NATUURLEXICON



REPTIELEN


In Vlaanderen komen van nature alleen hagedissen en slangen voor. De bij ons voorkomende schildpadden zijn niet inheems. Soms kan een zeeschildpad aan de kust aanspoelen.

Reptielen, behalve de slangen, hebben 2 paar loop- of zwempoten. Ze hebben longen. De huid is bedekt met hoornige schubben of schilden. Reptielen hebben geen larvestadium zoals amfibieën.

De voortplanting geschiedt in principe door op het land gelegde eieren, waaruit volledig ontwikkelde jongen komen. Er zijn echter ook enkele eilevendbarende soorten.

Reptielen zijn koudbloedig. De lichaamstemperatuur past zich aan de omgeving aan. Dit betekent tevens dat deze dieren een vrij hoge hoge lichaamstemperatuur nodig hebben om actief te zijn. Daarom zonnen ze op warme plaatsen. In de gematigde streken houden reptielen een winterslaap, die meestal begint in september en eindigt in de periode februari-april. Tussen de zomer- en de winterbiotoop kan soms 1,5 km liggen.


Adder

De Adder Vipera berus is een slang en dus een koudbloedig dier dat voor de regeling van zijn lichaamstemperatuur nood heeft aan voldoende variatie in microklimaat. Een Adder zont vooral ’s morgens op zonnige, beschutte plekjes. Het reptiel moet eerst voldoende “opwarmen” vooraleer het echt actief kan worden.

Een adulte Adder voedt zich met levende prooien, zoals muizen, hagedissen en nestjongen van grondbroedende vogels. Jonge dieren verkiezen hagedissen.

In de zomer kiest dit dier vochtige terreinen met heide, Gagel en Pijpestrootje, hoogveen en open plekken in bossen. In de winter heeft hij een schuilplaats in holen en onder boomwortels. Vaak gebeurt de winterslaap met verschillende individuen bij elkaar. Veel dieren hebben een eigen vaste overwinteringsplaats.

De hibernacula liggen doorgaan op locaties met een relatief hoge grondwaterstand in gagelstruwelen. De winterslaap van  het mannetje valt van einde september tot half februari-begin maart; deze van het vrouwtje en de onvolwassen dieren van einde september tot eind maart-begin april.  

Deze slang houdt van overgangen. Natte vegetaties moeten aanwezig zijn. De Adder verplaatst zich graag langs vochtige plekken zoals slenken. 

De Adder gebruikt zonnewarmte om de lichaamstemperatuur op 32 - 35 °C te krijgen. Bij langdurige en aanhoudende zonneschijn kan een zonnende Adder zich op korte tijd opwarmen, om daarna te verdwijnen tussen en onder de vegetatie, of zelfs onder de grond.

Zon en warmte zijn dus belangrijk voor de Adder, maar het dier is wel erg gevoelig voor extreme warmte. Wanneer de lichaamstemperatuur boven circa 40 °C stijgt, verliest de Adder zijn lichaamscoördinatie en moet hij een koele plek opzoeken, anders sterft hij door oververhitting. Indien deze omstandigheden aanhouden, kan dat leiden tot een verminderde voedselopname, een verzwakte conditie en een verhoogde sterfte.

De Adder is goed bestand tegen langdurige droogte en warmte, althans wanneer het dier kan beschikken over voldoende koele schuilplaatsen en een voldoende groot voedselaanbod.


Aspisadder

De Aspisadder Vipera aspis is een soort uit het Middellandse Zeegebied die op termijn in onze streken terecht kan komen en zich bij hogere temperaturen en zachte winters zal kunnen handhaven.


Gladde Slang

De Gladde Slang Coronella austriaca komt voor in heidevelden, oude steengroeven, droge vegetaties, open bosplekken, kapvlakten en venen. Deze soort houdt van variatie in het landschap en van rustige gebieden van enkele tientallen hectare groot. Ook overgangen van dichte naar open vegetatie, van vochtig naar droog gebied en van hoog naar laag gebied (hellingen) genieten een voorkeur.

Dood hout of dood plantenmateriaal en een  vrij losse bodem in het leefgebied zorgen voor schuilgelegenheid.

De Gladde Slang is van april tot augustus actief en dit vooral bij regenachtig weer; vanaf oktober tot eind maart houdt de soort een winterslaap.

De soort overwintert in een zogenaamde winterbiotoop. De paring vindt plaats vanaf half april tot half mei. Tijdens de lentetrek van half april tot eind mei verplaatsen vooral de vrouwtjes zich over enkele honderden meters naar de zomerbiotoop. Deze slang is eierlevendbarend; de eieren worden in het lichaam bevrucht en in het lichaam ook uitgebroed. Het vrouwtje moet veel zonnen voor de ontwikkeling van de jongen.

Vanaf midden september tot midden oktober vindt de herfsttrek plaats naar de winterbiotopen, die relatief hoog en droog gelegen zijn.

De overleving van de Gladde Slang vereist de aanwezigheid van goede winter- en zomerhabitats en van geschikte migratieroutes tussen de deelbiotopen.

In een zacht najaar blijft deze slang langer actief.

Door recreatiedruk is deze soort sterk achteruitgegaan. Verbossing van de heide, versnippering, vermesting en vergrassing zijn andere bedreigingen. We merken ook op dat de begrazing in natuurgebieden een korte, structuurloze vegetatie oplevert, die eigenlijk ongeschikt is voor reptielen. Plaggen, branden en maaien van de vegetatie kan dodelijk zijn voor deze dieren.

Deze slang heeft een gering dispersievermogen, namelijk slechts 2 KM. Klimaatverandering kan leiden tot langdurige droogteperiodes in heidegebieden. Het afsterven van heideplanten als gevolg van de droogte speelt in het voordeel van de vergrassing. Extreme hitte en langdurige droogte vergroten het risico op heide- en bosbranden.    


Muurhagedis

De Muurhagedis Podarcis muralis is in België vooral beperkt tot het gebied ten zuiden van Samber en Maas. Alle natuurlijke populaties zijn sterk gebonden aan het stroomgebied van de Maas. In Vlaanderen werden reeds Muurhagedissen aangetroffen langs spoorwegbermen, zonnend op afsluitingen, steenslag, op oude muren  en in braamstruwelen. Het betreffen geïntroduceerde exemplaren die wel in staat blijken zich bij ons voort te planten. Soms worden de eieren gelegd in humusgrond in warme serres. Deze hagedis is een xerothermofiele soort. De natuurlijke, primaire habitats omvatten op het zuiden gerichte rotspartijen in valleigebieden. De (geïntroduceerde) populaties die in Vlaanderen werden aangetroffen zijn gescheiden van elkaar.

In Nederland komt deze hagedis vrijwel alleen voor op de stadswallen van Maastricht. De Muurhagedis is een cultuurvolger die snel mensgebonden biotopen zoals spoorwegbermen, begraafplaatsen en terrils en ook halfnatuurlijke biotopen bezet.  

Zo komt hij vaak voor op oude burcht- en vestingsmuren. Dat de muren met planten begroeid zijn is zeer belangrijk voor de temperatuurregulatie, de voedselvoorziening en bescherming. De muren zijn een vervanging van de natuurlijke biotopen zoals rotshellingen.

Mogelijks kent Vlaanderen binnenkort een nieuwe inheemse natuurlijke populatie Muurhagedissen dankzij een uitbreiding van het leefgebied langs de spoorlijn Maastricht-Lanaken.

Anderzijds zal deze warmteminnende soort waarschijnlijk als gevolg van de klimaatverandering een noordwaartse verschuiving van de leefgebieden kennen, dus van de Ardennen naar Vlaanderen. Opeenvolgende warme zomers zorgen voor optimale voortplantingsomstandigheden. Lokale populaties kunnen zich hierdoor jaarlijks verder uitbreiden.


Roodwangschildpad

De Roodwangschildpad Trachemys scripta elegans  wordt meer en meer in onze wateren aangetroffen. Deze schildpad werd tussen 1950 en 1960 ingevoerd uit Florida. Het natuurlijke verspreidingsgebied (oostelijke deel van Noord-Amerika en Centraal-Amerika) is klimatologisch gezien een warmgematigde zone, vrij vochtig, met zeer hoge zomertemperaturen en milde winters. Ook in het noordelijke deel van haar natuurlijke verspreidingsgebied daalt de temperatuur ’s winters tot onder het vriespunt.

De biotoop van deze schildpad situeert zich in rivieren en begeleidende moerassen met een zachte, modderige bodem en een rijke plantengroei.   

Deze soort heeft een opvallende rode vlek achter de ogen. Op de kop en de hals zijn er gele strepen zichtbaar.

Het buikschild is geelachtig met zwarte vlekken. Het mannetje heeft een ondiep kuiltje in het buikschild.

Het dier groeit zeer snel, kan ernstige bijtwonden veroorzaken en wordt als het te groot wordt veelal gedumpt in vijvers of beken. Deze schildpad eet vissen, amfibieën, planten en ook zieke, trage, gewonde of dode dieren.

Jonge dieren houden zich aan de oeverzone op en voeden zich met waterinsecten, slakken, schelpdieren, kleine vissen en larven van kikkers en padden. In Spanje werd waargenomen dat een volwassen schildpad een jong eendenkuiken greep en meetrok onder water, waarna het niet meer bovenkwam. De precieze impact op inheemse dieren is nog niet bekend, maar is mogelijk groter dan tot nu toe wordt aangenomen.  

De Roodwangschildpad behoort tot de waterschildpadden. Deze dieren hebben de nare gewoonte om stengels en bladeren van waterplanten door te bijten, zonder ze op te eten. Ze hebben de neiging rond te zwerven en het water nogal te vervuilen met hun ontlasting.   

Er zijn nog geen voortplantingsgevallen gekend, maar ’s winters graven ze zich wel in in de modder van de waterbodem tegen de koude. Onze zomertemperaturen liggen echter (nog) veel te laag om de eieren te laten uitkomen.  

Deze schildpad kan 40 jaar oud worden.

Een voortdurende opwarming van het klimaat zou mogelijk ook in Vlaanderen tot een succesvolle voortplanting kunnen leiden.


Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Reptielen -

Terug naar de startpagina van dit dossier