NATUURLEXICON


Levensgemeenschap


Een levensgemeenschap (ook biocoenose genoemd) is in de ecologie het samen leven van alle dier- en plantensoorten op eenzelfde plaats. Op de een of andere manier zijn ze rechtstreeks of onrechtstreeks van elkaar afhankelijk.

De onderlinge afhankelijkheid van de organismen kan verschillende vormen aannemen.  Een organisme leeft van een ander organisme; of leeft in een ander organisme.

In een levensgemeenschap heeft elke soort zijn eigen plaats en functie. Soorten die in de levensgemeenschap blijven, noemt men obligate leden. Andere soorten worden dan mee-eters genoemd.  

De ene levensgemeenschap kan deel uitmaken van een nog ruimere levensgemeenschap. Een Zomereik Quercus robur bijvoorbeeld is een levensgemeenschap op zichzelf. Deze levensgemeenschap maakt deel uit van het loofbos, dat op zijn buurt weer deel uitmaakt van nog een ruimere levensgemeenschap, zoals het terrestrisch systeem.

Hoe meer soorten er deel uitmaken van een levensgemeenschap, hoe stabieler zij is. Een levensgemeenschap die is opgebouwd uit slechts enkele soorten kan zeer gemakkelijk ontregeld raken. Het aantal individuen van een bepaalde soort kan bijvoorbeeld te snel groeien of een binnendringende soort kan de uitroeiing van een andere soort in de levensgemeenschap tot gevolg hebben.

Aan de hand van een aantal kensoorten kunnen we het principe van een aquatische levensgemeenschap schetsen:

In een aquatische levensgemeenschap is de hoeveelheid algen eerder beperkt, door een laag gehalte aan voedingsstoffen (nitraten en fosfaten) in het water en dankzij een snelle consumptie van algen door Watervlooien Daphnia pulex.

De Watervlooien vormen het voedsel voor jonge opgroeiende vissen en een aantal specifieke planktonetende vissen.

Aan de top van deze voedselpiramide staat de Snoek Esox lucius. Door consumptie van vis regelt de Snoek het visbestand met indirecte invloed op de toename van Watervlooien en de afname van algen. De Snoek vertoeft in helder plantenrijk water. De planten vormen tijdens het jagen een ideale schuilplaats voor de Snoek.

In troebel water verhinderen algen en slib de lichtinval, die noodzakelijk is voor de groei van de waterplanten.

De Snoek vindt geen schuilplaatsen, heeft onvoldoende zicht tijdens het jagen en zal zich moeilijk handhaven. Planktonetende vissen hebben minder natuurlijke vijanden, zorgt voor een afname aan Watervlooien, en een nog grotere toename van de algen.

De mens kan bijdragen tot een herstel van een ecologisch gezonde aquatische levensgemeenschap door het verlagen van de instroom van nitraten en fosfaten; een afname van het slib door baggeren, een afname van de slibopwoeling door het tijdelijk uitdunnen, een tijdelijke reductie van de planktivoren (planktoneters) door afvissingen, het herbepoten met roofvis (Snoek), het herstellen van de paaiplaatsen van de roofvissen en het creëren van schuilplaatsen voor Watervlooien en roofvissen.

Home