NATUURLEXICON



KEVERS

Men verwacht dat de klimaatverandering gunstig zal uitvallen voor kevers doordat er meer broedbiotopen zullen ontstaan als gevolg van bosbranden en windval en windworp van bomen.


Dennenscheerder

De Dennenscheerder Tomicus piniperda is een kleine, zwarte schorskever die op en in dennen leeft, vooral Grove Den en Zwarte Den. De eieren worden net onder de schors van oude, zieke of omgevallen dennen gelegd. Het vrouwtje knaagt hiervoor een 10 tot 12 cm lange moedergang onder de schors. Deze schorskevers scheiden een feromoon af dat niet alleen mannetjes maar ook meer vrouwtjes aantrekt.  

De larven vreten zich een weg door het hout en verpoppen zich na verloop van tijd in het hout. De uitgekomen volwassen kevers vreten vervolgens aan de loten in de kroon van een gezonde boom, waarna ze hun eieren weer onder de schors van zieke en zwakke bomen leggen. De kevers worden wel als schadelijk aanzien.

Deze kever kan door de toename van verzwakte en omgevallen dennen in aantal toenemen.


Eikenprachtkever

De Eikenprachtkever Agrilus biguttatus is een slanke, groen glanzende prachtkever. Deze soort komt in mei en juni voor in eikenhakhout en gevelde eikenstammen. Het vrouwtje legt eitjes in groepen in schorsspleten op lagere delen van de stam, vooral langs de zuidelijke (warmere) zijde.

De larven boren zich in de stam en leven in de bast en het oppervlakkige spinthout. De larven graven gangen, die tot 1,5 m lang kunnen zijn, onder de schors van vooral verzwakte bomen. De vraatgangen kunnen de stam volledig ringen, waardoor het watertransport ernstig verstoord kan worden en kunnen leiden tot het uiteindelijk afsterven van de boom. De volwassen kever vreet aan de bladeren van Eik-soorten, maar ook van andere bomen (Esdoorn, Beuk).     

De laatste jaren neemt de soort in aantal toe. Deze kever is een warmteminnende soort waarvan de aantallen vermoedelijk door een warmer wordend klimaat groter worden. We merken toch op dat deze kever vooral voorkomt in gebieden met sterk fluctuerende grondwaterstanden. Een verstoord grondwaterpeil verzwakt de Zomereiken. De kevers hebben het vooral gemunt op verzwakte Zomereiken.


Glanzende Glimmer

De Glanzende Glimmer Amara nitida is een langvleugelige (macroptere) loopkever. Deze zeldzame loopkever komt voor op kalkhellingen, stenige hellingen en andere droge en warme terreinen zoals mijnterrils en spoorwegbermen. De soort is xerothermofiel (droogte- en warmteminnend).

Het is een dagactieve kever, die zich in het voorjaar voortplant en als volwassen dier overwintert in graspollen aan de voet van bomen. De kever heeft volledig ontwikkelde vleugels.

Vermoedelijk als gevolg van de klimaatverandering nemen de waarnemingen toe, al blijven deze waarnemingen zeer schaars.


Grote Dennensnuitkever

De Grote Dennensnuitkever Hylobius abiëtis bewoont dennenbossen. Hij kan 2 tot 3 jaar oud worden. Hij overwintert onder meer in gevelde stammen, tussen naalden en in boomstompen. Zijn voedsel bestaat uit de schors van jonge dennen, die ringvormig wordt afgevreten. Dit kan op termijn dodelijk zijn voor de den. In de zomer komt hij voor op oude dennen, waar hij aan de schors van takken knaagt. De larven knagen gangen in de wortels van dennen, waar ze zich verpoppen.  

Door een toename van windval en windworp in bomen kunnen de aantallen van deze kever in de toekomst gevoelig toenemen.


Grote Kortschildkever

De Grote Kortschildkever Velleius dilatatus is een kever waarvan de larven leven in nesten van de Hoornaar Vespa crabro, waar ze zich voeden met organisch afval. De kever kan niet zonder de Hoornaar, ook al er genoeg organisch afval voorradig. ’s Nachts voedt de kever zich met boomsappen.

De toename van de Hoornaar door klimaatverandering, minder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en meer holle en dode bomen in het bos zorgen voor een toename van de aantallen van deze kever.


Hazelaarboktor

De Hazelaarboktor Oberea linearis komt vanaf mei tot juli voor op bladeren en twijgen van Hazelaar. De vraatschade is zichtbaar aan de afstervende toppen van de twijgen. De kever legt de eitjes in een toptwijg, die hij vervolgens gaat ringen, zodat de twijg afsterft. De larve blijft verder leven in de twijg.

Deze boktor is een eerder zuiderse soort waarvan het leefgebied zich waarschijnlijk noordwaarts aan het uitbreiden is. De kever kan zich ook in andere loofbomen (Okkernoot, Els-soorten en Haagbeuk) ontwikkelen. De ontwikkeling duurt 2 jaar.   


Heidehaantje

Het Heidehaantje Lochmaea suturalis is een geelbruin kevertje van zo’n 6 mm groot. Het komt van mei tot oktober algemeen voor in heidegebieden. Deze kever is in staat om grote delen van de heide kaal te vreten. Grote oppervlakten kunnen hierdoor bruin kleuren. De larven vreten de wortels op van de heidestruikjes.

Bij hogere temperaturen en ook bij droogte mag men zich in heidegebieden aan een toename verwachten van vraat door de larven van het Heidehaantje. Anderzijds kunnen droogte en hogere koolstofdioxide-concentraties zorgen voor een lager gewicht en een geringere overleving voor deze larven.

De larven van deze kever worden gegeten door de larven van het Hiërogliefenlieveheersbeestje Coccinella hiëroglyphica.


Kalkgroefkop

De Kalkgroefkop Parophonus maculicornis is een zeldzame loopkever. Deze kever bewoont schrale kruidenrijke graslanden, meestal kalkgraslanden en weinig bemeste akkers op kalkbodem. De kever wordt de laatste jaren vaak aangetroffen op onderzochte snelwegbermen, soms zelfs in hoge aantallen. De soort werd ook meermaals gevonden aan de voet van bomen of bij muren.  

Waarschijnlijk zijn de aantallen van deze vroeger zeer zeldzame soort toegenomen door de klimaatverandering (opwarming). Het is immers een thermofiele soort. Deze soort bereikt bij ons wel de noordgrens van het verspreidingsgebied in Europa.   


Letterzetter

De Letterzetter Ips typographus is een schorskever. Het diertje is ongeveer een halve centimeter groot en komt vooral voor op de Fijnspar. De kever viseert vooral verzwakte Fijnsparren. Het mannetje vreet zich een weg door de schors en bouwt een broedkamertje. In het kamertje scheidt het een chemische stof af die vrouwtjeskevers lokt. Het mannetje paart er met 1 of meer vrouwtjes. Elk vrouwtje graaft op haar beurt verticale gangen onder de schors, waarin het de eitjes legt. Per legsel kunnen een honderd larven voorkomen. Dat worden hele kolonies die jaar na jaar groter worden. Als de verzwakte bomen opgesoupeerd zijn gaan ze naar gezonde bomen. De gangen worden vlak onder de schors gegraven, precies in het deel van de Fijnspar langs waar sappen naar de kruin gevoerd worden. De boom krijgt hierdoor geen voedsel meer en sterft af.

In het voorjaar van 2019 was het kevertje nadrukkelijk aanwezig in Vlaanderen, onder meer in de bossen rond Pelt en Genk en in het Meerdaalwoud in Oud-Heverlee. Door de droogte van 2018 werden veel Fijnsparren een gemakkelijke prooi voor de Letterzetter. Ook 2001, 2003 en 2011 waren droge jaren. Die droogteperiodes zorgen ervoor dat de bomen minder goed groeien en gevoeliger zijn.

De aangetaste bomen worden zo snel mogelijk gekapt om te vermijden dat de kever aan een tweede cyclus kan beginnen, zich opnieuw voortplanten en nog meer bomen kan aantasten.

De Letterzetter profiteert van de opwarming en anderzijds van het feit dat de Fijnspar eigenlijk geen geschikte soort is voor Vlaanderen. De gekapte Fijnsparren worden doorgaans vervangen door inheemse soorten. Meer soortendiversiteit geeft meer veerkracht aan het bos.


Maïswortelkever

De Maïswortelkever Diabrotica virgifera is sinds het begin van de jaren 2000 bezig met een opmars in Europa. De soort komt oorspronkelijk uit de VS en Mexico en kwam via transport in Zuid-Europa terecht. De kever verspreidde zich zowel op een natuurlijke wijze als via transport. De grens van het mogelijke verspreidingsgebied van deze kever verschuift naar het noorden naarmate de temperatuur verder stijgt. Sinds 2004 is de kever ook al in Nederland gesignaleerd.  

Deze kever kent slechts één generatie per jaar. In de herfst legt de volwassen kever kleine eitjes in de grond. Deze eitjes overwinteren en ontwikkelen zich pas in de volgende lente. Na hun ontluiking dringen ze de wortels van Maïs binnen. De larven doorgaan 3 stadia in de wortels. Daarna verlaten ze de wortels om in kleine weke poppen over te gaan. De volwassen kevers komen uit de grond van eind mei tot begin juli. In de herfst, na de eileg sterven ze.

Het zijn vooral de larven die schade veroorzaken aan de ondergrondse delen van de Maïs. De kleine larven voeden zich aanvankelijk met de absorberende wortelhaartjes waarna ze, naarmate ze groeien, tunnels en gaten boren in de grootste wortels. Bij een sterke aantasting hebben de verzwakte planten de neiging te gaan liggen, vooral bij neerslag of onweer.

Het opbrengstverlies kan hoog oplopen, vooral op de percelen met continuteelt van Maïs.

Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Kevers -

Terug naar de startpagina van dit dossier