NATUURLEXICON



De klimaatverandering heeft een invloed op de natuur, zowel op afzonderlijke soorten als op processen. Door de verhoogde koolstofdioxide-concentratie en temperatuurstijging verlopen processen van groei en afbraak harder.

Verschillende reacties op de klimaatverandering zullen leiden tot verschuivingen in de soortensamenstellingen doordat de klimaatverandering de soortinteracties beïnvloedt (zoals onder meer predator-prooi-relaties, bestuivers en concurrentie).

Niet alleen de temperatuurstijging zelf, maar vooral de snelheid van de stijging is van belang. Velen zien een snelheid van 0,1°C per 10 jaar als een grenswaarde. De helft van de ecosystemen zou zich hier nog kunnen aanpassen. Bij een stijging van 0,3 °C per 10 jaar kan ongeveer 30 % van de ecosystemen wereldwijd zich mogelijk aanpassen. De andere raken uit evenwicht en worden extra gevoelig voor plagen, ziektes en brand.

In Vlaanderen steeg de temperatuur de afgelopen 30 jaar met ongeveer 1 °C; dus 0,3 °C per 10 jaar. Deze snelheid is zo hoog dat niet-mobiele soorten deze niet kunnen bijbenen. De soorten komen bovendien verschillende barrières tegen waardoor ze zich moeilijk kunnen verplaatsen. Om de temperatuurstijging bij te houden zouden de soorten zich 4 km per jaar (of ongeveer 10 meter per dag) noordwaarts moeten kunnen verplaatsen.     

De voortgaande klimaatverandering zal in de toekomst nog meer effecten hebben op de natuur dan deze die nu al zichtbaar zijn.

De natuur staat nu al onder druk door verschillende milieuverstoringen zoals vermesting, verdroging, verzuring,aantasting van de leefgebieden en jacht en visserij.   

Klimaat is een zeer belangrijke factor die de mondiale verspreiding van soorten en vegetatie bepaalt. Het tempovan de temperatuurstijging dreigt voor veel soorten te hoog geworden om zich te kunnen aanpassen of te kunnen verhuizen.

Het lijdt geen twijfel dat het de meest gevoelige soorten zullen zijn die het eerst zullen verdwijnen. Algemeen voorkomende planten en dieren zullen zich waarschijnlijk kunnen uitbreiden. Meer en meer “nieuwe” zuidelijke soorten zullen tot in onze streken uitbreiden of bij ons een beter (koeler of leefbaarder) klimaat vinden dan in Zuid-Europa. Het netto-resultaat van deze veranderingen zal waarschijnlijk een afnemende soortenrijkdom zijn in Vlaanderen.  

De temperatuur in Vlaanderen nam op 200 jaar tijd toe met 2,5 °C (cijfer 2019).

Uit een becijfering van het KMI blijkt dat de gemiddelde temperatuur in Ukkel tussen 1981 en 2018 met ongeveer 1,3 graden gestegen is. In de rest van Vlaanderen worden gelijkaardige trends geobserveerd.

Als de uitstoot van broeikasgassen niet drastisch daalt, kan de temperatuur nog eens met 2,2 °C toenemen over 30 jaar.  

Sinds de jaren 1970 is de jaarlijkse gemiddelde temperatuur met een trend van 0,37 graden per decennium gestegen is. De stijging van het aantal zomerdagen en warme nachten maken die tendens hard. Zo stelde het Belgische weerinstituut meer zomerdagen vast waarbij het kwik opliep tot 25 graden of meer. Ook het aantal warme nachten, waarbij het 15 graden of warmer was, nam toe. Het aantal vorstdagen, waarbij het kwik onder 0 ging, daalde dan weer.

Tussen het begin van de twintigste eeuw en de afgelopen dertig jaar is ook de laagste wintertemperatuur gestegen. De winters werden anders gezegd minder streng. Het KMI noteerde in dezelfde periode ook minder dagen met sneeuwval.

De trends van de jaarlijkse neerslag zijn gematigd, desondanks stelde de weerdienst een stijging van het aantal dagen met minimum 20 mm neerslag vast.

Ook de temperatuur van het oppervlaktewater stijgt. Waarnemingen (2011) duiden op een toename van ongeveer een halve graad per decennium.

Als gevolg van de temperatuurtoename neemt de hoeveelheid verdamping toe, vooral in de winter en in de zomer.

Afhankelijk van de gevoeligheden van de verschillende soorten en leefgebieden voor bijvoorbeeld overstromingen, droogte en extreme temperaturen zullen voor bepaalde dier- en plantensoorten de condities verbeteren, maar voor andere soorten zal de geschikte oppervlakte afnemen. Er zullen ook verschuivingen in het verspreidingsgebied van soorten optreden.

Wanneer de verspreiding van wilde planten en dieren wijzigt, ontstaan er nieuwe soortencombinaties en verandert ook het netwerk van interacties binnen het ecosysteem. Dat kan leiden tot het verdwijnen van soorten.

Interacties tussen fenologisch verschillend op klimaatverandering reagerende soorten zullen immers verstoord worden.

Hoewel dat voor de mens niet meteen voelbaar is, maakt zelfs een tiende van een graad Celsius vaak een enorm verschil voor planten en dieren.

Fenologische verschuivingen kunnen leiden tot mismatches in de voedselketen.

De geschikte klimaatzones verschuiven, waardoor warmteminnende soorten hun areaal naar het noorden zullen uitbreiden, terwijl de zuidgrens van arealen van koudeminnende soorten zich terugtrekt.

Doordat er tegenwoordig reeds volop moet worden rekening gehouden met het feit dat er een noordwaartse verschuiving optreedt, moet er niet langer enkel gedacht worden vanuit het behoud van soorten, maar tevens vanuit “aankomst” van nieuwe soorten en “vertrek” van soorten naar andere landen. Daarom zijn er zeker in onze reeds sterk verstedelijkte regio ruimere verbindingszones nodig en grote aaneengesloten gebieden om populaties in staat te stellen zich te ontwikkelen en een uitvalsbasis voor verdere verspreiding te creëren.

Weersextremen zullen leiden tot een toename van de aantalsfluctuaties van soorten, waardoor de kans op uitsterven toeneemt.

Naast effecten op soorten heeft de klimaatverandering ook een invloed op de abiotische condities van ecosystemen. Deze effecten zijn ongunstig wanneer ze een versterking van al bestaande drukfactoren tot gevolg hebben, zoals extra vermesting en verdroging.  

Vlaanderen wordt op 2 manieren warmer als gevolg van het versterkte broeikaseffect: doordat de wereldgemiddelde temperatuur toeneemt en doordat de wind hier steeds vaker uit het zuidwesten waait. De toename van de zuidwestelijke winden hangt samen met de afkoeling van de hogere luchtlagen. Die afkoeling wordt veroorzaakt door de afbraak van de ozonlaag en het versterkte broeikaseffect.

De winter begint later, waardoor het groeiseizoen langer wordt. Dat kan een voordeel betekenen voor de landbouw.

Ook zal door de langere droogte het suikergehalte in bepaalde gewassen hoger zijn, hetgeen voordelig kan zijn voor de wijnbouw.

Het valt te betwijfelen dat dit voordeel de verliezen als gevolg van overstromingen, hevige regenbuien of hagel of zeer langdurige droogteperiodes zal kunnen compenseren.  

Soorten die hier vroeger niet of nauwelijks voorkwamen doen dat nu op steeds grotere schaal. Insecten zoals bijvoorbeeld de Coloradokever zullen zich beter kunnen verspreiden.

Het zal minder koud worden en intensiever en langduriger regenen. In de zomer zijn er meer zware buien. De opwarming is het sterkst aan het begin van het jaar. Het aantal hittegolven kan toenemen.

Het onder water lopen van polders en het binnendringen van zout water kunnen gewone verschijnselen worden. De kans op watertekorten in de zomer zal toenemen.  

Biodiversiteit of biologische diversiteit is de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken.

Dit omvat ook de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen.

Het begrip staat dus voor de verscheidenheid aan levende wezens; gewoonlijk omvat dit de verscheidenheid aan soorten planten, dieren en micro-organismen, de genetische diversiteit en de diversiteit in levensgemeenschappen of ecosystemen.

De biodiversiteit verandert voortdurend: ze is het resultaat van evolutieprocessen die al 3,8 miljard jaar aan de gang zijn. De laatste decennia evenwel kent de biodiversiteit alleen maar een dalende trend. Het tempo waarmee soorten uitsterven, ligt wereldwijd tot duizend keer hoger dan ooit tevoren.

De wereldwijde soortenrijkdom van gewervelde diersoorten is tussen 1970 en 2005 met 27 % gedaald, volgens de Living Planet Index van het WNF.

Het verlies aan biodiversiteit wordt erkend als een van de belangrijkste bedreigingen van onze planeet en de belangrijkste oorzaken zijn bekend: de vernietiging van de leefgebieden, de versnippering, exoten en de klimaatverandering.

Versnippering is de verstoring die ontstaat doordat ruimtelijke gehelen worden opgedeeld in kleinere entiteiten. De oorzaken van deze versnippering liggen bij de verstedelijking, de infrastructuuraanleg, de herinrichtingen in de landbouw en de veranderingen in bodemgebruik. Het toenemende verkeer doorheen een gebied zorgt voor versnippering. Autosnelwegen zijn voor de meeste dieren onoverkomelijke barrières. De echte open ruimte is schaars geworden.

Voor vogelsoorten zijn wegen doorgaans geen barrières, maar voor de kleinere diersoorten en zoogdieren die zich over de grond moeten verplaatsen zijn ze dit zeker. Versnippering kan ook ontstaan binnen één natuurgebied dat door diverse eigenaars op verschillende manieren wordt beheerd. Ook geluidsverstoringen en milieuverontreiniging veroorzaken versnippering. Sterk vervuild water bijvoorbeeld wordt gemeden. Versnippering in al zijn gedaanten heeft zeker en vast mee de hand in de achteruitgang van de flora en fauna.

De klimaatverandering kan op zichzelf versnipperend werken op soortenpopulaties en dus de nu al problematische versnippering versterken.

Klimaatverandering doet namelijk het verspreidingsgebied van soorten verschuiven. De soorten kunnen de verschuiving alleen bijbenen als zij nieuwe geschikte gebieden kunnen koloniseren. Verbindende elementen zijn daarom zeer belangrijk.

De complexiteit van ecosystemen maakt dat er ook sprake is van zogenaamde “unknown unknowns” of onzekerheden waarvan we niet eens weten dàt we ze niet weten. Daarom is het zeer belangrijk dat de verschillende ecologische processen onderzocht worden en dat vooral de veranderingen van de reeds gekende ecologische processen gemonitord en gesignaleerd worden, zodat er tijdig kan worden ingegrepen.  

Natuurlijke systemen kennen van nature al een zekere dynamiek, maar de systemen moeten wel robuust genoeg zijn om de veranderingen in soortensamenstelling en toenemende verstoringen op te vangen. Enkel grote ecosystemen met een hoge biodiversiteit, de aanwezigheid van voldoende gradiënten en voldoende ruimtelijke samenhang om de kolonisatie van nieuwe soorten mogelijk te maken, zullen veerkrachtig genoeg zijn tegen de klimaatverandering.

Als het leefgebied te versnipperd is, zullen soorten er niet in slagen om de afstanden tot de geschikt geraakte gebieden te overbruggen.   

Als de klimaatverandering ook nog eens gepaard gaat met een hoge stikstofdepositie, dan worden de gevolgen nog versterkt. De klimaatopwarming leidt namelijk tot een vervroeging van het groeiseizoen van planten, maar omdat veel planten al groeien bij temperaturen waarbij insecten nog in rust blijven, dan zorgt dit ervoor dat de larvale ontwikkeling van veel insecten achter gaat lopen op de plantengroei. In het voorjaar kunnen bijvoorbeeld rupsen in de sneller groeiende vegetatie minder profiteren van de zonnestraling om een optimale lichaamstemperatuur te bereiken. Dit zorgt ervoor dat de soorten die zich in het voorjaar ontwikkelen achteruitgaan ten opzichte van de soorten die als pop of vlinder overwinteren en dus al zo goed als klaar zijn om uit te vliegen.


Stijging zeespiegel

In West-Europa zijn vooral de afgelopen decennia een stuk warmer geweest dan de voorgaande decennia. Mogelijke gevolgen hiervan zijn een stijging van de zeespiegel (25 cm tegen 2050; 40 cm tegen 2100 bij een toename van 2°C van de gemiddelde wereldtemperatuur), een verandering van weerpatronen en een verhoging van de frequentie en intensiteit van extreme weersomstandigheden, zoals droogte, zware regenval en overstromingen. In het noordelijk halfrond verwacht men meer hevige regenbuien, terwijl het in de tropen droger zou worden.  

Het aantal stormen per jaar blijkt in Europa wel te zijn afgenomen sinds het begin van de jaren 1960. Een samenhang van deze ontwikkeling met de klimaatopwarming is nog niet duidelijk. In andere werelddelen is er wel een hogere frequentie van optredende stormen.

In Europa blijkt België na Nederland het meest kwetsbaar te zijn voor overstromingen ten gevolge van een stijgende zeespiegel. In Vlaanderen ligt 15 % van het oppervlak minder dan 5 m boven het gemiddelde zeenievau. De Vlaamse kustlijn is ook de meest bebouwde van Europa. In West-Vlaanderen woont 33 % van de bevolking in laaggelegen poldergebieden die gevoelig zijn overstromingen door toedoen van de zee (cijfers Klimaatrapport 2015).

Aangezien de te verwachten weersfenomenen extremer worden (zeer hoge temperaturen, langdurige droogte)  is het waarschijnlijk dat er weliswaar minder stormen maar wel meer heviger stormen (zogenaamde superstormen) kunnen voorkomen, een soort warmte-onweren in het kwadraat dus.  

De golfbelasting en de getijslag (verschil tussen hoog en laag tij) op de kust en zeewering nemen toe, waardoor een sterkere erosie van strand en duinen optreedt en er een hogere kans bestaat op het doorbreken van een dijk of een natuurlijke duinengordel.

Als een natuurlijk gevolg van hogere waterstanden zullen stranden, duinen, slikken en schorren verder landwaarts migreren.

De zeespiegelstijging zet zich voort in de getijderivierenen ook hier zal de erosieve kracht van het water op oevers en dijken toenemen door toegenomen waterstanden, vloedvolumes en stroomsnelheden. Een toegenomen vloedvolume zorgt landinwaarts voor meer zoutindringing en verzilting.

In poldergebieden staat de grondwatertafel in verbinding met de zee. Een stijgende zeespiegel zorgt voor een hogere grondwatertafel, een slechtere afwatering en langere verblijftijden in afwateringssystemen.  


Hittegolven, langere droogteperiodes en heviger warmteonweders in de zomer

Als gevolg van de klimaatverandering mogen we ons vaker aan hittegolven verwachten. Vroeger kwamen deze hittegolven sporadisch voor (1976, 2003); tegenwoordig krijgen we elk jaar wel een of meerdere hittegolven.

Hittegolven leiden bij de mens tot hittestress. Hittestress kan leiden tot huiduitslag, luchtwegklachten, hitteberoerte tot zelfs de dood. Hitte kan ook leiden tot slaapstoornissen en verminderde alertheid.  

Verlaagde debieten kunnen bij lange droogteperiodes in de zomer de kans op watertekorten doen toenemen.

Verhoogde debieten bij hevige regenbuien (warmte-onweders) zullen dan weer een verhoogd overstromingsgevaar tot gevolg hebben. Overstromingen van rivieren en riooloverstorten kunnen door de verontreiniging schade aanrichten aan rivierbegeleidende waternatuur.  

De natuur past zich gemakkelijk aan bij kleine overstromingen die een bepaalde regelmaat hebben. Wanneer overstromingen veel frequenter voorkomen, dan zullen de ecosystemen zich moeilijker herstellen en worden ze veel kwetsbaarder voor verstoringen zoals insectenplagen.   

Monoculturen van Fijnsparren worden aangelegd ten behoeve van de houtindustrie. Omdat deze boomsoort niet graag veel water heeft, zijn de plantages voorzien van afvoerkanalen die het water snel afvoeren. Hierdoor is er nauwelijke andere plantengroei in de omgeving te vinden en loopt het regenwater versneld af van de geërodeerde grond. Bij langdurige en hevige regenval worden de afvoerkanalen bijna weggespoeld door het vele water dat uit de Fijnspar-bossen wordt afgevoerd.

In wetenschappelijke rapporten kunnen we lezen dat het aantal mensen dat wereldwijd getroffen zal worden door overstromingen tegen 2030 zal verdubbelen. Oplossingen op basis van de natuur kunnen ons beter beschermen tegen dergelijke rampen.

Het draineren van uitgestrekte gebieden zou moeten worden stopgezet. Loofbossen en (natte) veengebieden moeten worden uitgebreid want deze hebben een grote capaciteit om water en koolstofdioxide vast te houden. Rijke natuurgebieden met een grote wateropslagcapaciteit zijn een belangrijk deel van de oplossing tegen toekomstige overstromingen.

Als de bodem tijdens een overstroming zuurstofloos wordt als gevolg van eutrofiëring, dan kunnen in kalkarme milieus fosfaten worden vrijgesteld. Deze fosfaten kunnen leiden tot vermesting.

Zware regenbuien kunnen ook aanleiding geven tot watervervuiling door een verhoogde uitstroom van nitraten, fosfaten en chemische bestrijdingsmiddelen vanuit landbouwgronden.  

In onze streken wordt minder regen in de zomer, maar wel meer en extreem hevige zomeronweders en meer hittegolven verwacht.

Een verhoging van de temperatuur in de zomer zorgt voor meer verdamping, hetgeen leidt tot een toename van de verdroging.

Vooral door een stijging van de verdamping in de zomer neemt het neerslagtekort toe, wat tot een lagere gemiddelde grondwaterstand kan leiden. Dit kan leiden tot een uitdroging van kleine stilstaande wateren.

Een verhoogde droogte in de zomer kan de bodemstructuur beschadigen waardoor de schade door erosie nog kan toenemen.

Wereldwijd verdwijnt er elk jaar maar liefst 75 miljard ton vruchtbare grond als gevolg van erosie. Dit is niet alleen slecht voor de boeren, maar ook voor het klimaat.

De bodem houdt namelijk veel koolstofdioxide vast in de vorm van organische koolstoffen. Die komen vrij in de lucht wanneer de bodem wegspoelt. Een goed en duurzaam bodembeheer zal daarom noodzakelijk zijn in de strijd tegen de klimaatverandering.

De zogenaamde straalstroom is een band van snelle wind op ongeveer 10 km hoogte die in belangrijke mate het weer in West-Europa bepaalt. Als de straalstroom ten noorden van ons beweegt, dan krijgen we warme lucht uit het zuiden. Bevindt de straalstroom zich ten zuiden van ons, dan is het hier kouder. Als de straalstroom boven ons hoofd hangt, dan krijgen we regen.

Wanneer de straalstroom gedurende langere tijd ten noorden van ons beweegt, dan zorgt dit voor een aanhoudend hogedrukgebied dat de warme lucht uit het zuiden tot bij ons brengt.   

Het droge, zonnige weer kan ook zichzelf versterken. De bodems drogen immers uit. Droge bodems versterken hittegolven. Het bodemwater zorgt ervoor dat een deel van de inkomende zonnestraling benut wordt voor de evapotranspiratie (soms van verdamping van bodemvocht en transpiratie door planten). De energie die gebruikt wordt voor de evapotranspiratie kan het oppervlak niet opwarmen. Als de bodem dus vochtig is, wordt slechts een beperkt deel van de inkomende zonnestraling gebruikt om het aardoppervlak (en dus ook de lucht erboven) op te warmen.

Ook de wolkenvorming wordt onderdrukt als de evapotranspiratie daalt, hetgeen leidt tot meer zonnestraling en dus ook tot hogere temperaturen. Een hittegolf kan zichzelf dus versterken. Zolang een droogteperiode aanhoudt, wordt het vaak alsmaar warmer.

De langdurige droogteperiodes worden met andere woorden veroorzaakt door een langdurige stabiele hoge druk, die een neerwaartse beweging veroorzaakt, waardoor wolken als het ware “oplossen”.

De straalstroom wordt aangedreven door het drukverschil tussen Noordpool en evenaar; en dat drukverschil wordt bepaald door het temperatuurverschil tussen beide.

Hoe groter het temperatuurverschil (en dus ook luchtdruk), hoe sneller en rechter de straalstroom beweegt. De Aarde warmt in het noordpoolgebied sneller op dan in de tropen, zodat het drukverschil tussen beide daalt. Hierdoor zwakt de straalstroom af en blijft hij langer boven dezelfde plaats hangen. Dit zorgt er in de zomer voor dat we onder meer in Vlaanderen vaker te maken krijgen met een hittegolf, die bovendien ook nog eens langer kan duren.  

Langdurige droge en warme periodes met hittegolven treden vaker op als gevolg van het veranderende klimaat. Dit blijft niet zonder gevolgen voor mens , landbouw en natuur.

De klimaatverandering zorgt voor heet en droog weer in de zomer, gecombineerd  met veel wind. Dit zijn ideale omstandigheden voor natuurbranden. Sommige ecosystemen zoals heidevelden, bossen, graslanden, en veengebieden zijn zeer brandgevoelig. Het wegbranden van bossen en veengebieden zorgt voor een vermindering van de koolstofopslag in deze systemen. Het zijn juist veengebieden, bossen en graslanden die grote hoeveelheden koolstof kunnen opslaan.  

Meer wind zal vooral een rol spelen bij grotere wateren (erosie), duinen (verstuiving) en bossen (windvang en windbreuk).

In droge biotopen zoals droge, schrale graslanden en heidegebieden kan wind de effecten van brand nog versterken.  

In natuurgebieden (vooral heidegebieden en bossen) en openbare groendomeinen kan het gevaar voor brand of vallende takken ervoor zorgen dat deze plaatsen om veiligheidsredenen moeten gesloten worden voor het publiek.

Bij een toenemende frequentie van droogteperioden kan de kwetsbaarheid van de natuur voor andere drukfactoren zoals insectenplagen toenemen.

Ook halfnatuurlijke graslanden en veengebieden zijn brandgevoelig. Bepaalde soorten (zoals een aantal zwammen) worden begunstigd door branden, maar globaal gezien leiden branden tot een aanzienlijk verlies aan biodiversiteit.

Als de grootschalige landbouw met de uitgestrekte oppervlakten, met bijvoorbeeld aardappelen of suikerbieten, met een dergelijke droogte wordt geconfronteerd, betekent dit een ramp, want de oppervlakte om te beregenen is te groot, zodat beregening niet rendabel zou zijn. In die langdurige droogteperiodes is er tegelijkertijd een groter waterverbruik. Tuinen worden besproeid, zwembaden gevuld, regenwaterputten raken leeg.

In 2019 werd de schade voor de landbouw door de droogte geschat op minstens 50 miljoen Euro. Het loof van de aardappelen viel als gevolg van de droogte dood en de knollen ontwikkelden zich niet meer. De verliezen bij aardappelen bedroegen gemiddeld 50 %. Ook de maïs stond in 2019 onder droogtestress en kreeg nog een extra klap door de hitte. Bij de maïs bedroeg de schade naar schatting 30 %. De bonen en de knolselder waren voor de helft verloren en de ajuinen hadden verbrande toppen.   

Appels werden getroffen door zonnebrand, bruine plekken door de hevige warmte. Sommige boomgaarden verloren in 2019 tot 90 % van de oogst. Het verlies bij de peren bedroeg 30 tot 40 %.  

De hogere temperaturen en de sterke wisselingen in de beschikbaarheid van water zullen voor veel planten en dieren nefast zijn. Deze snelle veranderingen zullen zij zeer moeilijk kunnen bijbenen.

Een langdurige droogteperiode leidt tot een lager waterpeil in rivieren en beken en tot een drastische vermindering van de beschikbare grondwaterhoeveelheid. Waterafhankelijke sectoren zoals landbouw, scheepvaart, industrie en recreatie ondervinden hier problemen door.

Waterschaarste treft ook de natuur. Veel waterafhankelijke natuurgebieden zorgen voor belangrijke ecosysteemdiensten zoals koolstofopslag, drinkwaterproductie, toerisme, recreatie en waterbuffering tijdens overstromingen. Wanneer de droogte voor onherstelbare schade zorgt, dreigen deze diensten sterk te verminderen of zelfs verloren te gaan.

Het droogvallen van veengebieden kan bijvoorbeeld zorgen voor een sterke uitstoot van methaangas, een gas dat nog schadelijker is dan koolstofdioxide.

Lage grondwaterstanden en lage waterpeilen in beken en rivieren zorgen voor een onherstelbare schade aan de biodiversiteit. Vissen en watervogels komen door een te lage waterstand in de problemen. Het droogvallen van een beek – al dan niet bewust afgesloten in tijden van droogte of spontaan opgedroogd - kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat een plaatselijke populatie van de Beekprik verdwijnt.   

Hoge zandgronden en duinen zijn belangrijke gebieden voor drinkwatervoorziening en natuur. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor verdroging omdat de arme grond weinig water vasthoudt.

Het grondwaterpeil in deze gebieden daalt nu reeds door onder meer de drinkwaterwinning, de landbouw en de industrie.

Ook de verdamping van natuurlijke vegetaties speelt hierbij een rol. Ongeveer twee derden van alle neerslag verdampt. Er zijn uiteraard verschillen naargelang de begroeiing (bijvoorbeeld kale bodem, mossen, gras of dwergstruiken).

Naaldbossen verdampen veel water. Een bos met naaldbomen (bijvoorbeeld Amerikaanse Douglasspar) verdampt 80 % van de neerslag; bij een eikenbos bedraagt dit nog 60 %. Kaal zand verdampt slechts 25 %.

Bij een ongewijzigd waterbeheer zullen er meer koelwaterproblemen en scheepvaartbeperkingen ontstaan.

Door de hoge watertemperaturen in combinatie met de lage watertoevoer wordt de koelcapaciteit van energiecentrales bedreigd. Bedrijven kunnen aan de lozingseisen alleen voldoen door de productiecapaciteit te verlagen. Dat kan leiden tot een tekort aan elektriciteit.

Ook waterkrachtcentrales kunnen bij langdurige droogte slechts op een beperkte capaciteit draaien.

De drinkwaterproductie en de toevoer van irrigatiewater voor de landbouw zullen te maken krijgen met meer zoutindringing in droge periodes en met een algemeen hoger zoutgehalte van het oppervlaktewater bij de inlaatpunten.

Door de opeenvolging van droge zomers de afgelopen jaren (2020) verdwijnen er steeds meer kleine diertjes (macrofauna) die in beken leven. Deze macrofauna speelt een belangrijke rol in het ecosysteem. Ze is essentieel voor het opruimen van organisch afval zoals bladeren en dient zelf als voedsel voor vissen en vogels. Als een beek droogvalt verdwijnt de populatie van deze kleine diertjes. De kans op een snelle herkolonisatie is dan klein. Het zijn dan nog vooral de beken met een hoge ecologische kwaliteit die de meeste macrofauna verliezen na extreme droogte. Vooral kokerjuffers, die in stromend water leven, zijn de slachtoffers van de droogte. Enkele soorten zijn in staat om enkele maanden te overleven in diepe, natte kuilen in de beekbodem of onder vochtige bladeren, terwijl andere soorten dat maar een paar dagen kunnen. Bij een langdurige droogte zullen alleen die soorten met bijvoorbeeld droogteresistente eitjes zich kunnen handhaven.


Meer neerslag in de winter

Strenge winters worden zeldzamer en korter, maar de winters worden wel natter.

Meer neerslag in het winterhalfjaar leidt tot hogere grondwaterpeilen in de winter. Een toename van neerslag leidt ook tot een verhoogde bodemverzuring.

De toename van hevige regenbuien kan leiden tot een verhoogde erosie.

Dat dit alles zijn impact heeft op ecosystemen én ook op socio-economische sectoren zoals voedselvoorziening en drinkwaterbevoorrading en op de volksgezondheid, is duidelijk.

De klimaatverandering zou ervoor kunnen zorgen dat grote delen van Vlaanderen onder water komen te liggen.  

Door de geringere sneeuwval en het vlugger smelten van de sneeuw zullen ski- en langlaufpistes zoals deze in de Hoge Venen (België) het moeilijk krijgen.

Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Algemeen -

Terug naar de startpagina van dit dossier