NATUURLEXICON


Landkokerjuffer

Enoicyla pusilla   


De Landkokerjuffer Enoicyla pusilla is een kokerjuffer met een lengte tot 5 mm en een vleugelspanning tot 15 mm. Deze soort is te zien in september en oktober. Het mannetje en het vrouwtje zijn zeer verschillend. Het mannetje heeft namelijk een zwart lichaam met eveneens zwarte, uitstekende palpen en normaal ontwikkelde, lichtbruine vleugels met een contrasterend zwart adernet. De poten zijn bruin.

Het vrouwtje heeft sterk gereduceerde vleugels en een glanzend zwart lichaam met aan weerszijden een bruine lengtestreep.

Het is een merkwaardige kokerjuffer waarvan de larven in tegenstelling tot deze van de andere kokerjuffers niet in het water maar op het land leven. Ze zijn te vinden in bossen, bijvoorbeeld onder dood hout maar soms worden de larven ook in de nesten van de Behaarde Bosmier aangetroffen. Ze worden vooral in het binnenland gevonden, maar ook in de duinen en de binnenduinrand. De larven hebben geen kieuwen. De volwassen mannetjes zijn normaal uitziende schietmotten, maar de vrouwtjes zijn ongevleugeld. De poten van de volwassen dieren zijn opvallend contrastrijk gekleurd: de dijen zijn donkerbruin met gele top; de schenen zijn deels geel: grotendeels geel bij de middenpoten en alleen aan de basis bij de voor- en achterpoten.

De Landkokerjuffer komt vooral voor op de bodem in vochtige bossen, zoals elzenbroekbosen en langs schaduwrijke oevers van bosbeken.

Als enige West-Europese Kokerjuffer ontwikkelt deze soort zich volledig buiten het water. De volwassen dieren (imago’s) zijn pas vanaf september te vinden. De vrouwtjes, die meestal slechts 3 mm lang zijn, worden zeer gemakkelijk over het hoofd gezien of voor springstaarten aanzien. Het mannetje gaat vliegend op zoek naar een vrouwtje. Na de paring legt het vrouwtje de eitjes in een kleverig pakketje tussen het bladstrooisel op de bodem of op een boomstam en sterft kort daarna. In de loop van oktober komen de larven uit. Ze bouwen een kokertje uit zandkorrels. Deze larven voeden zich met mossen en algen op afgevallen bladeren. In mei of juni van het volgende jaar bereiken ze hun maximale lengte van 8 mm.  In de nazomer spinnen ze een cocon voor de verpopping. Vóór de verpopping wordt de cocon afgesloten met een dekseltje van spinsel en zandkorrels.

Veel van deze kokerjuffers sterven door uitdroging of vallen ten prooi aan roofvijanden zoals sluipwespen, bijvoorbeeld Pteroscopus trifasciatus.    

Home