NATUURLEXICON



De netvleugeligen omvatten de slijkvliegen, elzenvliegen, kameelhalsvliegen, gaasvliegen en mierenleeuwen. Ze bewonen diverse biotopen.


De soorten

Het Goudoogje (Chrysoperla carnea) is een gaasvlieg die in verschillende biotopen voorkomt. De vlieg  voedt zich met stuifmeel, nectar en honingdauw, maar ook met de bladluizen zelf. Het dier is meestal nachtactief en rust overdag aan de onderzijde van takken en bladeren. In de herfst zoekt ze een geschikte overwinteringsplaats, zoals onder boomschors of in gebouwen (zolders). De vlieg leeft tot 9 maanden. Na de overwintering begint de paring. Het vrouwtje zet de eitjes af op bladeren, vaak in de buurt van bladluiskolonies. De larven voeden zich met bladluizen. Vóór de verpopping spinnen de larven kogelronde cocons.

De Kameelhalsvlieg (Raphidia notata) is te zien op boomschors en in struiken in bossen, bosranden en tuinen. De vlieg jaagt op bladluizen, schildluizen en schorskevers en hun larven. Ze vliegt zelden. Na de paring boort het vrouwtje de eieren onder boomschors. De larve leeft onder boomschors of rond de wortels van struiken en voedt zich met dezelfde prooien als de volwassen dieren.

De Elzenvlieg (Sialis lutaria) komt vooral voor bij stilstaande wateren. De volwassen vlieg is overdag actief, maar vliegt moeizaam. Ze zit meestal stil op de oevervegetatie. Ze neemt nog nauwelijks voedsel op, maar bezoekt wel bloemen. De eitjes worden op een blad gedeponeerd. De larve ontwikkelt zich in het water. Het voedsel bestaat uit wormen, insectenlarven en andere waterdieren die met de krachtige kaken worden gegrepen. De ontwikkeling duurt 2 jaar. Na de tweede overwintering verlaat de larve het water en graaft ze zich in een losse bodem in. Ze verpopt in een ondergronds holletje.  


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Netvleugeligen -

(Slijkvliegen, kameelhalsvliegen,gaasvliegen, mierenleeuwen)

Terug naar de startpagina van dit dossier