NATUURLEXICON


Ringslang      

Natrix helvetica   


De Ringslang Natrix helvetica heeft een lengte van 60 tot 150 cm.

De kleur kan grijs zijn, maar ook zeer donker. Er zijn kenmerkende gele of witte halvemaanvormige vlekken achter de kop.  Vrouwtjes zijn meestal groter dan mannetjes. Op een aantal plaatsen in Vlaanderen en Nederland komen ge(her)introduceerde exemplaren voor. De soort komt voor in een landschap met afwisselend open en gesloten vegetatie zonder barrières. Het leefgebied van deze grote waterslang moet een aantal vierkante kilometer groot zijn. Deze slang is voor de mens totaal ongevaarlijk. Zelfs bij een bedreiging is een beet hoogst uitzonderlijk.

De voorkeur gaat uit naar moerassen met natte hooilanden, rietkragen, trilvenen, zeggevelden en hakhoutbossen.   

Het is een koudbloedig dier dat in de periode na de winterslaap de zonnewarmte hard nodig heeft. Ook water is voor deze slang van levensbelang, omdat het reptiel er veel voedsel vindt, vooral kikkers, maar ook andere amfibieën, vissen en insecten. Ringslangen houden van een dichte vegetatie waarin ze zich kunnen verschuilen. Veelal komen ze voor op warme plekken in de buurt van water, op de overgang tussen zandgrond en veen- of kleigrond.

Deze slang is overdag actief, vooral in de ochtend en namiddag. De slang ligt vaak en langdurig te zonnen.

De voortplantingsperiode valt in juli-augustus. Ringslangvrouwtjes leggen vaak 6 tot 30 eieren in broeihopen van plantenresten en rottend hout of in mesthopen bij boerderijen of paardenstallen. De eieren, die voorzien zijn van een weke schaal, worden namelijk door rottingswarmte uitgebroed. Na 2 tot 3 maanden kruipen 10 tot 15 cm lange jongen uit de eieren.

De winterslaap houdt deze slang in ondergrondse holen, onder grote stenen en in holten, dit van oktober tot maart. Sloten kunnen een natuurlijke barrière vormen tegen menselijke verstoringen. Verstoringen zoals recreatie en het verdwijnen van amfibieënpopulaties zijn nefast geweest voor deze slang.  

De Ringslang bijt nooit, maar stoot met gesloten bek naar aanvallers. De slang kan sissen en zich “dood” gebaren. Bij gevaar versterkt ze dit nog door een stinkend kliersap, dat doet denken aan een ontbindingsgeur, afscheiden uit de anale klieren. Ze kan goed zwemmen en duiken.

Als bedreigingen kunnen we opnoemen het verminderen van de afwisseling in landschappen, recreatiedruk, versnippering, de kanalisatie van waterlopen, intensief maaibeheer, verdroging, graafwerkzaamheden en het verminderen van prooidieren zoals amfibieën en vissen. Zelfs stalmesthopen (broedhopen) zijn verminderd door het gebruik van drijfmest. Vrouwtjes die eieren moeten leggen hebben nood aan voldoende opwarming; verstoring door recreanten kan ervoor zorgen dat de eieren niet voldoende zijn ontwikkeld of niet levensvatbaar meer zijn.

Uitgezette exemplaren kunnen wel gedijen bij ons als gevolg van de opwarming van het klimaat.

Voor de Ringslang is het gunstig om maaisel op composthopen te deponeren, gelet op de eileg van deze slang.

De Ringslang is een cultuurvolger, die profiteert van de aanleg van poelen in het cultuurlandschap. In kleinschalige agrarische landschappen met kleine landschapselementen vindt de slang voldoende voedsel en beschutting. Ook in tuinen en parken zou de Ringslang kunnen voorkomen, als de randvoorwaarden, die hierboven zijn aangehaald, zijn vervuld. Deze soort kan grote afstanden afleggen.


Home