NATUURLEXICON


Laatvlieger

Eptesicus serotinus   


De Laatvlieger Eptesicus serotinus is een vleermuis met een lichaamslengte tot 8 cm.

De vleugelspanning bedraagt 36 cm. De vleugels zijn opvallend breed. De oren zijn relatief kort en bijna driehoekig. De vacht is lang en de haarbasis is donkerbruin. De bovenzijde is donker roodbruin. De onderzijde is geelbruin en de grens tussen onder- en bovenzijde is niet duidelijk zichtbaar.  De oren en de snuit zijn zwart.

Het is in Vlaanderen een wijd verspreide soort.

Deze nachtactieve soort bewoont open en halfopen landschappen en is te vinden in bosranden, op open bosplekken en bij houtwallen; ze komt ook in tuinen, parken, stadsranden, boomgaarden en begroeide oevers.  De soort is gebonden aan kleinschalige landbouwgebieden, met veel landschapselementen en extensieve veeteelt. Laatvliegers jagen eveneens in parkachtige landschappen en kapvlakten en worden wel eens jagend opgemerkt in de buurt van straatverlichting. In sommige gebieden worden veel Laatvliegers waargenomen in brede bosdreven. Deze vleermuis blijkt wel niet afhankelijk te zijn van kleine landschapselementen om zich te oriënteren.

Zijn voedsel bestaat vooral uit grote kevers zoals de Gewone Meikever Melolontha melolontha en de Junikever Amphimallon solstitiale, nachtvlinders, sluipwespen, langpootmuggen, vliegen en muggen. Later in het jaar worden ook mestkevers (in met schapen begraasde heidegebieden vooral Driehoornmestkevers Typhaeus typhoeus), kokerjuffers en schietmotten gevangen.

Het is een gebouwbewonende soort, die vaak foerageert op tamelijk beschutte plekken.

De zomerverblijven bevinden zich in gebouwen, op zolders (nokken), in spouwmuren, achter gevelbekleding van huizen, tussen balken en in spleten.

De winterverblijven bevinden zich onder meer in forten. Men gaat ervan uit dat de zomerverblijven ook als winterverblijf worden benut. In de klassieke winterverblijfplaatsen worden af en toe enkele dieren waargenomen. Doordat er zeer weinig winterverblijfplaatsen gekend zijn, is er ook weinig informatie over trekgedrag. Er wordt verondersteld dat het een korte afstandstrekker is, die in de zomergebieden overwintert.

Vanaf april worden kolonies met tot 100 vrouwtjes gevormd. Deze vrouwtjes krijgen 1 jong per jaar, dit rond half juni.

De grootste bedreigingen vormen vernietiging en verstoring van de zomerverblijven door renovatiewerkzaamheden en onderhoud aan daken en gebouwen, de ingebruikname van zolders, het afsluiten van in- en uitvliegopeningen op zolders voor vogels en verlichting van in- en uitvliegopeningen, de aantasting van de leefgebieden door het verdwijnen van kleine landschapselementen (houtwallen), het wegverkeer (aanrijdingen tijdens foerageren) en het aanvliegen tegen windmolenwieken.

Home