NATUURLEXICON
Met een grotere variatie aan planten en dieren wordt niet alleen de bestaanszekerheid van soorten vergroot; ook de leefomgeving voor de mens verbetert erdoor. De kans op het zien van een vogel, Egel, kikker of libel in de directe omgeving vergroot er ook door. Een groot aantal plant-
Bij stadsnatuur zal men in de eerste plaats denken aan grote “groene” eenheden: parken, volkstuincomplexen, stedelijke bossen, grote vijvers met hun omgeving. Maar ook een kleine stadstuin, “vergeten” hoekjes in een stadsuitbreiding of een plantenbak in de stad, herbergen natuur.
Stadsnatuur wordt tegenwoordig ecologischer benaderd dan het louter aanleggen van keurig onderhouden parken. Bij de aanleg van stedelijke bossen en parken is het goed om ernaar te streven de verschillende groene eenheden met elkaar te verbinden. Daarbij kan men gebruik maken van spoorwegbermen, verlaten spoorwegen, kanalen, paden, zodat planten en dieren tijdelijk of permanent kunnen migreren, voedsel zoeken of slapen.
Natuurbouw wil zeggen dat de mens de voorwaarden moet scheppen voor de vestiging van interessante planten-
Wat voor planten geldt, snel en behendig in het zich aanpassen, geldt ook voor de dieren. De vliegende zijn daarbij in het voordeel. Maar het moeten ook de snelle en vooral de behendige vliegers zijn. Voor de insecten geldt het ook. In de stad vinden we dan ook snelle, sterke vliegers, zoals bijen, hommels, vliegen, zweefvliegen. In de stad gebruikt de natuur van alles het beste. Spreeuwen benutten bomen als slaapbomen, broeden in holtes onder dakpannen, gebruiken gazons om voedsel te zoeken.
In de stad moet ernaar worden gestreefd dat de 7 V’s voorhanden zijn voor dieren en planten: Voedsel, Veiligheid, Voortplantingsmogelijkheid, Verblijfsmogelijkheid, Verbindingen, Verwildering en Variatie. We gaan na welke maatregelen we voor de natuur kunnen nemen voor elk van deze V’s.
Zorgen voor de 7 V’s = zorgen voor meer stadsnatuur.
-
Stadsnatuur
-
Stadsnatuur: 7 keer beter voor de stadsmens
Mensen die in een groene omgeving wonen, voelen zich niet alleen gezonder; uit onderzoek blijkt dat ze dat ook daadwerkelijk zijn. Aangezien een zeer groot percentage van de Vlamingen in een verstedelijkt gebied wonen, is er reden genoeg om te zorgen voor het groen in de stad. Natuur in de stad draagt bij aan een groene woonomgeving en aan de gezondheid van mensen. Studies hebben immers aangetoond dat mensen die uitkijken op groene ruimten en natuurlijke gebieden minder stress ervaren en meer voldoening in hun werk en persoonlijk leven vinden.
Reeds in de negentiende eeuw werden in Londen grote parken en groene ruimtes voorzien door de Victoriaanse industriëlen om de arbeidersklasse gezond te houden. De bome zuiveren de lucht en daardoor was er minder ziekteverzuim bij de arbeiders in de fabrieken. De Britse fabrieksbazen waren er toen al van overtuigd dat een intens contact met de natuur de mensen aanzet tot bewegen en ook verheffend werkt voor de moraal.
Slim ingerichte groene wijken zorgen ervoor dat bewoners meer bewegen. Beweging verlaagt de kans op overgewicht (ook bij kinderen), en is dus positief voor de gezondheid, want overgewicht leidt tot gezondheidsproblemen. Beweging in de aanwezigheid van de natuur leidt tot positieve effecten op korte en lange termijn en verhoogt ook het zelfbeeld en het humeur. Beweging is dus ook belangrijk voor het mentale welbevinden. Het gaat hier zowel om private tuinen, stadsparken, recreatieterreinen als groene verbindingen die aanzetten om sneller verplaatsingen te doen met de fiets of te voet. Aantrekkelijke, toegankelijke en veilige groene ruimten hebben een positieve invloed op de mate van beweging en op het welzijn van mensen. Bewoners van een groene buurt brengen minder vaak een bezoek aan de huisarts in verband met een angststoornis, duizeligheid of depressie.
Vooral kinderen spelen vaker buiten als er groen in hun omgeving is hetgeen gunstig is voor hun motorische, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Kinderen met eenvoudige toegang tot veilige groene ruimten hebben een hogere kans om fysiek actief te zijn dan anderen, met een positief effect op hun gezondheid tot gevolg. Contact met de natuur zou ook positief zijn voor personen met ADHD.
Parken en recreatieterreinen zijn extra aantrekkelijk om in te bewegen, juist omdat dit locaties zijn waar veel mensen komen. De veiligheid en het plezier verhogen hierdoor. Ook variatie in de groene ruimte is belangrijk. Een breed gamma aan mogelijkheden en variatie in het landschap en de vegetatie trekt meer wandelaars, joggers en fietser aan.
Maatregelen die de veiligheid van zwakke weggebruikers verhogen, zoals fietspaden en voetpaden scheiden van het gemotoriseerde verkeer, instellen van autovrije zone’s en snelheidsvertragende maatregelen voor auto’s, leiden tot een toename van het aantal voetgangers en fietsers. Groen kan ook passief aan recreatie en welzijn bijdragen door de loutere aanwezigheid wanneer mensen er passeren bijvoorbeeld onderweg naar het werk. Fietspaden aangelegd in het groen zijn aantrekkelijker dan grijze, dichtgeslibde autowegen.
Groene ruimtes en parken binnen de stad worden best via een groen netwerk (groene lobben) verbonden met de buitengebieden. Ook dit zal aanzetten tot meer verplaatsingen met de fiets of te voet. De woning van elke stadsbewoner zou zich op maximum 500 m van zo’n groene lob mogen bevinden.
Behalve de positieve effecten in verband met luchtkwaliteit, geluidsbelasting, het tegengaan van overtollige hitte en het aanzetten tot beweging, heeft het stedelijk groen ook rechtstreekse positieve mentale effecten door louter het zicht op de natuur, de aanwezigheid in een natuurlijke omgeving of het fysiek actief te zijn in een groene omgeving. In een groene omgeving recupereert men sneller van stress en wordt men ook beter bestand tegen toekomstige stress. Ook de aanwezigheid in private tuinen, daktuinen en gemeenschappelijk groen van flats kan al significant de stress doen dalen.
Uit studies blijkt dat contact met en zelfs het louter uitzicht op groen ook het herstel van ziekte versnelt. Uiteraard zal dit effect nog sterker zijn als men zich volledig kan onderdompelen in de natuur, waarbij men in de natuurt kan zitten of wandelen, volledig omgeven door groen, vogelgeluiden hoort, vlinders ziet vliegen en de geur van bloemen kan opsnuiven.
Het gevoel van welbevinden van wijkbewoners is zowat recht evenredig met de aanwezigheid van groen in een woonwijk. Groen verhoogt de kwaliteit van een buurt en tegelijkertijd de gemoedstoestand van de buurtbewoners. Zelfs bermvegetatie zou volgens onderzoek het stressniveau van automobilisten verlagen.
Frequente parkbezoeken of aanwezigheden in een tuin zijn volgens onderzoek gerelateerd aan een betere gezondheid. Fysieke activiteiten in een groene omgeving reduceren niet alleen stress maar leiden ook tot een verlaagde bloeddruk. Het doctoraatsonderzoek van Jolanda Maas (2008) uitgevoerd in Nederland toont aan dat er een positief verband is tussen de hoeveelheid groenoppervlakte binnen een straal van 1 km van de woning en het minder voorkomen van 18 (op een totaal van 24 onderzochte) specifieke ziektebeelden. Voor belangrijke ziektes zoals beroerte of kanker zijn geen verbanden met de loutere aanwezigheid van groen gevonden, maar dan wel met de verkeersgerelateerde luchtvervuiling.
Maas concludeerde bij haar onderzoek dat mensen die in de buurt van natuur wonen opmerkelijk minder naar de huisarts moeten voor hartziekten en depressies dan andere mensen. Bij een veel te beperkt contact tussen de stadsbewoners en de natuur zal een toenemend aantal mensen te kampen krijgen met chronische ontstekingen, waaronder allergieën en auto-
2. Beter voor de leefbaarheid en de sociale cohesie
Stadslandbouw kan in beperkte mate bijdragen aan de voedselproductie, maar heeft vooral een sociale meerwaarde. Volkstuinen zijn geen oases meer van rust waar men zich als individu kan terugtrekken; de productie-
Landbouwbedrijven in de stad kunnen biologisch of biodynamisch gekweekte seizoensproducten zoals fruit, groenten en kruiden aanbieden aan de stadsbewoners. De consumenten kunnen mee oogsten. Deze korte keten is milieuvriendelijk en zorgt tevens voor een direct contact tussen landbouwer en consument en tussen consumenten onderling. Er zijn educatieve momenten, boerderijfeesten en meewerkdagen die het sociaal weefsel nog meer versterken. Op zogenaamde zorgboerderijen kunnen onder meer sociaal zwakkeren aan de slag. Stadslandbouw heeft ten aanzien van kinderen een belangrijke educatieve waarde hebben. Boerderijen blijken bovendien ideale omgevingen voor kinderen met leerproblemen in het algemeen en voor kinderen met autisme in het bijzonder, omwille van de rustige omgeving. Ook volkstuinen kunnen een gelijkaardige omgeving aanbieden.
De rol van volkstuinen in de totale voedselproductie is net als bij de stadslandbouw beperkt, maar ook volkstuinen kunnen een belangrijke maatschappelijke rol vervullen. Volkstuinen zijn vooral populair bij gepensioneerden en in toenemende mate ook bij allochtonen. Gelet op de toenemende vergrijzing en immigratie gepaard gaande met een algemene toename van de vrije tijd zal de vraag naar volkstuinparken in de toekomst waarschijnlijk nog stijgen. Bijna 70 procent van de volkstuinders in Vlaanderen heeft thuis geen eigen tuin. Volkstuinen doen de sociale cohesie in de buurt sterk toenemen. Stadslandbouw haalt ouderen uit hun sociaal isolement. In gemeenschappelijke tuinen kunnen bejaarden die kampen met fysieke problemen bij de zwaardere taken bijgestaan en ondersteund worden. Volkstuinen kunnen voorzien in kwalitatief goed voedsel tegen een goedkope prijs. Een gezin dat het voedsel haalt bij een volkstuin bespaart jaarlijks een mooi bedrag. Veel volkstuinders beschouwen het werk als een hobby en een tijdverdrijf, kweken zelf groenten omdat deze gezonder zijn (onbespoten) en omdat ze graag in de buitenlucht vertoeven. Volkstuinders kunnen het ook doen omdat tuinieren gewoon zelf gezond is. Tuinieren verkleint volgens onderzoek het risico op verschillende aandoeningen (zoals maagdarmklachten en cardiovasculaire aandoeningen), verlaagt de stress en levert een bijdrage aan het verlagen van het cholesterol-
Groen brengt mensen samen. Parken, recreatiegebieden en ook kleinere groene openbare ruimtes met enkele bomen en een bank bieden ontmoetingsplekken voor buurtbewoners. Dat is vooral belangrijk voor kinderen, minderheden, jongeren en ouderen. In stadsparken komen verschillende (etnische) groepen samen en ontstaan zo informele vluchtige interacties die sociale cohesie kunnen stimuleren. Stadsparken bereiken volgens onderzoek een breder publiek dan niet-
Groene locaties zoals stadsparken, stadsbossen of aantrekkelijke groen-
Het stadsgroen brengt verschillende kleuren en geluiden in het stedelijk landschap die veranderen in functie van het weer, het seizoen en het uur van de dag. Het groen vervult bovendien een schermfunctie die geluid en drukte naar de achtergrond drukt en het recreëren aangenamer en gezonder maakt.
Elke stedeling zou moeten beschikken over een stadspark of stadsbos binnen de 3 km van zijn woonplaats. Stedelingen hebben gekozen voor de stad als woonplaats, maar dit betekent niet dat de stedelingen niet enorm veel belang hechten aan de aanwezigheid van voldoende en bereikbaar stadsgroen. In parken bijvoorbeeld kunnen de stedelingen zitten, liggen, wandelen, joggen, soms fietsen. Vaak zijn er speeltuigen voor de kinderen, soms vijvers of vijvergedeelten om te zwemmen, verharde speelvelden. Men kan er een boek lezen, zonnebaden, pciknicken, planten en dieren observeren en noem maar op.
Wanneer de stad over voldoende stadsnatuur beschikt, dan zijn de mensen minder snel geneigd om natuur te gaan opzoeken buiten de stad, laat staan om omwille van een tartend gebrek aan stadgroen naar de buitengebied te verhuizen. Huizen en bouwgronden in de omgeving van belangrijke groenwaarden verkrijgen een meerwaarde.
Een groene ruimte biedt een prima kader voor natuurbeleving en leerervaringen voor zowel kinderen als volwassenen en heeft zo een belangrijke rol bij natuureducatie. Het hoeft geen betoog dat natuurbeleving en natuureducatie een belangrijke rol speelt in het verhogen van de kennis en het verbeteren van de houding ten aanzien van natuur en milieu.
3. Beter voor het (stads)klimaat
Groene planten halen via fotosynthese het broeikasgas koolstofdioxide uit de lucht en hebben hierdoor een positieve impact op het tegengaan van het broeikaseffect en het gevolg hiervan: de klimaatverandering. Na het afsterven van de planten blijft de koolstofdioxide nog opgeslagen in de bodem. De klimaatverandering kan negatieve effecten zoals de overtollige hitte in de zomer en de uitdroging van bodems en waterlichamen nog verder versterken. Groenelementen kunnen het lokale klimaat verbeteren. Groendaken en geveltuinen bijvoorbeeld kunnen de zoninstraling beperken. Door de isolerende werking kan het energieverbruik verminderen.
Natuurlijk zal het vastleggen van het koolstofdioxide door planten afhangen van de hoeveelheid vegetatie in de verschillende stadsgroenelementen. De bijdrage van deze koolstofvastlegging zal slechts betekenisvol zijn voor wat betreft bomenlanen, grote stadsparken, stadsbossen, en landgoederen met grote, oude bomen. Meerjarige planten slaan meer CO2 op dan éénjarige planten. Grasland dat moet gemaaid worden is een netto-
In deel 1 werden de verschillende abiotische eigenschappen van de stad als ecosysteem besproken. In de toekomst zal men meer en meer rekening moeten houden met de adaptatie aan klimaatverandering en de effecten van het stedelijk hitte-
Stadsgroen kan het micro-
In steden zorgen groen-
Bomen, groendaken en geveltuinen blokkeren ongewenste zonne-
Via evaporatie kan vegetatie ook een koelend effect hebben op de omgeving op warme (zomer)dagen. Een boom kan ongeveer 400 liter water verdampen op een warme zomerdag. Bij deze verdamping wordt heel wat energie en dus warmte onttrokken aan de omgeving wat leidt tot afkoeling. Evaporatie gaat ook gepaard met een toename van de relatieve vochtigheid in de omgeving. Dit gecombineerde effect wordt ook wel het “oase-
Zo profiteert de stad Gent van dit effect onder meer dankzij de aanwezigheid van de “groen-
Ook groendaken zijn effectief om de omgevingstemperatuur te verlagen. Boven een groendak kan de omgevingstemperatuur tot wel 40° C lager zijn dan boven een conventioneel dak, dat een temperatuur kan bereiken van wel 70 °C. Op het moment dat groendaken op grote schaal worden toegepast kan het dempende effect op de temperatuur in een stad behoorlijk oplopen.
Geveltuinen verminderen de zonnestraling op buitenmuren en beperken de weerkaatsing van de zon naast het grondniveau. Dit zorgt er dan voor dat voetpaden en straten minder warmte opnemen en dus ook kunnen afgeven. Groendaken geven dit effect dan weer niet, zodat geveltuinen hierdoor een veel grotere impact hebben op de afkoeling op straatniveau in vergelijking met groendaken.
Stadsgroen kan ook functioneren als een windremmer en hierdoor het lokale klimaat rond gebouwen sterk beïnvloeden. Door de windsnelheid te verlagen kunnen vooral groenblijvende bomen warmteverliezen op koude dagen beperken. Ze kunnen ook leiden tot lagere temperaturen op warme (zomer)dagen. De effectiviteit van deze bomen zal natuurlijk afhangen van hun afmetingen.
Wanneer men door de aanleg van groen het “hitte-
4. Beter voor de kwaliteit van de woon-
Groen rondom huizen verbetert de kwaliteit van de wijk, verhoogt de waarde van de woningen en verbetert het imago van de stad. Groen zorgt voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Het draagt bovendien ook bij tot een hogere inzet en motivatie van de werknemers Groen bevordert de recuperatie van stress en verhoogt de mentale weerbaarheid.
Er zijn al veel wetenschappelijke studies die aantonen dat natuur en groen in de stad een positief effect hebben op de waarde van vastgoed in de onmiddellijke nabijheid. Mensen hechten daadwerkelijk waarde aan het wonen dicht bij een stadspark, een ander groen element of een natuurlijk ogend water. De woningprijs wordt immers bepaald door de fysieke woningkenmerken (woning zelf), de sociale omgevingskenmerken (omwonenden), de functionele omgevingskenmerken (infrastructuur, faciliteiten in omgeving) en last but not least de fysieke omgevingskenmerken, zijnde de hoeveelheid stadsgroen en water in de omgeving, dus eigenlijk de aantrekkelijkheid van de buurt. Aangezien de kwaliteit van de woningen zelf de laatste jaren enorm is verbeterd, heeft de invloed van de directe woonomgeving alleen maar aan belang gewonnen.
Een tekort aan stadsgroen kan ertoe leiden dat mensen de stad ontvluchten. Onderzoek uit de jaren 1990 toonde aan dat de “stadsvluchten” uit Leuven, Gent en Antwerpen was ingegeven door het manifest gebrek aan (vooral) groen en rust. Een omgeving met veel stadsgroen trekt juist mensen aan. Mensen blijken hiervoor zelfs bereid te zijn meer te betalen of minder te verdienen. Het positieve aan de stadsvlucht is dat deze de leefbaarheid van het stedelijk milieu onder de aandacht brengt van het beleid. Een gebrek aan groen en speelruimte voor kinderen zijn de belangrijkste drijfveren om de stad te verlaten. Stadsverlaters trekken vaak naar de (dichtst bij de stad gelegen) randgemeenten op zoek naar een groenere woonplaats.
De aanwezigheid van stadsgroen kan op verschillende manieren bijdragen tot de lokale economie. Recreatie en toerisme varen er wel bij en een groene omgeving verhoogt ook de aantrekkelijkheid voor bedrijven en werknemers om zich te vestigen. Groen verbetert de fysieke en mentale gezondheid waardoor het absenteïsme afneemt en de productiviteit verhoogt. Een stad met veel stadsgroen die er in slaagt om investeerders en werknemers aan te trekken krijgt hierbij een flinke troef in handen, want niet alleen de kwantiteit van jobs is belangrijk, maar zeker en vast ook de kwaliteit ervan.
In veel steden heeft de groene ruimte nog altijd een veel te zwakke positie in de planningspraktijk. Bovendien streeft het ruimtelijk beleid naar een verdichting en een verweving van functies in het stedelijk gebied. Veel stedelijke ruimtelijke structuurplannen staan bol van de groene intenties, zelfs binnen de drukke stadscentra. De verwezenlijking van de gestelde doelen laat evenwel vaak zeer lang op zich wachten. Enkele aanplantingen in woonwijken of een gazonnetje als “groenzone” in nieuwe verkavelingen volstaan niet. Groen-
5. Beter voor de luchtkwaliteit
Een goed ingezette beplanting helpt om fijn stof te filteren en kan ook aanleiding geven tot een gewijzigde luchtstroming en zo de luchtkwaliteit gunstig beïnvloeden over de hele stad. Dit vermindert gezondheidsproblemen.
Op locaties met een minder goede luchtkwaliteit kan inplanting van groen, bijvoorbeeld van straatbomen, wel eerder een negatief effect hebben doordat de ventilatie plaatselijk vermindert en de vervuilende stoffen blijven “hangen”. Maar hier kunnen lage begroeiing (lage hagen), gevelbegroeiing en groendaken wel het fijn stof wegfilteren, terwijl hun invloed op ventilatie zo goed als onbestaande is. Ook solitaire bomen (bijvoorbeeld op rotondes) hebben vrijwel geen invloed op de ventilatie. Belangrijk is dat men vermijdt om aaneengesloten bomenrijen aan te planten in drukke, smalle en hoge “street canyons”.
Vegetatie filtert verschillende verontreinigende componenten uit de lucht. Zwevend fijn stof komt in contact met bladeren en takken, slaat daar op neer en zal vervolgens door de regen afspoelen naar de bodem. Gascormige polluenten als ozon en stikstofoxiden kunnen opgenomen worden door de bladeren via de huidmondjes. Vluchtige componenten zoals PCB’s en dioxinen kunnen door een waslaagje (de cuticula) op de bladeren opgenomen worden door middel van adsorptie. Ammoniak wordt in de vorm van ammonium afgezet op de bladeren. Bij regen spoelt dit van de bladeren en wordt in de bodem omgezet tot salpeterzuur, waardoor de bodem verzuurt. De bijdrage van vegetatie op het filteren van vervuilende componenten is afhankelijk van het type vegetatie en de totale bladoppervlakte, het type verontreiniging, de locatie en de inplanting van de vegetatie.
Bomen zijn het meest effectief in het vastleggen van schadelijke stoffen. Een stadsboom van 20-
De meest effectieve filterwerking van vegetatie treedt op wanneer de vegetatie zo dicht mogelijk bij de vervuilingsbron wordt ingeplant. Dit onderstreept ten volle het belang van de buffergebieden (schermbiotoop) nabij industriezones en drukke verkeersaders maar betekent ook dat het zinvol is om dergelijke schermen aan te planten binnen de industriezones zelf of op de middenbermen van verkeerswegen.
Groen in de stad kan ozon verwijderen. Deze verwijdering gebeurt via de huidmondjes (poriën) in de bladeren. Het aantal en de spreiding van de vegetatie zal de grootte van het effect bepalen. Volledigheidshalve vermelden we dat bepaalde soorten, zoals Plataan, Eik, Robinia, Wilg en Populier ook relatief veel vluchtige organische stoffen verspreiden, die ozonvorming in de hand werken. Berk, Es, Iep en Linde stellen deze problematiek niet. Een voorzichtige schatting in 2012 geeft aan dat de waarde van ozonverwijdering door bomen in Rome, jaarlijks ongeveer 4 miljoen Euro bedraagt, rekening houdende met de maatschappelijke kost die ozon teweegbrengt.
We merken op dat de ozonvorming wordt versterkt door de hoge luchttemperaturen. Deze versnellen immers de chemische reacties. Wanneer men door middel van stadsgroen het stedelijk “hitte-
Een variatie van bomen, geveltuinen, maar ook groendaken en andere groene elementen zal de beste garantie geven voor de filtering van verontreinigende stoffen.
6. Beter voor het geluidsklimaat
Geluidshinder vormt één van de belangrijkste verstoringen van de leefomgeving in Vlaanderen. Stadsgroen kan geluidsoverlast door verkeer of andere geluidsbronnen verminderen. Vegetatie kan enerzijds effecties geluidsniveau’s beperken, maar kan daarnaast ook een psoiteif psychologisch effect hebben. Een aantal onderzoeken hebben uitgewezen dat, als mensen de geluidsbron niet zien, ze dit als minder storend ervaren (“out of sight, out of mind”-
Vooral bossen doen dienst als een natuurlijke geluidsbuffer tegen geluidshinder, maar ook bomenrijen kunnen efficiënt zijn bij een grote dichtheid van de stammen. Geluid gaat meer doorheen bossen en bomenrijen dan bij echte geluidsschermen of geluidswallen, maar het geluid verliest onderweg wel aan energie. De vegetatie zelf speelt een belangrijke rol door directe fysische effecten (verstrooiing, afscherming en absorptie van het geluid) en indirecte fysische effecten (absorptie door onverharde bodems en windsnelheidsreductie). Een bos met een breedte van 100 m geeft een reductie van 1,5 tot 10 dB. Een geluidsreductie door het verkeer gebeurt vooral door houtige takken of stammen van de bomen. Bladeren alleen geven slechts een demping bij hogere frequenties dan de frequenties van het verkeersgeluid, zodat de invloed van bladval in de winter eigenlijk ook zeer beperkt is. Hier kan wel opnieuw het psychologisch effect spelen, dat ervoor zorgt dat men geluid hinderlijker ervaart als de bladeren zijn gevallen dan daarvoor, terwijl er in wezen een te verwaarlozen verschil in geluidsniveau is opgetreden na de bladval.
Een combinatie van geluidsschermen met bomenrijen zorgen voor een extra beïnvloeding van de wind hetgeen gunstig is voor windafwaartse ontvangers.
Ook groendaken kunnen volgens onderzoek instaan voor geluidsabsorptie, vooral op plaatsen waar er enkel indirect geluid is. Een aarden wal met begroeiing kan ook zeer effectief zijn in de bestrijding van geluidsoverlast.
Ook bij de aanpak van de geluidshinder door stadsgroen zal het opnieuw zaak zijn om verschillende gecombineerde maatregelen te nemen. De beplanting zo dicht mogelijk bij de bron, een combinatie van bomen en struiken, een combinatie van een klassiek geluidsscherm met een groene geluidswal of een groen scherm, groendaken, zullen elk voor zich bijdragen tot een beter geluidsklimaat.
Ook variatie in het scherm zelf, waarbij met een regelmatige opeenvolging van trapsgewijze beplante en onbeplante stroken van ongeveer 10 m breed wordt gewerkt is aan te raden. Na 4 dergelijke stroken krijgt men toch al een reductie van ongeveer 10 dB. Het beste resultaat voor wat betreft geluidsreductie wordt dan ook nog behaald als men gebruik maakt van een variatie aan plantensoorten bij voorkeur met een dichte bebladering, een grote diversiteit in bladvorm en –grootte, en wintergroen.
7. Beter voor de waterhuishouding
Groen vangt neerslag op en vertraagt de afstroom en beperkt zo wateroverlast bij hevige piekneerslag (bijvoorbeeld groendaken, WADI’s). Een groene omgeving verbetert infiltratie en de waterbergingscapaciteit. Groen vertraagt en filtert regenwater dat terechtkomt in waterlopen en bekkens.
In de stad zijn er grote delen van de oppervlakte verhard (verzegeld) waardoor er tijdens een regenval een snelle afvoer is van het hemelwater. Bij hevige regenval kunnen de afvoersysteem overbelast raken en krijgen we lokaal wateroverlast. Stadsuitbreiding zorgt doorgaans voor een nog grotere verzegeling. Samen met de klimaatverandering, die leidt tot meer en vooral tot meer extreme regenval (zeer veel regen op korte tijd) en dit in alle seizoenen, zal dit probleem in de toekomst nog prangender te worden.
Stedelijk groen kan deze wateroverlast gevoelig verminderen, door het opvangen en tijdelijk vasthouden van de neerslag, waardoor de afvoerpieken verminderen.
Natuurlijke overstromingsgebieden stroomopwaarts gelegen (in de stadsrand of de buitengebieden) kunnen ook gebruikt worden als een buffer om de toestroom van water naar de steden te vertragen en overstromingen te vermijden. Via dergelijke natuurlijke ingrepen kunnen de kosten van de stedelijke drainagesystemen gevoelig worden gedrukt.
Meer vegetatie en onverharde bodems verbeteren de infiltratie en het vertragen van de waterstroom. Vooral bomen spelen hierbij een belangrijke rol. In een stadsdeel waar meer dan 75 % van de oppervlakte verhard is, stroomt 55 % van de neerslag meteen af. In de natuur is dat slechts 10 %. De vegetatie zelf en de bodem zelf houden het water vast.
Groendaken houden het neerslagwater langer vast. Afhankelijk van het type groendak (extensief, semi-
Bij bijkomende verhardingen in de steden zou er steeds een compensatie moeten worden opgelegd in de vorm van groendaken, wadi’s of extra open water.