerd worden met aangepaste technieken.

Alle moerasgebieden wereldwijd dragen voor ongeveer 40 procent bij tot de jaarlijkse methaanuitstoot. Dit komt doordat planten in moerasgebieden (zoals Lisdodde en Riet) aangepast zijn aan een zuurstofloze bodem. In hun stengels en wortels hebben ze luchtholten waarmee ze lucht via de bladeren en stengels naar de wortels kunnen brengen. Het gas uit de bodem kan echter ook de omgekeerde weg volgen en via de wortels en de stengels in de lucht terechtkomen. Het wegvreten van de stengels van deze waterplanten door bijvoorbeeld watervogels draagt dus ook bij tot een versnelde methaanuitstoot.  

Methaan is in kleinere hoeveelheden dan koolstofdioxide in onze atmosfeer aanwezig, maar het warmtevasthoudende vermogen van methaan is veel hoger. Methaan draagt voor ongeveer 17 procent bij tot de klimaatverandering.

Chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK’s) zijn door hun aantastende werking op de ozonlaag vervangen door zachte chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s) en fluorkoolwaterstoffen (HFK’s en PFK’s), maar deze versterken dan wel weer het broeikaseffect.

Voor zwavelhexafluoride mogen we in de toekomst een toename van de uitstoot verwachten, door de ontmanteling van akoestisch isolerend dubbel glas.

Ozon is een belangrijk broeikasgas met snel stijgende achtergrondconcentraties. Landbemesting, verteringsprocessen bij herkauwers en mestverwerking zijn belangrijke bronnen van de broeikasgassen methaan en lachgas. Afvalverwerking leidt tot grote emissies van koolstofdioxide en methaan. Het aandeel van de luchtvaart in de uitstoot van broeikasgassen steeg tussen 1993 en 2003 met maar liefst 73 % in Europa. Door nieuwe technologieën kan de uitstoot per vliegtuig wel dalen, maar als het vluchten blijft stijgen is dat voor het milieu een maat voor niks.   

De concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer wordt niet alleen bepaald door de emissies maar ook door de hoeveelheid koolstof die vanuit de atmosfeer wordt opgenomen in ecosystemen en biomassa (oceanen, bossen, hout,…).  

Als de oceanen opwarmen, daalt de oplosbaarheid van koolstofdioxide en blijft er dus meer koolstofdioxide in de atmosfeer hangen.

Maatregelen om de uitstoot van koolstofdioxide te verminderen zorgen eveneens voor een daling van de emissie van bijvoorbeeld verzurende stoffen, fijn stof en dioxines op lokaal niveau.

Het land- en luchttransport is in Europa verantwoordelijk (anno 2007) voor de uitstoot van maar liefst 800 miljoen ton CO² per jaar.

De schepen op de Europese zeeën dragen voor 200 miljoen ton CO² per jaar bij.

Daarom zal het noodzakelijk zijn om de transportkosten drastisch te verhogen, ofwel het transport drastisch te verminderen. Nu is het nog te interessant om producten van “goedkope” landen naar hier te brengen. Engeland voerde in 1997 nog 126 miljoen liter melk in en 270 miljoen liter melk uit.  

Voor de productie van 1 PC met scherm zijn 240 kg fossiele brandstoffen, 22 kg chemicaliën en 1500 liter water nodig. In een PC steken bovendien vaak broomhoudende vlamvertragers.

Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 1 -

Het broeikaseffect : grotendeels te wijten aan de mens

Terug naar de startpagina van dit dossier