NATUURLEXICON


Snoek

Esox lucius


De Snoek Esox lucius is in Vlaanderen achteruit gegaan door de eutrofiëring en de lage doorzichtigheid van het water, de slechte kwaliteit van het water en de hoge gevoeligheid voor zuurstoftekort en ook door een te hoge hengeldruk. Het is een zeer grote vis; hij kan wel anderhalve meter lang worden en een gewicht van 30 kg bereiken.

Het vrouwtje wordt veel groter dan het mannetje. Het kan tot 1,5 m lang worden. Het mannetje wordt tot ongeveer 1 m lang. De Snoek kan een leeftijd halen van 20 à 25 jaar.

Deze roofvis heeft een opmerkelijke snuit en tanden op het gehemelte en in de onderkaak. De bijna snavelachtige bek waarborgt een grote grijpzekerheid bij het jagen. De tanden staan naar achteren zodat de prooien niet meer loskomen en het doorslikken soepel verloopt.  

Meestal is hij groenachtig bruin gekleurd, met goudkleurige vlekken en strepen op de flanken. De buik is lichter geelwit gekleurd, soms met kleine vlekjes.  

De vrouwtjes leven alleen. Enkel in de paaitijd, die valt tussen februari en mei, krijgen ze het gezelschap van 1 of 2 mannetjes. Geschikte paaibiotopen zoals ondiepe vegetatierijke plaatsen, ondiepe oeverzones en overstromende weilanden zijn schaars geworden.  Het vrouwtje legt 20.000 tot 30.000 eitjes per kilo lichaamsgewicht. De eieren worden rondgestrooid en door de mannetjes bevrucht. Dan nemen de eitjes zo’n 40 procent toe in omvang en kleven ze vast aan onder meer waterplanten.

Na 10 tot 30 dagen komen de eitjes uit. Veel eitjes worden opgegeten door andere waterdieren. De larven hechten zich vast aan de plantengroei met een soort zuigsnuit (hangend Snoekbroed). Een dooierzakje voorziet de larven van voedsel. Na 6 tot 10 dagen zwemmen de larven vrij rond. Na een jaar zijn ze 10 tot 35 mm lang en meestal reeds geslachtsrijp.   

Jonge Snoeken zijn lichtgroen, later worden ze iets donkerder met een typisch bandenpatroon, waardoor ze weinig opvallen tussen rietstengels. Ze voeden zich met watervlooien en viskuit. Ze worden soms gegeten door grotere Snoeken.

De Snoek is een zichtjager die zich voedt met jonge ratten, vissen, muizen, vogels, kikkers en andere kleine dieren zoals insectenlarven en waterpissebedden. Vissen met stekels (zoals Stekelbaarzen) lust hij niet.

Hij wacht soms doodstil tot een prooi binnen zijn bereik komt.

Deze soort houdt van begroeide, stilstaande of traag stromende wateren. Vervuiling vertroebelt het water. Vermesting zorgt voor een zogenaamde verbraseming van het water, namelijk het veelvuldig voorkomen van Brasem Abramis brama. De Brasem woelt de bodem om. Ook schepen woelen de bodem om. Een verdere vervuiling zorgt uiteindelijk voor een bruingroene soep van algen en kroos. Andere waterplanten worden door de Brasem gegeten. Deze waterplanten zijn belangrijk voor de zuurstofvoorziening in het water. Watervlooien Daphnia pulex hebben deze zuurstof nodig. Watervlooien eten algen. Jonge snoeken eten Watervlooien. Zo is er een hele natuurlijke kringloop, die gesloten moet blijven.     

Snoekpopulaties zijn te klein geworden om hun regulerende functie te blijven vervullen.

Omwille van zijn status als toppredator komt hij meestal voor in kleine geïsoleerde populaties (enkele exemplaren per 100 meter). Deze kenmerken in combinatie met het gegeven van een verminderde waterkwaliteit en habitatverkleining (o.a. door de aanwezigheid van stuwen en schaars begroeide oeverzones) leidden tot een vermindering van de populatiegrootte. De meeste populaties in Vlaanderen kunnen slechts voortbestaan door uitzettingen, waardoor levenskrachtige populaties moeilijk in stand te houden zijn en deze soort geïsoleerd raakt. Dit leidt mogelijk tot een toenemende verlaging aan genetische diversiteit van de populaties en mogelijks tot inteelt.

Snoeken hebben waterplanten nodig, enerzijds als broedplaats om hun eitjes in af te zetten en anderzijds als schuilplaats van waaruit kan gefoerageerd worden. Ook het jonge broed vindt bescherming tussen de vegetatie. De grootte van de Snoeken verschilt per water en per situatie. Doorgaans zijn alle Snoeken tot 40 à 45 cm in de begroeiing te vinden. Grotere Snoeken tot ongeveer 60 cm komen zowel in begroeide als onbegroeide waterarealen voor, terwijl het merendeel van de Snoeken met een lengte boven de 60 cm zich ophoudt in het open, onbegroeid water. Volwassen Snoeken worden gemakkelijk meer dan 1 m lang.

De Snoek is op vele plaatsen verdreven door een andere grote piscivore vissoort, namelijk de Snoekbaars Sander lucioperca. De Snoekbaars is beter aangepast aan eutrofe, vegetatie-arme waters.

Het huidige milieubeleid heeft reeds gezorgd voor een gestage verbetering van de waterkwaliteit. In dit opzicht lijkt het aangewezen om op plaatsen waar de Snoekstand sterk achteruit gegaan of zelfs volledig verdwenen is, opnieuw Snoek uit te zetten.

Home