NATUURLEXICON


Koekoek

Cuculus canorus   


De Koekoek Cuculus canorus is een achteruitgaande vogel. Het volwassen mannetje heeft een effen blauwgrijze kop en borst en een scherpe scheiding tussen de grijze borst en de fijngebandeerde witte buik.

Het vrouwtje lijkt op het mannetje, maar bij het vrouwtje bestaan er ook rossige of bruinere kleurvormen, met een roestbruine bovenkant en een donker gebandeerde borst.

Deze vogel heeft felgele ogen. Ook de snavelbasis en de poten zijn geel.

Jonge vogels zijn leigrijs met een min of meer rossige tint.

Alleen het mannetje roept het karakteristieke “koe-koek”. Deze roep is verdragend, hetgeen typisch is voor vogels die in lage dichtheden voorkomen. Bij het vrouwtje klinkt de roep als “kwiek-kwiek-kwiek”.

De territoria van de mannetjes overlappen elkaar meestal en kunnen honderden hectare bedragen. De territoria van de vrouwtjes zijn wel sterk begrensd en kleiner dan van de mannetjes. De Koekoek is vooral te vinden in bossen, halfopen landschappen, duinen, moeraslandschappen en landbouwgebieden met houtwallen en bosjes. Het leefgebied van de Koekoek zal samenhangen met dit van de “pleegouders” (zie verder).

Het voedsel bestaat uit insecten, vooral grote, harige en vaak giftige rupsen die door andere insectenetende vogels niet gegeten worden. De Koekoek beschikt immers over een speciale maagbekleding die de prikkelende rupsenharen kan weerstaan. Bij een tekort aan rupsen, worden ook wel kevers gegeten. Als prooidieren worden graag de harige rupsen van de Eikenprocessierups Thaumetopoea processionea gegeten.

De Koekoek is een nestparasiet. Het vrouwtje legt tussen mei en juli 1 ei in het nest van andere insectenetende vogels waarin zich reeds een drietal eieren bevinden. Het eileggen gebeurt laat in de middag of ’s avonds. Het leggen van het ei gebeurt zeer snel. Op zeer korte tijd – een tiental seconden - bezoekt het Koekoeksvrouwtje het nest, neemt er één uit dat wordt opgegeten of meegenomen en legt haar eigen ei. De Koekoekseieren lijken in grootte, tekening en kleur op de eieren van de verkozen pleegouder. Meestal zijn ze iets groter dan de eieren van de pleegouders, maar ze worden toch geaccepteerd.

Bij ons wordt als pleegouder vooral gekozen voor de Gekraagde Roodstaart Phoenicurus phoenicurus, de Kleine Karekiet Acrocephalus scirpaceus, de Rietzanger Acrocephalus schoenobaenus en de Heggenmus Prunella modularis. Het zijn vogels die een stevig nest maken, sterk genoeg om het Koekoeksjong te kunnen dragen. De broedplaatsen bevinden zich afhankelijk van het soort waardvogel in beboste terreinen, heiden, moerassen en open cultuurlandschappen.

Een vrouwtje van de Koekoek is gespecialiseerd op één soort. De keuze blijkt genetisch bepaald te zijn. Er moeten dus genoeg paren van de waardvogels aanwezig zijn.

Eén vrouwtje legt wel 15 tot 25 eieren, elk ei in een ander nest.

De jongen komen reeds na 12 à 13 dagen uit. Het uitkomen gebeurt voordat de overige eieren uitkomen. Het Koekoeksjong gooit andere eieren of uitgekomen eieren uit het nest. Het jong beschikt over lange duimen om zich aan de nestwand te hechten. De pleegouders broeden en voederen het jong, dat met een luid en schril “tschrui-tschrui”-geluid bedelt om voedsel. Het jong wordt reeds gauw veel groter dan de waardvogel zelf.

De Koekoek overwintert in tropisch en zuidelijk Afrika. Reeds in juli vertrekken volwassen vogels richting Afrika. In augustus-september vertrekken ook de jongen om in Afrika de winter door te brengen.

De diversiteit aan waardvogelsoorten is verminderd door het over grote oppervlakte verdwijnen van (voldoende omvangrijke) populaties van de pleegoudervogels zoals de Rietzanger. Hierdoor zijn lokaal complete Koekoekspopulaties verdwenen.

Het aanbod aan prooidieren, inclusief de door andere vogels weinig benutte harige soorten, is ernstig verminderd door de sterke afname van de meeste vlindersoorten. De afname van de populaties van Koekoeken wordt in heel West-Europa vastgesteld. De Sahara wordt blijkbaar een steeds groter wordende hindernis tijdens de vogeltrek. Bovendien moet de Koekoek op tijd terug in het broedgebied zijn om het ei te kunnen leggen in het nest van de gastheer.  

Wanneer de Koekoek later arriveert door oponthoud in de Sahara en de waardvogel vroeger arriveert als gevolg van de klimaatverandering, dan wordt de “mismatch” nog vergroot.   

Doordat het optreden van de Eikenprocessierups door de klimaatverandering in de toekomst wellicht zal toenemen, kan het belang van de Koekoek als natuurlijke “bestrijder” aan betekenis winnen.

Van jonge Koekoeken is bekend dat ze soms massaal lokale voedselbronnen opzoeken. Tientallen vogels vliegen dan van kilometers ver naar een plaats waar op dat moment veel rupsen voorhanden zijn. De jonge Koekoeken vliegen pas aan het einde van de zomer naar het zuiden.

De Koekoek heeft vergelijkbare strepen op de borst als roofvogels, zoals bijvoorbeeld de Sperwer Accipiter nisus. Op die manier denken de oudervogels met een roofvogel te doen te hebben en verlaten ze door de schrikreactie het nest. Deze misleiding geeft de Koekoek de gelegenheid om een ei te leggen in het nest van de “waardvogel”. De strepen zijn waarschijnlijk geëvolueerd om het succes van de parasitaire strategie te vergroten.

Home