NATUURLEXICON



Bekende families van de kevers of torren zijn de loopkevers, de snuitkevers, de boktorren, de lieveheersbeestjes, de glimwormen en de bladsprietkevers. De meeste soorten kunnen vliegen, maar doen dat over korte afstanden en niet zo vaak. Een aantal kevers heeft slechts gereduceerde vleugels en zijn dus weinig mobiel. Ze hebben vaak krachtige bijtende monddelen. Bij de kevers zijn er zowel planteneters, houteters, zaadeters, afvaleters, predatoren als parasieten. Ze leven ook in zeer uiteenlopende biotopen, zowel op het land als in het water. Kevers maken een volledige gedaanteverwisseling door: ei, larve, pop en insect. Ze zijn niet gevaarlijk voor de mens, maar kunnen wel als schadelijk worden ervaren door vraatschade of door het overbrengen van ziektes.

De meeste loopkevers verplaatsen zich over de grond, soms ook op planten en boomstammen. Ze voeden zich naargelang de soort met slakken, kortschildkevers, wortels, zwammen, knollen of bodemdiertjes. Ze zijn voorzien van een paar stevige stevige kaken, die fungeren als een kniptang. Sommige loopkevers leven van aas. Hoewel de meeste soorten loopkevers stevig ontwikkelde vleugels hebben, zijn er slechts weinig soorten die daadwerkelijk vliegend jagen of vluchten. Het belangrijkste nut van de vleugels van loopkevers is het koloniseren van nieuwe voedselgebieden. Een aantal soorten kunnen niet vliegen. Bij een aantal grotere soorten zijn de vleugels vergroeid. Bij andere zijn de vliegspieren onvoldoende ontwikkeld. Hun aanwezigheid hangt af van een aantal eigenschappen van de omgeving, zoals zon, schaduw, vochtigheid en bodemreliëf. Sommige soorten zijn sterk gebonden aan bossen, heide of veengronden. Andere soorten verkiezen vochtige tot natte plaatsen. Geschikte leefgebieden moeten voldoende groot zijn om een populatie leefbaar te houden. Volledige isolatie leidt tot genetische problemen. Loopkevers vormen een prooi voor grotere spinnen en grotere loopkevers, spitsmuizen, Egels, hagedissen en vogels.

Lieveheersbeestjes zijn meestal zeer opvallend en kleurrijk. Van heel wat soorten voeden zowel de volwassen kevers als de larven zich met bladluizen, motluizen, schildluizen en mijten; enkele voeden zich ook met plantaardig materiaal. Het zijn dan ook belangrijke predatoren die kunnen worden ingezet als biologische bestrijders tegen allerlei schadelijke insecten in de land- en tuinbouw. Ze kunnen reflexbloeden wanneer ze verstoord worden. Het gele goedje dat ze langs hun schenen naar buiten persen zit vol alkaloïden, chemische stoffen die dienen als afweer tegen natuurlijke vijanden (vogels, mieren, sluipwespen). Ze overwinteren tussen loszittend schors en dood hout. Er is maar even zon nodig om ze te ontwaken. Ze gaan na de winter op zoek naar voedsel om aan te sterken, vooral bladluizen. Per maand eten ze een paar duizend bladluizen. Ze behoren tot de eerste insecten die ontwaken. In april en mei is de paartijd: de eitjes worden onder bladeren gelegd. De larven lijken op stekelige rupsjes. De larven groeien en vervellen een paar keer voordat ze zich na 3 weken verpoppen. Lieveheersbeestjes worden niet snel door vogels opgegeten omwille van de gele afscheiding. Algemeen is het behoud van belangrijke habitats voor lieveheersbeestjes zoals moerassen, graslanden en heidegebieden met een warm microklimaat van groot belang. Ook stedelijke en randstedelijke gebieden kunnen zeer rijk aan lieveheersbeestjes zijn, zowel in diversiteit als in aantallen. In de stad is het vaak net dat graadje warmer en komen wellicht ook meer ziekten en plagen voor op allerlei bomen en planten, die op hun beurt dan weer bladluizen en andere prooien van lieveheersbeestjes aantrekken. In steden kan specifiek aandacht worden besteed aan (relict)populaties van zeldzame soorten als het Heggenranklieveheersbeestje, dat enkel voorkomt op Heggenrank. In de aanleg en het onderhoud van openbaar groen kan het gebruik van inheemse plantensoorten en bomen, die, in een bepaalde fase van hun levenscyclus, van waarde zijn voor lieveheersbeestjes gunstig zijn (als voedselplant, waardplant van bladluizen, voor overwintering). De keuze van de boomsoorten voor aanplant in een stedelijke omgeving is hierbij cruciaal. Vaak kiezen stadsbesturen en groendiensten voor niet-inheemse bomen die goed presteren met betrekking tot de eigenheid van de stadsomgeving (bodemverdichting, luchtkwaliteit, weerstand tegen uitbraken van bladluizen), maar deze zijn niet altijd gunstig voor lieveheersbeestjes. In borders , wegranden en openbaar groen bieden vaste planten, zoals pollenvormende grassen, een waardevolle microhabitat voor lieveheersbeestjes om te foerageren of te overwinteren. Een extensief beheer, zoals het vermijden van verstoring van de bodembedekking in de winter, zorgt voor onderdak aan lieveheersbeestjes, die graag in bladstrooiel, holle stengels of dode takken overwinteren. Het wegmaaien van jonge stadia (larven, eieren) in bermen moet vermeden worden. Ook in tuinen kunnen deze maatregelen worden toegepast. Het gebruik van pesticiden moet absoluut vermeden worden. Pesticiden dringen de bodem in, tasten het grondwater aan of spoelen met het hemelwater de riolen en waterlopen in. Dit is schadelijk voor mens, dier en plant. Er is meer tolerantie nodig voor diverse kruidachtigen in het straatbeeld.

De schorskevers maken gangen in de schors van bomen. De bladkevers  zijn planteneters. De larven van Vliegende Herten leven in rottend hout. Boktorren zoeken hoofdzakelijk dood of stervend hout op. Als volwassen kever zijn ze afhankelijk van bloeiende planten. Zomen met bloeiende planten (Vlier, Lijsterbes, Kamperfoelie, Amerikaanse Vogelkers) en kruidachtige planten zijn belangrijk. De nectar van de bloemen is meestal gemakkelijk bereikbaar. De larven zijn voorzien van grote kaken, waarmee ze gangen knagen in het hout van stammen, wortels of twijgen. Doordat hout weinig voedingsstoffen bevat, moeten ze veel eten zodat er vaak lange gangen worden gegraven doorheen het hout. Het duurt vaak een aantal jaren voordat een larve volgroeid is.

Veel soorten kortschildkevers zijn rovers, maar er zijn ook soorten die voeden met zwammen en verteerd organisch materiaal. De meeste soorten die in landbouwgebieden voorkomen zijn zeer nuttig doordat ze zich voeden met eieren en larven van vliegen en andere insecten. Schimmelkevers leven van en op zwammen. Kniptorren vreten plantenwortels aan of zijn alleseters of rovers. Sommige kniptorren eten ook soortgenoten.

Mestkevers voeden zich met mest van meestal grote zoogdieren. Eigenlijk zijn het planteneters die de voorverteerde planten eten in de vorm van mest. Sommige soorten nemen ook fruit, zwammen of aas tot zich. Weinig mestkevers kunnen vliegen. Bladhaantjes leven voornamelijk op bladeren. Ze kunnen goed springen. De larven van vuurkevers ontwikkelen zich onder de schors van dode loofbomen waar zij leven van andere insecten. De volwassen kevers vindt men in de zon, op bloeiende struiken en op kruidachtige planten.

De weekschildkevers jagen op insecten met een zacht lichaam en/of dode insecten. Deze kevers worden ook wel Soldaatjes genoemd. Soms gaan ze actief op jacht, maar vaak eten ze aas. De volwassen kevers voeden zich voornamelijk met nectar, pollen en honingdauw maar ook met bladluizen of andere insecten. De meeste larven voeden zich met insecten, wormen en slakken. Sommige larven voeden zich echter ook met nectar en stuifmeel. Bladsprietkevers zijn door hun antennes, die bestaan uit meerdere bladen waardoor het oppervlak sterk wordt vergroot in staat om over grote afstanden voedsel en een partner op te sporen.


De soorten

Het kevertje Abraeus granulatum, dat amper 1 mm groot is, leeft samen met de Boommier, vooral in oudere verzwakte bomen.

De snuitkever Acalles ptinoides is een vleugelloze kever die vooral ’s avonds actief is. Hij verschuilt zich overdag in het substraat. Deze kever leeft doorgaans laag op de grond, waar de scheuten groeien van struiken en bomen. De larven ontwikkelen zich immers in deze scheuten. Hij kan worden gevonden op plaatsen waar wilde scheuten op de stam groeien (bijvoorbeeld de heksenbezems bij Eik-soorten of Beuk) of aan de voet van Haagbeuk, Beuk, Eik-soorten, Tamme Kastanje, Linde-soorten of Hazelaar. Snuitkevers zoals deze zijn hebben doordat ze vleugelloos zijn een klein aanpassingsvermogen bij een ingrijpende wijziging van de vegetatie (bijvoorbeeld bij rooien van hagen, kappen van bomen of zware grondwerken). De aanwezigheid van deze soort in een gebied wijst op een zekere continuïteit in de leefomstandigheden. Daarom wordt deze kever vaak aangetroffen op plaatsen met een oudere vegetatie, zoals in parken, oude hagen, oprijlanen, holle wegen, langs onbeheerde bossen, in eeuwenoude heidegebieden en in hakhoutstoven.  

Het Tweestippelig Lieveheersbeestje (Adalia bipunctata) overwintert vaak onder afgestorven boomschors van oude bomen in stadsparken. Hij bewoont zeer uiteenlopende biotopen. Deze kever overwintert soms ook in gebouwen, meestal in spleten aan raamkozijnen. De kever voedt zich met bladluizen. Een aantal firma’s verkoopt gekweekte larven van dit lieveheersbeestje als vorm van biologische bestrijding van bladluizen. De larven worden dan in bomen uitgezet om de bladluispopulaties te decimeren.

Het Tienstippelig Lieveheersbeestje (Adalia decempunctata) is een zeer algemeen lieveheersbeestje Deze kever bewoont bossen en bosranden, parken en tuinen, hagen en struwelen, ruigten, enz. Hij komt vooral op loofbomen maar ook op struiken voor. Deze soort overwintert in strooisel en plantaardig afval dicht bij de bodem, vaak in de bolsters van beukennootjes of kastanjes. Zijn voedsel bestaat uit bladluizen.

De Distelbok (Agapanthia villosoviridescens) is een algemene kever die bij ons te zien is van mei tot september langs bosranden en –paden, in heggen, ruigtevegetaties en op vochtige plekken. De kever is vooral te vinden op distels en schermbloemigen. De larve ontwikkelt in de stengels van distelsoorten en Zulte. Deze kever vliegt bij het naderen snel op naar een veilige plaats. Bij direct gevaar laat hij zich soms vallen in de strooisellaag waar hij moeilijk terug te vinden is. De larven leven onder meer ook op de stengels van Koninginnekruid.  

Het Elzenhaantje (Agelastica alni) is een kever die overal op Zwarte Els te vinden is. De larven eten in grote groep Elzenbladeren. De soort overwintert als kever.

De Aziatische Essenprachtkever (Agrilus planipennis) komt in Europa nog niet voor, maar het is best mogelijk dat hij binnenkort toch in stedelijke gebieden opduikt. In de Verenigde Staten en Canada heeft dit kevertje, dat oorspronkelijk afkomstig is uit China, Korea en Japan, al duizenden Essen doen afsterven. Door de toegenomen wereldhandel krijgen we steeds vaker te maken met een ongewilde verspreiding van exotische boombewonende insecten via de aanvoer van levend plantmateriaal en houtproducten (stammen, verpakkingsmateriaal en pallets). Onze verschillende inheemse Es-soorten zijn geschikte waardplanten voor deze kevertjes. De kevertjes vormen geen probleem binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied omdat de natuurlijke vijanden (sluipwespen) daar aanwezig zijn. De kevers leggen hun eitjes in bastspleten. De larven knagen zigzaggende gangen in het cambium waardoor de bomen “geringd” worden en uiteindelijk afsterven. De larven overwinteren in de stam en verpoppen later. De jonge kevers verlaten de boom door het knagen van een uitvlieggaatje.

De Muisgrijze Kniptor (Agrypnus murinus) komt algemeen voor in velden, tuinen, bossen en weiden. De volwassen kevers voeden zich met de haarworteltjes van allerlei planten en kunnen soms schade aanrichten in boomgaarden. De larven (ritnaalden) voeden zich met wormen en insectenlarven in de bodem.

De kever Aleochara bilineata is een kever waarvan de levenscyclus volledig is afgestemd op de maden van de Koolvlieg.De larven van de kever leven namelijk halfparasitair in de poppen van Koolvliegen. Tijdens het eerste larvale stadium zoekt de larve vliegenpoppen op. De larve dringt de pop binnen en eet de inhoud op. Eén larve kan wel 5 vliegenmaden per dag eten. In totaal kan ze 1200 eitjes, 130 maden en een tweehonderdtal poppen verorberen. Na de vervelling die ook plaatsvindt in een pop volgen nog 2 stadia. In deze twee stadia wordt de larve vrijwel beweegloos. Ten slotte verpopt de larve binnen het puparium van de vlieg. Gelet op de ecologie van deze kever is het normaal dat deze soort ingezet wordt als biologische bestrijder van de Koolvlieg.

De loopkever Amara aulica komt vooral voor in streken met een kleiïge of lemige bodem. Hij prefereert (vochtige) graslanden en ruderale terreinen met een vrij hoge, maar niet te dichte vegetatie met veel grassen en composieten (vooral distels). Deze loopkever foerageert ’s nachts hoog in de vegetatie op zoek naar zaden.

De loopkever Amara consularis bewoont droge, open terreinen. De vegetatie is er spaarzaam, maar de bodems vaak humusrijk. We vinden de soort onder meer op verlaten akkers en op ruderale terreinen, ook in droge heide en in duinpannen. Deze kever heeft volledig ontwikkelde vleugels.

De loopkever Amara eurynota bewoont droge, schrale graslanden en extensief bewerkte akkers. Hij wordt in Europa vaak gevonden op braaklanden tussen kruidenvegetaties. De volwassen dieren voeden zich onder andere met de zaden van het Herderstasje. Deze soort beschikt over volledig ontwikkelde vleugels en kan vliegen.

De loopkever Amara fulva is een langvleugelige (macroptere) soort. Het is een zeer droogteminnende soort die te vinden is in open terreinen in droog, los en vrijwel kaal zand, soms vermengd met grond en klei. Deze soort mijdt plaatsen met gesloten vegetaties. Men zal hem wel aantreffen in duinen, zandige cultuurgronden en Buntgras-vegetaties. Hij werd ook reeds gevonden op drooggevallen gronden en oevers, kleine zandige terreinen zoals zanddepots en bouwterreinen, uitgestrekte kleigebieden en graanakkers onder natuurbeheer.

De Junikever (Amphimallon solstitiale) komt voor rond vrijstaande loofbomen, in parken, lanen, langs bosranden en op weiden. Hij is vooral te zien in de schemering en ’s nachts, vaak in grote zwermen. De volwassen kever voedt zich met bladeren. De larven ontwikkelen zich in 2 jaar op plantenwortels in de bodem, maar de schade die deze kever veroorzaakt is onbeduidend.  

De Mierenboktor (Anaglyptus mysticus) is een boktor die polyfaag leeft in loofhout. Genoemd worden Beuk, Haagbeuk, Paardenkastanje, Esdoorn, Els, Hazelaar, Meidoorn, Eik, Roos, Linde, Es, Walnoot, Vlier en Kardinaalsmuts. De larven ontwikkelen zich in het droge hout van takken en dunne stammen. De ontwikkelingscyclus is minstens tweejarig. De larve verpopt zich op het einde van de herfst in het hout. De volwassen kevers overwinteren in een poppenwieg en verschijnen vanaf april.

Het Oogvleklieveheersbeestje (Anatis ocellata) is het grootste inheemse lieveheersbeestje. De kever komt voor in naaldbossen, heidegebieden, parken en tuinen met oude en zonbeschenen naaldbomen, populieren en fruitbomen. Zijn voedsel bestaat vooral uit bladluizen die hij vooral op naaldbomen zoekt. De larven voeden zich eveneens vooral met bladluizen. Soms eet de kever ook larven van andere kevers. De overwintering gebeurt onder schors of in dennenappels.

De Houtkever (Anobium punctatum) is een kever die zich ontwikkelt in balken en meubelen. De kevers veroorzaken een tikkend geluid. De uitgekomen kever verlaat het hout door een klein gaatje. Het vrouwtje legt de eitjes bij de gaatjes. De larven gaan door het gaatje naar binnen en voeden zich met het hout. Het cellulose van het hout wordt door de larven verteerd met behulp van symbiontische organismen die in de darmuitstulpingen van de larve voorkomen. Deze kever komt veel voor in oude huizen.

De Blinkende Prachtkever (Anthaxia nitidula) is een kever die voorkomt bij zonnige bosranden. De kevers zijn vaak op gele bloemen te vinden, zoals bijvoorbeeld op de hoofdjes van Havikskruid-soorten. De larven leven op (dode) fruitbomen.

De Appelbloesemkever (Anthonomus pomorum) is een kleine snuitkever die voorkomt in boomgaarden. Hij leeft als larve in verdroogde bloemknoppen die niet meer open gaan. Zodra de kever is uitgekomen, verlaat hij de knop en voedt hij zich met bladeren.

De Tapijtkever (Anthrenus scrophulariae), waarvan de naam weinig goeds voorspelt, is als volwassen kever volkomen onschadelijk. Hij leeft namelijk op bloemen. De larven daarentegen komen in huis voor en voeden zich met deeltjes bont, textiel en collecties.

Het Bruin Lieveheersbeestje (Aphidecta obliterata) komt voor in bossen en bosranden en in parken en tuinen. Hij leeft er vooral op naaldbomen, maar ook op loofbomen. De overwintering gebeurt op naaldbomen, vooral in spleten of onder de schors. Hij voedt zich met bladluizen.

Het Bonttorretje (Attagenus pellio) komt voor in huizen en opslagplaatsen. Het komt ook veel op bloemen voor. De larven van deze cultuurvolger kunnen door hun vraat schade berokken aan bont en textiel.

De kever Batrisus formicarius komt vooral voor in het nest van de Boommier. Hij is ook soms te vinden onder boomschors of in vermolmd hout, onder meer van Eik en Beuk.

De kever Biphyllus lunatus leeft van paddenstoelen op dood hout, bijvoorbeeld bomen in parken die zijn aangetast met de Kogelhoutskoolzwam.

De nachtactieve doodhoutkever Bolitophagus reticulatus leeft alleen maar op de Echte Tonderzwam, vooral op dikke staande en liggende bomen met veel grote vruchtlichamen hiervan. De volwassen kevers kunnen gedurende 3 winters overleven.

De Erwtenkever (Bruchus pisorum) is een kever die vaak overwintert in proviandruimten. Hij voedt zich met meeldraden en bloemkroonblaadjes. Het vrouwtje legt eitjes op jonge peulen van erwten en bedekt ze met een beschermende laag (tegen afspoeling door de regen). Per erwt ontwikkelt zich 1 larve. De larve boort zich door de schil naar binnen. De verpopping gebeurt in de erwt. Deze kever is met de waardplant reeds over de hele wereld verspreid.

De Behaarde Frambozenkever (Byturus tomentosus) is een kever die op de bloesem van Framboos en Braam leeft. De larven zijn bekender dan de kevers omdat ze in de vruchten leven.

De Kleine Poppenrover (Calosoma inquisitor) is een loopkever die vooral in Eikenbossen voorkomt en in de boomkruinen jaagt. Hij voedt zich o.a. met de rupsen van de Eikenprocessierups. Het is een typische soort van structuurrijke loofbossen. De soort kan goed vliegen en leeft vooral in de kruinen.

De Grote Poppenrover (Calosoma sycophanta) is een grote loopkever die het hele jaar door kan worden gezien in bossen en bij bosranden. De kever overwintert in de bodem. De larve en de kever houden zich in tegenstelling tot andere loopkevers vooral op in bomen en struiken en jagen daar onder andere op rupsen. Het recent terug opduiken van deze kever in onze streken is vermoedelijk te wijten aan een toename van de Eikenprocessierups, die als voedsel voor deze loopkever dient.

Het Tienvleklieveheersbeestje (Calvia decemguttata) is een algemeen voorkomende kever die voorkomt in bossen en bosranden, parken en tuinen en ook in hagen en struwelen. Hij leeft er vooral op loofbomen, zelden ook op naaldbomen. Hij voedt zich met bladluizen, bladvlooien en larven van bladhaantjes.

Het Roomvleklieveheersbeestje (Calvia quatuordecimguttata) is een algemeen lieveheersbeestje.  De soort komt voor in allerlei biotopen zoals parken en tuinen, bosranden, bossen, hagen en struwelen, heidegebieden en ruigten. Hij leeft er vooral op Meidoorn, Esdoorn en Linde, maar ook op andere bomen en struiken en zelden op kruidachtige planten. De overwintering gebeurt vooral in bladafval, schorsspleten en bolsters. Hij voedt zich met bladluizen, bladvlooien en larven van bladhaantjes.

De Violette Schallebijter (Carabus violaceus purpurescens) kan worden gezien in bossen, struikgewas en tuinen. Hij houdt zich op onder boomstammen of stenen, soms in tuinhuizen en kelders. Deze kever kan niet vliegen, maar heeft krachtige poten om de prooien te achtervolgen. De eitjes worden op planten gedeponeerd. De kever en de larve voeden zich met plantenetende insecten en ook wel slakken. De kever verlaat de pop in de herfst, maar wordt pas in de lente weer actief.  

Het Distelschildpadtorretje (Cassida rubiginosa) komt meestal voor op vochtige terreinen en in wegbermen op de bladeren van distels. De larve leeft op distels en klitten. Zij camoufleert zich door middel van samengeklonterde uitwerpselen en vervellingshuid op een staartvork die ze over de kop houdt.

Het Schildpadtorretje (Cassida viridis) komt vooral voor op lipbloemigen (Leeuwenbek, Hondsdraf, Dovenetel). Het vrouwtje legt eitjes op de bladeren. Deze eitjes zijn door een secreet beschermd. De larve verpopt zich op een blad. De kever overwintert.

De Gouden Tor (Cetonia aurata) is te zien in bosranden en op zonnige plekken op bloemen, zoals rozen, Vlier, Meidoorn-soorten en schermbloemigen. De larven ontwikkelen zich op allerlei plantenafval, vermolmde wilgen-, beuken- en eikenstronken, maar ook in tuinaarde, en vaak bij nesten van mieren.

Het Niervlekkapoentje(Chilocorus renipustulatus), ook Wilgenlieveheersbeestje genoemd, is een vrij algemeen maar overal weinig talrijk voorkomend lieveheersbeestje. De soort komt voor in bossen en bosranden, parken en tuinen en ook in ruigten en struwelen. Hij leeft er vooral op Wilg maar ook op andere loof- of naaldbomen. De overwintering gebeurt op beschutte plaatsen, vaak aan de basis van loofbomen zoals wilgen, populieren of berken. Hij voedt zich met schildluizen.

De Groene Muntgoudhaan (Chrysolina herbacea) voedt zich met bladeren van de Pepermunt.

De Blauwe Muntgoudhaan (Chrysomela coerulans) is een kever die met de larven leeft op Munt-soorten, meestal langs beken.

De Groene Zandloopkever (Cicindela campestris) is een loopkever die vooral voorkomt op zandige wegen in bossen, duinen, stuifzanden en op de heide. De kever geeft de voorkeur aan droge, open plaatsen (pioniersvegetaties), zoals kortgemaaide percelen of plagplekken in heidegebieden. Hij koloniseert ook stenige plaatsen zoals steile oevers van rivieren, verlaten perrons en ruderale plaatsen. Soms komt hij ook voor op open, onbegroeide turfbodems. Hij heeft goed ontwikkelde vliegspieren. Zowel de kever als de larve zijn roofzuchtige jagers, die allerlei insecten (mieren, rupsen) vangen. De aantallen van deze kever verminderen door verkeer en recreatiedruk. Wanneer pioniersvegetaties snel groeien, worden open, onbegroeide plaatsen met een losse bodemstructuur snel omgevormd tot een ijle vegetatie met een vast substraat zodat er minder beschutting aanwezig is. Dan zoekt de kever open, ruderale plaatsen in de nabijheid als toevluchtsoord op.

Het Gewoon Boomzwamtorretje (Cis boleti) is een kevertje dat leeft op boleten en Trametes-soorten, zoals het Gewoon Elfenbankje.

De kever Cis castaneus leeft in harde houtzwammen zoals de Grijze Buisjeszwam, de Berkenzwam en de Echte Tonderzwam.

De kever Clerus mutillarius is een zuidelijke kever die van mei tot juli kan worden gezien op oude stammen en stronken van Eik. Bij ons wordt hij vaak gevonden op geïmporteerd hout.

Het Vijfstippelig Lieveheersbeestje (Coccinella quinquepunctata) is een vrij algemeen lieveheersbeestje dat voorkomt in allerlei biotopen met een kruidachtige pioniersvegetatie zoals heidegebieden, parken en tuinen, droge graslanden, taluds en wegbermen, ruderale terreinen, spoorwegterreinen en bosranden. Hij leeft er op kruidachtige planten zoal Klein Kruiskruid, Wilde Peen, Bijvoet en Struikhei en ook op diverse bomen en struiken. De overwintering gebeurt onder stenen en in plantaardig afval. De kever voedt zich met bladluizen en larven van bladhaantjes.

Het Zevenstippelig Lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata) is een algemeen kevertje dat het hele jaar door voorkomt op verschillende soorten planten met bladluizen. De kevers overwinteren vaak in grote gezelschappen achter schors, onder stenen of tussen gras.

Het Elfstippelig Lieveheersbeestje (Coccinella undecimpunctata) is een algemeen lieveheersbeestje dat voorkomt in allerlei biotopen met een kruidachtige pioniersvegetatie zoals parken en tuinen, taluds en wegbermen, duinen en oevers. De soort kan abundant zijn op kustvlaktes. Hij leeft er vooral op kruidachtige planten zoals Smalle Weegbree, Jacobskruiskruid en Varkensgras en soms op bomen zoals Grove Den. De overwintering gebeurt in strooisel en dode bladeren, soms ook in huizen, onder boomschors of tussen de naalden van naaldbomen. De kever voedt zich met bladluizen.

De Bruine Duiker (Colymbetes fuscus) is een kever die voorkomt in begroeide, stilstaande wateren met een modderige bodem.

De Hazelnootboorder (Curculio nucum) is een snuitkever die zich voedt met hazelnoten, de vruchten van de Hazelaar.  Wanneer de vruchtwand nog zacht is, legt het vrouwtje haar eitje in de noot. Daarin ontwikkelt zich de larve, die zich voedt met het nog jonge vruchtvlees. In de herfst bevrijdt de volgroeide larve zich uit de noot, die inmiddels is afgevallen, door zich een weg naar buiten te knagen. Hierbij wordt in het harde nootomhulsel een rond gaatje achtergelaten. De larve verpopt zich in de bodem en komt in het voorjaar te voorschijn als kever.

De Berkenbladrolkever (Deporaus betulae), ook Zwarte Berkenbladroller genoemd, is een algemeen voorkomende kever die op Berk en soms ook op Els of Hazelaar in bosranden en bosjes voorkomt. De vrouwtjes spinnen bladeren tot een kokertje, waarin de eitjes worden gelegd en waarin de larven volledig opgroeien. Na het afvallen van de bladkoker kruipen de larven uit om te verpoppen en vervolgens te overwinteren in de bodem.

De Spektor (Dermestes lardarius)  leefde oorspronkelijk in de vrije natuur in vogelnesten, maar als cultuurvolger komt hij thans voor in huizen, pakhuizen en musea. Hij wordt ook soms aangetroffen in bijenkorven en op duiventillen. De kevers zijn onschadelijk. De larven daarentegen vreten zowat alles, vooral textiel en papier. Ze voeden zich ook met gedroogd vlees en kunnen onder meer aan opgezette dieren veel schade toebrengen.

De Geelgerande Waterroofkever (Dytiscus marginalis) komt in vrijwel alle types stilstaand en langzaam stromend water en verdraagt enige vervuiling. De soort wordt ook aangetroffen in tuinvijvers en landt bij zijn zoektocht naar wateren ook vaak op glanzende oppervlakken zoals serredaken en zonnepanelen.

Het Heggenranklieveheersbeestje (Epilachna argus) is een zeldzaam lieveheersbeestje dat voorkomt in struwelen, hagen, wegbermen en duinen op plaatsen waar Heggenrank voorkomt. Hij leeft vrijwel alleen op deze Heggenrank, soms ook op Duindoorn en Gewone Vlier. Soms wordt het diertje ook gezien op andere planten uit de Komkommerfamilie zoals Reuzenkalebas of Sierpompoen. De kever en de larven voeden zich met het bladgroen van de waardplanten. De verspreiding van dit diertje komt goed overeen met de verspreiding van de belangrijkste waardplant, namelijk Heggenrank. Als warmteminnende soort komt dit kevertje vaak in urbane gebieden voor.

De kever Eubrychius velutus is een zeer kleine, in het water levende snuitkever. Hij komt voor in schone, stilstaande wateren waarin Vederkruid-soorten voorkomen, waarmee zowel de kever als de larven zich voeden. Het is geen algemene soort.

Het Viervleklieveheersbeestje (Exochomus quadripustulatus) komt voor in allerlei biotopen zoals parken en tuinen, bossen en bosranden, hagen en struwelen, wegbermen en heidegebieden. Hij leeft er op diverse bomen en kruidachtige planten. De overwintering gebeurt tussen de bladeren van groenblijvende bomen en struiken, ook in strooisel of in schorsspleten van bomen. De kever voedt zich met schildluizen en bladluizen.

Het Wormkruidhaantje (Galeruca tanaceti) is een trage kever die voorkomt langs wegen en bermen op Boerenwormkruid.  

Het Waterleliehaantje (Galerucella nymphacea) leeft op de bladeren van de Witte Waterlelie in vijvers en sloten. Het is een algemene soort.

Het Meeldauwlieveheersbeestje (Halyzia sedecimguttata) is een algemeen lieveheersbeestje dat voorkomt in allerlei biotopen zoals parken en tuinen, bossen, en bosranden, hagen en struwelen, weilanden en heidegebieden. Hij leeft er vooral op diverse loofbomen, minder vaak op naaldbomen. De overwintering gebeurt vaak in grote groepen op Gewone Es en Els-soorten en ook in strooisel of bladeren van diverse loofbomen. Hij overwintert soms als pop. De kever voedt zich vrijwel alleen met meeldauwschimmels, soms ook met bladluizen. Meeldauwschimmels groeien slechts als er voldoende honingdauw (suikerachtige afscheiding van bladluizen) voorhanden is.

Het Aziatisch Lieveheersbeestje (Harmonia axiridis) werd in 1997 ingevoerd ten behoeve van de biologische bladluizenbestrijding. Het is een soort die oorspronkelijk voorkomt in Azië. Aanvankelijk kwam het diertje alleen in serres voor, maar sinds 2001 wordt het kevertje ook in de natuur aangetroffen. De kleurtekeningen van dit kevertje zijn zeer variabel. De soort komt tegenwoordig in vrijwel alle mogelijke biotopen voor. Hij leeft er vooral op bomen met veel bladluizen en op verschillende soorten kruidachtige planten. De overwintering gebeurt meestal vanaf oktober in grote groepen (tot 50 exemplaren) in huizen, nestkasten, bunkers, vleermuiskelders. De kever voedt zich met bladluizen, schildluizen, gaasvliegen en ook andere lieveheersbeestjes. Het is een vraatzuchtige kever. In een natuurlijke habitat overwinteren de kevertjes in grotten en rotsspleten. Deze lieveheersbeestjes vertonen een voorkeur voor Linde, Esdoorn en Zwarte Els. De vrouwtjes scheiden een stinkende vloeistof af, bedoeld als feromoon om mannetjes aan te trekken, maar ook om slecht te smaken voor vogels. Het diertje kan mensen te bijten en hierbij zwellingen veroorzaken. Door zijn ecologie verdringt de kever de inheemse soorten. Bovendien blijkt hij drager te zijn van een schimmel, die dodelijk is voor Europese lieveheersbeestjes. Zelf zijn ze er ongevoelig voor. Inheemse natuurlijke vijanden komen vrijwel niet voor bij ons, behalve spinnen. De wansmaak van de kever stoort de spinnen blijkbaar niet. Spinnen helpen door hun generalistisch voedingspatroon dus om de snelle opmars van deze exoot enigszins (in een beperkte mate) af te remmen.


De nachtactieve loopkever Harpalus flavescens graaft zich overdag in zandige bodems in. De soort houdt van open tot ijl begroeid zand, zoals van duinen en stranden. Het is een goede vlieger. Op opgespoten terreinen (zoals bijvoorbeeld het Gentse havengebied) zal hij gedijen zolang er open zandvlakten aanwezig zijn. De versnippering van stuifzandgebieden en een te intensieve recreatie bedreigen zijn voortbestaan.

Het Californisch Lieveheersbeestje (Hippodamia convergens) wordt ingevoerd ten behoeve van de biologische bladluizenbestrijding. Een volwassen lieveheersbeestje verorbert per dag zo’n 100 bladluizen. De diertjes worden in het gebied van oorsprong weggevangen, hetgeen daar bedreigend kan zijn voor de populaties. Deze introductie kan bij ons op termijn bedreigend zijn voor de inheemse lieveheersbeestjes.  Bovendien kunnen ze een parasitaire sluipwesp (Dinocampus coccinellae) uit Amerika meebrengen, die hier ook op de inheemse lieveheersbeestjes kan beginnen parasiteren.

Het Ruigtelieveheersbeestje (Hippodamia variegata) is een vrij algemeen lieveheersbeestje. De soort komt voor in droge pioniersmilieus zoals braakliggende terreinen, mijnterrils, taluds, wegbermen, steen- en zandgroeven en spoorwegterreinen. Hij leeft er op verschillende kruidachtige planten. De overwintering gebeurt in droog strooisel onder bomen, in heidegebieden of op stengels van verdorde planten. Hij voedt zich met bladluizen.

De Pekzwarte Watertor (Hydrous piceus), ook Grote Spinnende Watertor genoemd, is een grote, waterkever. Deze kever bewoont vooral stilstaande wateren, zoals vijvers en sloten, als er maar waterplanten en algen in voorkomen. Hij voedt zich vooral met plantaardig materiaal, maar ook met slakken en aas. De larve voedt zich met kleine waterorganismen en ademt luchtzuurstof. Ze eet geen visjes. De kever neemt lucht op met de sprieten. Het vrouwtje spint een cocon voor de eitjes aan drijvende bladeren. De larven ontwikkelen zich in het water. Ze voeden zich bijna uitsluitend met waterslakjes. Als de larven volgroeid zijn, verpoppen ze zich in de grond.

De Huisboktor (Hylotrupes bajulus) is een zonminnende kever die vooral naaldbossen bewoont. De larven, die tot 8 jaar nodig kunnen hebben om zich te ontwikkelen, leven in dood naaldhout en kunnen uit dit hout komen in woningen (“houtworm”). Hij wordt aanzien als een der schadelijkste kevers ter wereld omdat de larven onder meer houten balken en palen volledig kunnen stukvreten. Het is een kosmopoliet.

De Grote Glimworm (Lampyris noctiluca) is een kever die voorkomt in wegbermen, in tuinen, in parken, langs oevers, in bosranden en in open plekken in bossen. Deze kever prefereert natte tot vochtige gebieden, vooral overgangen van gesloten naar open biotopen. De larven leven tussen vegetatie, in mos, tussen strooisel en op dode bladeren. Ze voeden zich vooral met huisjesslakken.

De Essenbastkever (Leperisinus varius) komt van april tot oktober voor in zieke of neergevallen takken of stammen van Gewone Es. Deze kever knaagt een paringskamer van waaruit twee moedergangen in tegengestelde richting vertrekken. De larven vreten vervolgens gangen loodrecht op deze moedergangen.

Het Leliehaantje (Lilioceris lilii) is veel in tuinen op lelies te vinden, en dan vooral op witte lelies. De kever en de larve voeden zich met de bladeren. Het vrouwtje legt eitjes op een lelie. Sommige vrouwtjes overwinteren en gaan het volgende voorjaar verder met de eileg. De volwassen larve verlaat de lelie en kruipt in de grond om daar te verpoppen.  

Het Meidoornhaantje (Lochmea crataegi) is een kevertje dat gespecialiseerd is op de Eenstijlige Meidoorn.

De Vlokever (Longitarsus jacobaeae) en zijn larven leven op de bladeren en in de penwortels van het Jacobskruiskruid.

Het Vliegend Hert (Lucanus cervus) is een zeer zeldzame kever. De mannetjes voeden zich met  boomsappen en leven slechts enkele weken terwijl de vrouwtjes enkele maanden kunnen overleven. Na de paring legt het vrouwtje eitjes in oude eikenstronken en wortelstokken, soms ook bij de wortels van beuken, wilgen of linden. De larven voeden zich met hout van  vermolmde eiken of in oude fruitbomen. De larve maakt een wieg en verpopt daarin. In de herfst komt de kever uit, maar overwintert in de wieg en verpopt zich daarin. In juni-juli komt de kever naar buiten. Het vrouwtje sterft na het leggen van de eieren. Deze kever is pas na 5 tot 8 jaar volgroeid. De boomstronk waarin de larve leeft, moet enerzijds reeds voldoende door witrot zijn aangetast en anderzijds nog lang genoeg meegaan. Na de 5 tot 8 jaar verplaatst de larve zich naar de grond waar ze zich in een cocon van houtknaagsel verpopt. In de volgende zomer kruipt de kever uit.  De kaken van het mannetje zijn ongeschikt om er voedsel mee te kauwen. Daarom likt het sappen uit de bast van zieke of beschadigde bomen. Het Vliegend Hert deelt zijn leefgebied met de Heldenboktor waarvan de larven brede gangen knagen onder de levende bast van bomen en daardoor meehelpen aan een geschikte biotoop voor het Vliegend Hert. Beide kevers kiezen bomen uit die reeds door één of andere oorzaak zijn verzwakt. Deze kever kan ook worden aangetroffen in oude, half-ingegraven treinbielzen.  De soort kiest vaak zuid-geëxposeerde hellingen en bosranden met dik, ondergronds dood hout. Dood hout is dus voor het Vliegend Hert van levensbelang. Deze slechte vlieger wordt ’s avonds vaak aangetroffen door straat- en tuinverlichting. Oude bossen met zwaar staand dood eikenhout (soms ook Tamme Kastanje, Haagbeuk, Beuk, Linde en fruitbomen), dat op een natuurlijke manier is afgestorven,  zijn zeer geschikte leefgebieden voor deze soort. Stompen van omgezaagde bomen zijn ongeschikt omdat hier de nodige witrotschimmels ontbreken. Deze schimmels hebben namelijk het hout reeds “voorverteerd”. Enkel op die manier kunnen de larven de suikers uit het hout goed opnemen. Oude hakhoutstoven blijken wel geschikt. Het hout moet dan wel voldoende vermolmd en vochtig zijn en in direct contact komen met de grond. Vliegende Herten warmen zich soms op op asfalt en worden zo vaak verkeersslachtoffer. Tijdens de vliegperiode (mei tot eind juli) zouden de leefgebieden van deze kevers beter moeten worden afgeschermd. De natuurlijke vijanden van deze kever zijn roofdieren en vogels. Alleen de predatie door Eksters blijkt een probleem te vormen in de residentiële wijken nabij steden. Een andere bedreiging vormt het wegvangen door verzamelaars. Er worden niet zoveel kevers weggevangen, maar de huidige populaties zijn zo klein en zo versnipperd dat het wegvangen een populatie kan doen verdwijnen. Eventuele vindplaatsen worden best niet gedetailleerd weergegeven of verspreid. Het Vliegend Hert is een weinig mobiele soort. Dit betekent dat de kolonisatiekansen van een hersteld leefgebied slechts kans op slagen heeft als dit nieuwe leefgebied zich vlakbij het eerste bevindt.

Het Malachietkevertje (Malachius bipustulatus) is een bastaardweekschildkevertje dat algemeen voorkomt op bloemen en tussen het gras.

De Koolzaadglanskever (Meligethes aeneus) is reeds vroeg in het voorjaar op allerlei bloemen te vinden. Op velden met Koolzaad vreten de kevers en de larven aan jonge blaadjes en knoppen. De eitjes worden op grote knoppen van Koolzaad afgezet. De volgroeide larven verpoppen in de grond.

De Gewone Oliekever (Meloë proscarabeus) komt voor in zandige gebieden zoals zandige hellingen en duinen. Deze soort is de laatste decennia sterk in aantal achteruitgegaan. De kever produceert uit de pootgewrichten de zeer giftige olie-achtige vloeistof catharidine. Het vrouwtje legt enkele duizenden eitjes in een kuiltje in de grond. De larven klimmen op bloemen en laten zich door solitaire bijen, zoals Sachembijen of Zandbijen vervoeren naar hun nest. In het bijennest voedt de larve zich met de bijenlarven. Ze vervelt na een popachtig ruststadium tot een pootloze made-achtige larve en voedt zich met nectar en stuifmeel in het nest. Nadien verpopt de larve zich tot kever. Deze kever wordt meestal op Ranunculus-soorten, zoals Boterbloem-soorten en Speenkruid, aangetroffen.

De Gewone Meikever (Melolontha melolontha) is een grote kever die voorkomt bij bosranden en ook in open veld. De soort kan worden gevonden in Eik, Beuk, Gewone Esdoorn en fruitbomen. Vroeger kwam de kever veel talrijker voor. De ontwikkeling van de larven (engerlingen) duurt 3 tot 4 jaar en gebeurt onder de grond op plantenwortels. Ze worden soms ontdekt in een omgespitte tuin. De kever overwintert in de grond en komt in het voorjaar te voorschijn. De kever voedt zich met bladeren. Een Wilde Zwijn dat een larve van een Gewone Meikever eet, kan besmet raken met de haakworm Macracanthorhynchus hirudinaceus.

De Wespenkever (Metoecus paradoxus) heeft een verborgen levenswijze, maar wordt door licht aangetrokken. De larve ontwikkelt zich hoofdzakelijk in de nesten van de Gewone Wesp of de Duitse Wesp. De keverlarve voedt zich met de larve van de wesp en komt volledig tot ontwikkeling in een raatkamer van de gastheer. In wespennesten kan dit dier soms tamelijk massaal optreden, maar buiten deze niche wordt de kever zelden aangetroffen. Kevers die in hun ontwikkeling van bijen of wespen afhankelijk zijn, komen zelden in grote getale voor.

De loopkever Microlestes maurus is een zeldzame droogte- en warmteminnende soort van open terreinen met een vrij droge, zandige of grindachtige bodem, vaak met enige beschaduwing. De soort werd reeds gevonden op mijnterrils, schraal begroeide akkers en zeer stenige terreinen.  

De loopkever Microlestes minutulus komt als zeldzame soort voor op droge heide, op stenig en kort gegraasde terreinen en soms in oude spoorwegbermen met een stenige ondergrond en schaarse vegetatie.

Het Achttienstippelig Lieveheersbeestje (Myrrha octodecimguttata) is een vrij algemeen lieveheersbeestje dat voorkomt in dennenbossen, bosranden, heidegebieden, graslanden, parken en tuinen. In stedelijke gebieden leeft hij vooral op Grove Den; daarbuiten ook op Zwarte Den. Ook de overwintering gebeurt op dennen. Hij voedt zich met bladluizen.

De Messingkever (Niptus hololeucos) is een Oosterse soort die bij ons vooral in oude huizen voorkomt. Soms wordt hij massaal aangetroffen bij renovatiewerken. Hij voedt zich met tabak, granen, leer, papier en voedingsmiddelen, maar is doorgaans niet echt schadelijk.

De Stinkende Kortschildkever (Ocypus olens) is een zwarte kever die algemeen voorkomt in tuinen, parken en bossen. De kever vliegt in de avondschemering. Overdag verbergt hij zich onder stenen, hout, bladeren en holen in de grond. De kever en de larven leven van slakken en allerhande insecten. De natuurlijke vijanden van deze kever zijn spinnen, roofwantsen, roofvliegen, loopkevers, amfibieën, vogels en vleermuizen. Na de paring legt het vrouwtje de eitjes één voor één op een donkere plaats onder bladeren of stenen. De larve leeft vooral ondergronds en vertoont qua voeding hetzelfde gedrag als de volwassen kever. De verpopping gebeurt ondergronds. In een zachte winter blijft de kever actief; anders gebeurt de overwintering onder de grond tot begin maart. De kever kiest vaak composthopen als schuilplaats.

Het Vloeivleklieveheersbeestje (Oenopia conglobata) komt voor in bossen, bosranden, hagen, struwelen, parken en tuinen. Hij leeft er op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. Hij voedt zich met bladluizen en larven van bladhaantjes.

De Stinkzwamaaskever (Oiceoptoma thoracicum) bewoont loofbossen, waar hij zich voedt met vliegenlarven en andere kleine insecten op stinkzwam-soorten. De larve voedt zich met aas.

De Gladde Streepglanskever (Olibrus aeneus) komt voor op Kamille-soorten, zoals de Echte Kamille, waarmee de larven zich voeden.

De kever Oligota flavicornis leeft op kruidachtige planten, struiken en bomen. De eieren worden in de nabijheid gelegd van de eitjes van spintmijten zoals onder meer de Bonespintmijt. De larven voeden zich met de eitjes van de spintmijten, later ook met volwassen spintmijten. Het larvale stadium duurt ongeveer een maand. Deze soort is dankzij zijn ecologie van belang voor de tuinbouw.

Het Gekorreld Zwartlijf (Opatrum sabulosum) is een tamelijk algemene soort van zonnige, droge terreinen.

De Neushoornkever (Oryctes nasicornis) is een soort die de laatste jaren een toename kent. Vroeger werd deze kever vooral gevonden in bossen in vermolmd hout, later meer in zaagsel bij zagerijen en nu wordt hij meer en meer opgemerkt in composthopen. Hij komt voor in loofbossen, maar ook op andere plaatsen (houtafval, broeihopen van houtsnippers, eikenschors, composthopen). In compost gebeurt de evolutie van ei tot imago waarschijnlijk sneller dan op andere plaatsen. De larve leeft in rottend en broeiend plantenmateriaal. Ze gebruikt de bij het rottingsproces ontstane warmte voor haar ontwikkeling die 3 tot 5 jaar duurt, maar in compost wellicht slechts 1 jaar, afhankelijk van de temperatuur en het voedselaanbod in de compost. De larven van deze kever zijn zeer nuttig bij het composteringsproces zelf omdat ze ook de houterige delen in de compost kunnen verteren. De larve verpopt in een eivormige popkamer. De poppen overwinteren in de bodem. De volwassen kevers voeden zich nagenoeg niet meer. Ze vertoeven vaak op boomstammen. In warme nachten kunnen ze in zwermen worden gespot bij straatlantaarns.

De snuitkever Otiorhynchus meridionalis is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Deze kever werd in 2009 in Maastricht aangetroffen in de binnentuin van een appartementencomplex. Hij heeft geen vleugels, maar verspreidt zich door mee te liften met siergewassen die door plantenhandelaars via boomkwekerijen vanuit Zuid-Europa naar het noorden getransporteerd worden. In Parijs komt deze soort al sedert 1985 voor in kwekerijen van Sering- en Liguster-soorten. In Duitsland is het reeds een algemene soort in tuinen en parken. De kever komt voor op Sering, Roos, Laurierkers, Kardinaalsmuts en aardbeien. De schade beperkt zich tot nu toe tot wat vraatschade.  

De Gegroefde Lapsnuitkever (Otiorhynchus sulcatus) is te vinden in bosranden en tuinen, soms ook in woningen waar hij is binnengebracht met tuinplanten. De kever is nachtactief. Hij voedt zich met planten. Meestal zal men vrouwtjes aantreffen, want het aantal mannetjes is zeldzaam. De vrouwtjes planten zich immers vooral parthenogenetisch (maagdelijk) voort, waarbij moeders dochters voortbrengen. De larve is pootloos en leeft onder de grond van wortels van allerhande planten. Ze komt regelmatig in bloempotten voor en kan dan wel wat schade aanrichten aan de erin aanwezige planten.

De Oranje Zwamkever (Oxyporus rufus) komt meestal voor op Boleten maar ook op de Vliegenzwam. In de zwam leeft de larve. De kevers zijn rovers en verslinden insectenlarven die in de zwam leven. Ze houden zich op tussen de plaatjes van de zwam.  

De Kalkgroefkop (Parophonus maculicornis) bewoont schrale kruidenrijke graslanden, meestal kalkgraslanden en weinig bemeste akkers op kalkbodem. Deze zeldzame loopkever wordt de laatste jaren vaak aangetroffen op onderzochte snelwegbermen, soms zelfs in hoge aantallen. De soort werd ook meermaals gevonden aan de voet van bomen of bij muren. Waarschijnlijk zijn de aantallen toegenomen door de klimaatverandering. Het is immers een thermofiele en mobiele soort.

De Kortschildglimworm (Phosphaenus hemipterus) komt voor in tuinen, parken, bossen, holle wegen en hagen. De soort, met de typerende lichtorgaantjes, komt verspreid voor, maar zeker niet talrijk. Deze soort kan niet vliegen. De rupsen gaan ’s nachts op zoek naar voedsel tussen bladstrooisel, begroeiing en mos. De volwassen kevers leven slechts een tweetal weken. Als volwassen dier zijn ze zeer honkvast door hun onvermogen om grote afstanden te overbruggen. Het larvale stadium duurt 2 jaar. Het zijn vooral de rupsen die gedurende hun zoektochten naar voedsel nieuwe geschikte gebieden koloniseren, als er maar voldoende kleinschalige landschapselementen zijn waarlangs ze zich kunnen voortbewegen (corridors). Glimwormen bezitten het vermogen om zelf licht te produceren (bioluminescentie). Dit doen ze in cellen die gegroepeerd zitten in lichtorganen. Volwassen glimwormen gebruiken lichtsignalen om elkaar op te sporen tijdens de voortplanting. De larven gebruiken het licht in de vorm van trage lichtimpulsen wanneer ze ’s nachts prooien zoeken en ook bij verstoring ter afweer van vijanden. Lichthinder zorgt voor een effect ten opzichte van mannetjes, zij het afstotend (te fel licht) of aantrekkend (wordt afgeleid van de vrouwtjes). Bij te felle belichting stoppen de larven met licht geven. Aangezien dit licht geven belangrijk is als afschrikkingssignaal ten aanzien van predatoren vallen er meer larven ten prooi.

Het Glidkruidhaantje (Phyllobrotica quadrimaculata) leeft op vochtige plaatsen langs moerassen op Glidkruid-soorten, zoals het in het stedelijke milieu aanwezige Blauw Glidkruid. Het is een tamelijk algemene soort.

De Rozenkever (Phyllopertha horticola) komt voor in bosranden, op de heide, in boomgaarden en in tuinen, vooral dan op rozen.

Het Behaard Lieveheersbeestje (Platynaspis luteorubra) is een zeldzaam lieveheersbeestje. De soort komt voor in droge, warme biotopen zoals schrale graslanden met een open vegetatiestructuur, heidegebieden, braakliggende, ruderale terreinen, spoorwegterreinen en taluds. Hij leeft tamelijk verborgen op onder meer Brem. Deze soort kan niet overleven zonder waardmieren. De larven voeden zich enkel met bladluizenkolonies die door Wegmieren onderhouden worden.

De Roestgele Zwamkever (Pocadius ferrugineus) leeft in Bovisten (zwammen) zoals de Reuzenbovist en de Ruitjesbovist, soms ook in russula’s en boleten, waarin de larven zich ontwikkelen. Hij kan worden gevonden op de plaatsen waar deze zwammen voorkomen, ook in stedelijke milieus.

Het Mantelbaardbokje (Pogonocherus hispidus) komt voor op dunne, dode takken, ook op Klimop.  De larven ontwikkelen zich in verschillende soorten loofhout.

De Groene Struiksnuittor (Polydrosus sericeus) komt voor op allerlei loofbomen, vooral Berk-soorten.

Het Veertienstippelig Lieveheersbeestje (Propylea quatuordecimpunctata) is een zeer algemeen lieveheersbeestje. De soort komt voor in allerlei biotopen zoals parken en tuinen, bosranden, bossen, hagen en struwelen, heidegebieden en ruigten. Hij leeft er op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. De overwintering gebeurt dicht bij de grond, solitair of in groep in strooisel, verdorde stengels of afgevallen bladeren. Hij voedt zich met bladluizen en schildluizen.

Het Citroenlieveheersbeestje (Psyllobora vigintiduopunctata) , ook Tweeëntwintigstippelig Lieveheersbeestje genoemd, is een algemeen voorkomend lieveheersbeestje dat diverse biotopen bewoont zoals wegbermen, spoorwegterreinen, parken, tuinen, moerassen, hooilanden, hagen en struwelen. Hij komt voor op allerlei bomen, struiken en kruidachtige planten. Hij overwintert in lage vegetatie op velden en graslanden, dicht bij de grond. Het kevertje voedt zich met meeldauw (bladschimmels) op planten.

De Streeploopkever (Pterostichus niger) bewoont diverse biotopen zoals loofbossen en hoge kruidenvegetaties en dit op een vrij vochtige bodem. Hij wordt ook gezien in hagen, tuinen en parken, minder in cultuurweiden en akkers. Het is een goede loper en waarschijnlijk ook een goede vlieger.

Het Diefje (Ptinus fur) bewoont vogelnesten en vermolmd hout en is ook vaak in (vooral oude) woningen te vinden. Het kevertje voedt zich met uiteenlopend, droog, organisch materiaal.

Het Soldaatje (Rhagonycha fulva) komt voor in diverse biotopen met bloemen en struiken. Deze kever is vaak te vinden op de bloemschermen van Berenklauw-soorten langs wegen en in weilanden. De kever voedt zich met bladluizen, kleine insectenlarven en ook dode insecten. De larve zoekt in de bovenste bodemlaag naar insecten.

De Stokroossnuitkever (Rhopalapion longirostre) komt voor op de Stokroos.  

De Grote Populierenbok (Saperda carcharias) komt voor in populierenbossen en populierenlanen. De kevers voeden zich met de bladeren van Populier-soorten. Na zonsondergang zwermen ze in de kronen van deze bomen. Het vrouwtje knaagt voor de eileg een groeve in de schors van populierenstammen.

De Kleine Populierenbok (Saperda populnea) komt voor in bossen en lanen met Ratelpopulier. De larve ontwikkelt zich in 2 jaar vooral in Ratelpopulier. Het vrouwtje legt de eitjes in geknaagde groefjes in takken. De groeven vertonen de vorm van een hoefijzer. Door het knagen produceert de boom een galachtig woekerweefsel. De larven gebruiken dit weefsel als eerste voedsel. De oudere larven knagen zich dieper in het hout en overwinteren. Na de eerste overwintering begeven de larven zich opnieuw naar het woekerweefsel en spuiten een necrotisch werkende stof in het weefsel zodat er een nog grotere knot ontstaat. In deze knot overwintert de larve opnieuw en verpopt ze in het voorjaar.

De Appelspintkever (Scolytus mali) is een kever die bekend staat als een secundaire aantaster van verzwakte fruitbomen zoals Appel, Zoete Kers, Gekweekte Peer, maar ook van Meidoornsoorten en Wilde Lijsterbes. In 2012 werd de kever ook aangetroffen in Nederland in oude, verzwakte Amerikaanse Vogelkersbomen. De moederkever vreet een verticale gang in de bast en legt haar eitjes aan weerszijden van de gang. De uitkomende larven maken horizontale gangen. De larven overwinteren tot ze in het voorjaar verpoppen waarna de jonge kevers verschijnen.

De Kleine Iepenspintkever (Scolytus multistriatus) en de Grote Iepenspintkever (Scolytus scolytus) zijn kevers die allebei leven op Iep-soorten. Via het overbrengen van de schimmel Ophiostoma ulmi kunnen ze de Iepenziekte veroorzaken.

De Grote Berkenspintkever (Scolytus ratzeburgi) komt algemeen voor op Berk-soorten. Het vrouwtje knaagt een moedergang van waaruit de larven lange gangen graven over de boomstam of –takken.

Het Zijdekevertje (Serica brunnea) zit overdag verborgen onder de schors van bomen of onder stenen en vliegt in de schemering. Het komt vaak op licht van huizen af. Het vrouwtje legt de eitjes in de grond, enkele centimeter diep. De ontwikkeling van de larven duurt een jaar.

Het kleine snuitkevertje Stenopelmus rufinasus blijkt slechts één voedselbron te hebben: de Grote Kroosvaren, een invasieve exoot. Het kevertje kan om die reden worden ingezet als een biologische bestrijder.

De Meeltor (Tenebrio molitor) lijkt wat op een loopkever. Hij komt voor in huizen in graan- en meelproducten. In de vrije natuur komt hij veel zeldzamer voor in ondermeer vogelnesten en holle bomen. De larve is de zogenaamde meelworm, die vaak wordt gekweekt als voer voor kooivogels en terrariumdieren. De larve maakt de hele ontwikkeling in meel door. Het vrouwtje legt honderden eitjes. Na enkele dagen komen de meelwormen uit en groeien zeer snel.

Het Struikbokje (Tetrops praeusta) is een kever die op allerlei bloemen voorkomt. De larven ontwikkelen zich in de takken van rozenstruiken en Meidoorn-soorten en in takken van fruitbomen.  De aangetaste takken verdrogen vanaf de top en de schors valt af.

De Bijenwolf (Trichodes apiarius) is een kever die voorkomt langs bosranden, in zandgroeven en in de omgeving van bewoning. De kever leeft op schermbloemigen, vooral dicht bij bijenkasten. Hij voedt zich met pollen en kleine insecten. De larve leeft bij honingbijen en solitaire bijen en voedt zich niet alleen met de bijenlarven maar ook met de stuifmeelvoorraad. Deze kever is doorgaans niet schadelijk voor de bijenteelt.

Het Zestienpuntlieveheersbeestje (Tytthaspis sedecimpunctata) is een algemeen lieveheersbeestje. De soort komt vooral voor in droge en zonnige biotopen zoals wegbermen en taluds, droge schraalgraslanden, heidegebieden, spoorwegterreinen en ruigten. Hij leeft er op verschillende kruidachtige planten; minder op bomen en struiken. De overwintering gebeurt vooral in strooisel, lage vegetatie en spleten in muren. Hij voedt zich met meeldauwschimmels, pollen, bladluizen en mijten. De kever komt vaak in grote aantallen voor.  

De Grote Kortschildkever (Velleius dilatatus) is een soort die pas recent in Vlaanderen werd ontdekt. Deze kever leeft in de nesten van de Hoornaar. Ook de larven bewonen deze nesten. Zowel de imago’s als de larven voeden zich met de resten van het Hoornaar-broed. ’s Nachts voedt de volwassen kever zich met boomsappen. Vóór zonsopgang is hij terug in het voor hem veilige nest, bijvoorbeeld in vochtige molm. De toename van de Hoornaar door klimaatverandering, minder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en meer holle en dode bomen in het bos, zorgt voor een toename van deze kever.

De Bonte Klopkever (Xestobium rufovillosum) leeft in hout. Het vrouwtje legt eitjes in spleetjes, scheurtjes, oude boorgangen, aangetaste zones en soms in de houtvaten. De larven kloppen in het hout en veroorzaken hierdoor een tikkend geluid. De larven maken een labyrint van gangen die het hout ernstig aantasten. Bij ons komt deze kever vooral voor in eiken balken in vochtige en slecht geventileerde muren en ruimten, of waar een occasionele bevochtiging heeft plaatsgevonden. Het kernhout van zogenaamde duurzame houtsoorten, zoals hout van Eik, Beuk en Iep, wordt vooral aangetast bij langdurige bevochtiging. Dit is het geval in oude historische gebouwen waar grote hoeveelheden Eik en Iep zijn verwerkt. De aantasting van deze kever is pas vast te stellen na de eerste ontwikkelingscyclus (uitvliegopeningen). Schimmelschade houdt reeds een waarschuwing in voor de aantasting van het hout door deze kever. Samen met de schimmel vernietigt het insect het totale hout wat leidt tot een structureel verlies. Het hout verkruimelt uiteindelijk. Door hout droog en goed geventileerd te houden kan men deze kever weren.  

De Rupsenaaskever (Xylodrepa quadripunctata) is een kever die bij voorkeur eikenbossen bewoont en jaagt op rupsen. Hij voedt zich ondermeer met Eikenprocessierupsen.


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Kevers -

Terug naar de startpagina van dit dossier