NATUURLEXICON



WEEKDIEREN


De wintertemperatuur is een belangrijke factor in het voortplantingssucces van schelpdieren. Na een strenge winter ontstaat een extra grote nieuwe generatie van schelpdieren, die ook nog zwaarder zijn dan na een zachte winter. Zachte winters hebben een nadelige invloed op de voortplanting van de belangrijkste soorten tweekleppige schelpdieren, namelijk Kokkels, Nonnetjes en mosselen, zeker als deze enkele jaren na elkaar voorkomen.

Na een zachte winter verschijnen ook belangrijke roofvijanden zoals Gewone Garnalen en Strandkrabben eerder en in grotere aantallen dan na een koude winter.  

In de afgelopen decennia (2020) hebben verschillende weekdieren hun areaal in noordwaartse richting uitgebreid. Dit zijn de zogenaamde “klimaatopschuivers”. Het zijn soorten die vroeger nauwelijks verder noordwaarts dan Bretagne of hoogstens tot aan het Kanaal waren te vinden. Als gevolg van de opwarming van het zeewater hebben deze dieren zich nu ook aan onze kusten gevestigd en uitgebreid.  

Huisjesslakken verteren droogte slecht. In tijden van droogte is er duidelijk een dip te zien in de aanwezigheid van deze dieren in tuinen.


Eetbare Mossel

De Eetbare Mossel Mytilus edulis is de zeer bekende en tamelijk algemene mossel die voor consumptie wordt gekweekt. Deze tweekleppige heeft schelpen die tot 10 cm lang kunnen worden.  Groepen mosselen worden door draden bijeengehouden.

De Eetbare Mossel legt in het voorjaar miljoenen eitjes. De larven zweven eerst vrij in het planton. Later vestigen ze zich ergens en stichten een nieuwe kolonie. Mosselen worden gekweekt op stokken, aan touwen of op mosselbanken.

Mosselbanken zorgen ervoor dat de platen in het kustsysteem stabiel blijven. De mosselen verbinden zich met elkaar en de ondergrond via byssusdraden. Zo worden kleverige bundels gevormd die uitharden in het zeewater. Door het uitfilteren van slib uit het langsstromende water zorgen mosselen in een jaar tijd soms voor 10 cm nieuw sediment. In de toekomst kunnen mosselbanken wellicht een rol spelen als buffer tegen de zeespiegelstijging.  

De zee is een belangrijke buffer voor klimaatverandering aangezien ze veel koolstofdioxide uit de atmosfeer opneemt. Deze stijgende concentratie zorgt er wel voor dat de pH-waarde van het zeewater daalt: de zee wordt dus zuurder. Dit heeft nadelige gevolgen voor schelpdieren want deze dieren zijn afhankelijk van kalk als biologisch bouwmateriaal. Dit kan nadelige gevolgen met zich meebrengen voor de mosselteelt. Ook ziektes en plagen kunnen als gevolg van de opwarming verder toenemen.


Huisjesslakken

De stijgende stedelijke temperatuur beïnvloedt de evolutie van de slakkenhuisjes bij huisjesslakken. Slakken zijn op warmere plekken gemiddeld lichter van kleur om beter tegen warmte en droogte te kunnen.


Japanse Oester

De Japanse Oester Crassostrea gigas kwam door introductie voor de oestercultuur bij ons terecht. Deze exoot neemt stilaan de biotoop, dit zijn spleten en holten tussen de stenen in de getijdenzone, in van onze inheemse Purperslak Nucella lapillus.

De soort maakt riffen aan, die de plaats innemen van mosselbanken. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de productie van mosselzaad en dus voor de mosselkweek. De soort beneemt kokkels en mossels hun voedsel en rukt verder op.

De oesterbanken zelf worden gebruikt als onderlaag (een soort rif) voor zakpijpen en krabben. Deze laatste dieren vormen het voedsel voor onder meer vogels (zoals bijvoorbeeld Steenlopers). Deze nieuwe riffen worden steeds meer gezien als een aanwinst voor de biodiversiteit.

Van deze Japanse Oester dacht men eerst dat deze exoot zich in de Noordzee niet zou voortplanten, omdat de temperatuur voor de ontwikkeling van larven te laag zou zijn. Nu blijkt deze oester zich hier bijna elk jaar voort te planten (2015).


Nonnetje

Het Nonnetje Limecola balthica is een algemeen voorkomende tweekleppige die vooral in riviermondingen in slib en slibrijk zand voorkomt.

Bodemberoerende kokkel- en mosselvisserij hebben ervoor gezorgd dat er nog nauwelijks echte mosselbanken meer zijn. Mosselbanken zijn zogenaamde biobouwers. Ze vangen slib af en zorgen op die manier voor een geschikte habitat voor het broed van Kokkels Cerastoderma edule en Nonnetjes, die op hun beurt ook weer slib binden. De zeebodem is thans veel zandiger geworden, vooral ook door een sterke afname van de slibbindende velden met Groot Zeegras Zostera marina sedert het midden van vorige eeuw. Daardoor neemt het aantal Nonnetjes af.

Maar misschien nog een belangrijker oorzaak van de afname van de aantallen is de klimaatverandering.

Nonnetjes gaan zich voortplanten als het zeewater een temperatuur van 8 °C bereikt. Vroeger brak dit moment aan in de maand maart, tegelijk met de voorjaarsbloei van algen, dat als voedsel dient voor de larven. Tegenwoordig (2010) wordt de gewenste zeewatertemperatuur een stuk vroeger in het jaar bereikt. De voorjaarsbloei van de algen volgt die trend voorlopig nog niet of vertraagd, zodat de larven onvoldoende algen te eten krijgen.

In warme winters komen de krabben en garnalen vroeger uit de diepere geulen en die vangen de jonge nog niet ingegraven larven van het Nonnetje.

Beide mistimings zorgen dus voor een afname van de aantallen.

Home


- Dossier -

Klimaatverandering en de natuur


- Deel 5 -

Gevolgen voor de natuur in Vlaanderen:

- Weekdieren -

Terug naar de startpagina van dit dossier