NATUURLEXICON


Koolmees

Parus major   


De Koolmees Parus major meet tot 14 cm. Het is bij ons een talrijke broedvogel en standvogel. In de winter komen er ook wintergasten uit het noorden.

Het is een bewoner van bossen, heggen, parken en tuinen.

De mees heeft een koolzwarte kop, hals en buikstreep. Bij het vrouwtje is de buikstreep donkerbruin, smaller en soms onderbroken en is de buik wat valer geel dan bij het mannetje.

De bovendelen zijn blauwgrijs en groen. De roep klinkt als “tsji-tsji-tsjie”. De zang is een zagerig “tietsju-tietsju-tietsju”.

Deze mees bouwt een nest in boomholten, nestkasten en soms ook in gaten in muren, lantaarnpalen, verkeerslichten of zelfs in brievenbussen.

Ook in de winter maakt deze vogel veelvuldig gebruik van een nestkast. Deze biedt beschutting tegen de koude en bescherming tegen predatoren.

Van april tot juni legt het vrouwtje 8 tot 10 eieren. Het vrouwtje broedt terwijl het mannetje helpt voederen. De jongen hebben een geel gezicht.

In de winter zwerven Koolmezen vaak rond in het gezelschap van andere mezen.

De Koolmees vertoont een groot aanpassingsvermogen bij het zoeken naar een nestplaats, vooral in steden. Gedurende de broedperiode vertoont de vogel wel een voorkeur voor inheemse bomen (Zomereik, Beuk) waaruit het belang blijkt om inheemse bomen te planten in de steden, waar doorgaans een overvloed aan exotische planten aanwezig is.

Koolmezen in steden blijken anders te zingen dan hun soortgenoten van bossen. In steden met een fors achtergrondgruis, zingen de Koolmezen duidelijk hoger. Zo komen ze boven het verkeerslawaai uit voor het gezang in de balts of de territoriumverdediging. Als de zang te veel gaat verschillen, zullen bos-Koolmezen niet meer gaan paren met stads-Koolmezen. Zo kan er op de duur een aparte soort worden gevormd.

Om de jongen groot te brengen hebben de vogels rupsen nodig.

Drie Koolmezen in een boomgaard kunnen maar liefst 23 % van de aanwezige rupsen eten.

De verzuring zorgt ervoor dat metalen als calcium schaarser worden in de planten die de rupsen eten. De Koolmezen krijgen dus ook te weinig calcium binnen. Het gevolg is dat het broedsucces achteruit gaat omdat de eierschalen te broos worden.

Een voorbeeld van de gevolgen van de klimaatverandering op de ecologische relaties in de natuur is de voedselketen van de Koolmees. Koolmezen voeren rupsen van de Kleine Wintervlinder Operophtera brumata aan hun jongen. De rupsen van deze vlinder leven op hun beurt van de jonge bladeren van de Zomereik Quercus robur. De vorming van de bladknoppen van de eik wordt bepaald door de gemiddelde temperatuur van januari tot maart. Bij iedere graad temperatuurstijging gaan de bladknoppen zes dagen eerder open. De Zomereik loopt daardoor 10 dagen eerder uit dan pakweg dertig jaar geleden (status 2013). De eitjes van de vlinder komen echter uit wanneer het een bepaald aantal uren warmer is geweest dan 3,9 °C. Het gevolg is dat de rupsen 14 dagen vroeger uit het ei komen dan vroeger.

De eerstgeboren rupsen vinden dus nog nauwelijks uitgelopen knoppen en verhongeren deels. De vogels leggen eieren op een tijdstip dat grotendeels wordt bepaald door de daglengte. Die wordt niet beïnvloed door de temperatuur. Wanneer de Koolmezen veel rupsen nodig hebben om hun jongen te voeden zijn er relatief weinig rupsen. Er zijn weinig rupsen omdat een deel is verhongerd en een deel ondertussen al aan het verpoppen is, omdat ze 14 dagen eerder uit het ei zijn gekomen. De synchronisatie tussen het uitkomen van de rupsen en de vorming van bladknoppen en tussen het uitkomen van de jongen en de rupsen is verstoord. Als gevolg hiervan verhongert een deel van de jongen omdat ze niet genoeg voedsel krijgen.

Koolmezen gebruiken vaak honden- en kattenharen om het nest te bekleden. Door de behandeling van deze huisdieren met diergeneesmiddelen tegen vlooien en teken, blijken deze haren de giftige stoffen fipronil en imidacloprid te bevatten. De nog kale jongen worden hieraan blootgesteld en nemen de gifstoffen via de huid op. Dit kan zorgen voor een hogere sterfte bij de jongen.  

Home