NATUURLEXICON


Rivierprik      

Lampetra fluviatilis   


De Rivierprik Lampetra fluviatilis leeft als volwassen dier in zee maar blijft vooral langs de kusten in de riviermondingen. Om zich voort te planten trekt hij de rivieren op.

Het is een parasitair levende vis. Hij gebruikt de bek en de tandjes om zich vast te zuigen op de gastheren namelijk vissen om zich te voeden met de lichaamssappen en het weefsel van hun prooi. De gastheren (vooral haring- en kabeljauwachtigen) overleven de aanval maar houden er wel een litteken aan over.

Hij heeft een palingvormig, schubloos lichaam en gepaarde vinnen. Het meest opvallende kenmerk is de grote zuigbek waarop hoorntandjes staan. Achter de goed ontwikkelde ogen liggen zeven paar ronde kieuwopeningen. Bovenop de kop ligt de neusspleet. De ligging hiervan is van belang want op die manier kan deze prik blijven ademen nadat hij zich op een vis heeft vastgezogen. De larven hebben zeven paar kieuwspleten, weinig ontwikkelde onderhuidse ogen en een hoefijzervormige mondlip. Ze lijken weinig op de volwassen dieren en werden vroeger zelfs als een aparte soort aanzien.

De Rivierprik wordt gemiddeld 32 cm lang en in zijn zuigbek staat een klein aantal onregelmatig verdeelde tandjes. De rugvin is duidelijk tweedelig. Meestal zijn de flanken zilvergrijs gekleurd. Deze prik is langer dan de Beekprik Lampetra planeri.

Het grootste deel van zijn leven brengt deze soort als larve, ingegraven in de zeebodem, door. Pas na enkele jaren maken ze hun gedaanteverwisseling (metamorfose) door tot volwassen prik.

Rivierprikken planten zich in groep voor, tussen maart en mei. Ze gaan daarvoor op zoek naar ondiepe zand- en grindbanken in de midden- en bovenlopen van een rivier. Eens ze een geschikte plaats gevonden hebben, maken ze een nestkuil omringd door stenen, op een diepte van 0,5 tot 1 m. De mannetjes gebruiken hun zuigbek om stenen aan te slepen en het nest zelf steenvrij te maken. Het vrouwtje kan tot 40.000 eitjes in de nestkuil afzetten, die dan onmiddellijk bevrucht worden. Na de paai zijn Rivierprikken uitgeput en zeer vatbaar voor ziektes, die hen uiteindelijk het leven zullen kosten.

Ongeveer 15 dagen na de bevruchting sluipen de larven uit de eitjes en laten ze zich meedrijven met de stroming tot een voedselrijke plaats met een zachte bodem hebben gevonden. Daar graven ze zich in en filteren ze detritus, algen en micro-organismen uit het water.

Die periode duurt viereneenhalf jaar. Na hun gedaanteverwisseling trekken de volwassen Rivierprikken in het voorjaar naar de zee. Het duurt dan nog 3 jaar vooraleer ze geslachtsrijp zijn, een periode waarin ze op parasitaire wijze verder leven. In het najaar trekken ze weer naar de rivier om te overwinteren en in het voorjaar te paaien. Eens geslachtsrijp eten ze niets meer tot hun dood, doordat het darmkanaal afgesloten wordt.    

De prikken zijn in Vlaanderen bedreigd door watervervuiling, migratieknelpunten, het verdwijnen van hun natuurlijke paai- en opgroeigebieden door bijvoorbeeld ruimingswerken en grote waterinfrastructuurwerken. De vervuiling van de waterbodem brengt de groei en de ontwikkeling van de prik-larven in gevaar.

Home