NATUURLEXICON


Roodborsttapuit      

Saxicola rubicola  


De Roodborsttapuit Saxicola rubicola heeft een zwarte kop en een witte halve halsband. Het mannetje heeft een oranje borst. Hij heeft geen witte staarttekening (vergelijk met Paapje Saxicola rubetra). Het vrouwtje is valer gekleurd dan het mannetje. Het mannetje paart soms met meer dan één vrouwtje.

Het nest bevindt zich goed verstopt op de grond.

Soms zijn er drie legsels van 4 of 5 eieren.

Reeds begin mei vliegen de jongen van het eerste broedsel uit. Deze pas uitgevlogen jongen zijn in het juveniele kleed donker gespikkeld en goed gecamoufleerd. Tussen donkere Struikhei Calluna vulgaris vallen ze niet op.  

Deze vogel zit vaak op een hoge uitkijkpost. Zijn alarmroep klinkt als “wiet-tiek-tek”.

Zijn voedsel bestaat uit insecten, wormen, spinnen, zaden en kleine hagedisjes.

De Roodborsttapuit komt in Vlaanderen voor als een vrij schaarse broedvogel en trekvogel. Soms overwintert hij bij ons.  

Lokaal was de soort vroeger algemeen in agrarische cultuurlandschappen waar hij ongetwijfeld talrijker voorkwam dan tegenwoordig. Hij heeft lang de voorkeur gegeven aan kleinschalige cultuurlandschappen met een afwisseling van graslanden, hagen en greppels met een ruige begroeiing.

Anderzijds zijn er aanwijzingen dat de dichtheden in duin-, heide- en hoogveengebieden de laatste jaren zijn toegenomen en nu groter zijn dan in cultuurlandschappen. De soort profiteert er blijkbaar van de verruiging.

De vogel komt soms ook voor in ruige wegbermen en spoorwegbermen.  

Dat de soort kiest voor gebieden die veelal als natuurgebied worden beheerd, maakt hem kwetsbaar voor veranderingen van het beheer van deze gebieden. De populatie in de agrarische gebieden is afhankelijk van de landschappelijke verweving met geschikte broedplekken zoals o.m. natuurontwikkelingsgebieden en extensief beheerde greppels, sloten en wegbermen en de nabijheid van voldoende bronpopulaties.

De hoogste dichtheden van deze vogel komen voor op open terreinen, in vochtige valleien en op zandgrond en bij het voorkomen van microreliëf (waterlopen, ruigte bij perceelbegrenzing en oneffenheden terrein).

Op open terreinen worden vaak erg opvallende zang- en uitkijkposten gekozen, zoals weide-afrasteringen en alleenstaande palen.

In heidegebieden zal het leefgebied er vooral als volgt uitzien: een afwisseling van droge en natte heide met vliegdennen en berkenopslag en met hoogteverschillen door lokale duinen.

In landbouwgebied heeft de Roodborsttapuit een voorkeur voor zandige gronden en percelen met verruigde hoekjes, oevers van beekjes of greppels met opslag van Braam Rubus fruticosa en jonge boompjes.

Vooral in de Turnhoutse Kempen (Vlaanderen) broedt de soort vaak op kleine heiderelictjes in een overwegend agrarisch landschap. Opvallend in landbouwgebied is de aanwezigheid van grachten in de territoria.

Uit Nederlands onderzoek is gebleken dat Roodborsttapuiten, in tegenstelling tot echte grondbroeders (Boompieper, Boomleeuwerik), niet of nauwelijks hinder ondervinden van rondzwervende schaapskuddes in heidegebieden.

Het is duidelijk dat de Roodborsttapuit in heidegebieden profiteert van een geschikt natuurbeheer en het ontbreken van de verstoringsfactoren die zich in het landbouwmilieu wel voordoen.

Belangrijke bedreigingen zijn biotoopvernietiging en natuurlijke successie van de begroeiing.

Home