NATUURLEXICON


Mol

Talpa europaea   


De Mol Talpa europaea is een algemeen verspreid zoogdier in Vlaanderen en Nederland.

Hij heeft een lichaamslengte tot 14 cm en een staartlengte tot 2,5 cm. Zijn vacht is grijszwart en fluwelig.  Hij heeft grote schopvormige voorpoten voorzien van scherpe nagels om te graven. De achterpoten zijn klein. De oren zitten verstopt in harige huidplooien. Hij heeft een slurfvormige neus met snorharen.

Dit zoogdier dat behoort tot de insecteneters komt voor in onder meer akkers, tuinen, graslanden, open plekken in bossen en randen van rivierbossen, waar het grondwater niet te hoog staat.

Het is een soort die sterk gespecialiseerd is aan het leven onder de grond. Hij heeft een cilindrisch lichaam, een gladde vacht, graafpoten, een slurfachtige snuit en gereduceerde ogen waarmee vermoedelijk alleen beweging kan worden waargenomen. De tastzin is goed ontwikkeld. Trillingen worden opgevangen met de tastharen. De Mol heeft ook een goed ontwikkelde geurzin.  

De Mol komt niet voor in naaldbossen, moerassen en duinen door een gebrek aan geschikt voedsel.   

Zijn voedsel bestaat vooral uit insectenlarven (zoals emelten en engerlingen), naaktslakken en Regenwormen Lumbricus terrestris. De prooidieren kruipen ondergronds, komen in de gangen terecht en worden gegrepen door de continu rondkruipende Mol.

Het dier is meestal zwijgzaam, maar bij opwinding uit hij een piep-toon. Bij bedreiging uit hij een schril gekrijs.  

De Mol graaft gangenstelsels die zich in de zomer 10 tot 40 cm diep bevinden en in de winter zelfs tot 60 cm diep. Het dier staat ervoor bekend aardhopen te maken van zo’n 15 cm hoog. Een verbreding van een gang dient als nestkamer. Deze wordt bekleed met gras, mos en bladeren. De Mol houdt geen winterslaap.

Een Mol kan per minuut wel 300 gram grond naar het oppervlak verplaatsen. Het dier beschikt over een uitstekend oriëntatievermogen om de weg te vinden in het complexe ondergrondse gangenstelsel.

Ook in de winter blijft hij actief. Bij vorst graaft hij de gangen wat dieper, want ook het dierlijk voedsel bevindt zich dan dieper.

Het dier leidt een solitair bestaan. Alleen in de voortplantingsperiode, die valt in maart-april, worden paren gevormd. Het vrouwtje krijgt 4 à 5 jongen per jaar, dit in april-mei.   

Hij wordt op een leeftijd van ongeveer 9 weken en ongeveer in juli verstoten door de ouders en gaat bovengronds op zoek naar een eigen territorium. Die zoektocht houdt grote gevaren in, vooral als hij daarbij drukke verkeerswegen moet oversteken. Hij komt meestal alleen ’s nachts aan de oppervlakte om nestmateriaal en voedsel te verzamelen. Het dier leidt een solitair leven. Het territorium wordt afgebakend met uitwerpselen en geurmerken. De Mol kan zwemmen.

De Mol kan ten prooi vallen aan tal van predatoren (Blauwe Reiger, Bunzing, Wezel, Vos, kraaien, uilen, honden en katten).  

Het is een verdelger van schadelijke insecten. Mollen eten namelijk de bodemdieren die knagen aan de plantenwortels, zoals emelten (larven van langpootmuggen) en engerlingen (keverlarven).

De gangenstelsels zorgen voor drainage en verluchting van de bodem. De Mol wordt toch vaak bestreden met klemmen of vergif.

De Mol verdedigt het gangenstelsel flink tegen andere Mollen. Als een Mol wordt gevangen, dan zal het gangenstelsel reeds snel worden ingenomen door een andere Mol. Het heeft dus weinig zin om Mollen te bestrijden.   

Home