NATUURLEXICON


  Odynerus melanocephalus   


De wesp Odynerus melanocephalus behoort tot de schoorsteenwespen.

Het vrouwtje heeft dunne witte ringen op het achterlijf en lichtgele vlekken op de voorkant van het borststuk, achter de ogen en tussen de voelsprieten. Het mannetje heeft een driehoekig tandig uitsteeksel aan de middendij en antennes die op het uiteinde opgerold zijn. De wesp meet 8 tot 11 mm.

De vleugels zijn donkerbruin berookt met een oranje vlek aan de basis. De poten zijn oranje gekleurd.  

Deze zeer zeldzame wesp vliegt van half mei tot half augustus in kruidenrijke vegetaties, zoals onder meer in natuurontwikkelingsgebieden.

Deze wesp gedijt goed in natuurontwikkelingsgebieden met zogenaamde “stierenkuilen”; dit zijn plaatsen waar een stuk bodem werd omgewoeld (bioturbatie). Als meerdere stieren op een terrein aanwezig, maken ze in de bronsttijd de kuilen door met hun hoeven over de grond te schrapen. Soms hebben deze kuilen heuse steilranden.  

Het nest wordt in een lemige bodem gebouwd, bij voorkeur dus op de afgevlakte steilranden van stierenkuilen. Het nest wordt door het vrouwtje gebouwd. Het wordt met behulp van natgemaakte leembolletjes voorzien van een bloempotvormig “schoorsteentje”.     

Als prooien worden larven van snuitkevers en rupsen van kleine nachtvlinders aangebracht. Blijkbaar worden vooral die snuitkevers als prooi gegrepen die aan Hopklaver Medicago lupulina hebben gevreten.

De viertandgoudwesp Chrysis viridula treedt waarschijnlijk op als parasiet bij deze soort.   

Home