NATUURLEXICON



De spinachtigen omvatten de spinnen, de hooiwagens, de bastaardschorpioenen en de mijten. Het voedsel van spinnen bestaat grotendeels uit insecten. Spinnen spelen een belangrijke rol in het bedwingen van populatie-explosies bij allerlei ongewervelden. Veel spinnen doden hun prooi met gif. Door holle gifnaalden wordt het gif in de prooi gespoten. Het spinnengif veroorzaakt verlamming of verstoort de stofwisseling van de prooidieren. Gelijk met het gif worden er ook enzymen in het prooidier gebracht. Door de enzymen wordt de inhoud van de prooi opgelost. De spin verteert de prooi dus uitwendig. Soms eten spinnen ook soortgenoten. Sommige spinnen vermalen hun prooi met hun kaken. Andere hebben geen gifklieren en wikkelen hun prooi alleen maar in spindraad. Nog andere gebruiken juist geen draad, maar alleen hun zeer snel werkzaam gif.

Sommige spinnen maken een web en wachten af tot er een prooi in het web terechtkomt. Dit web kan afhankelijk van de spinnensoort zeer groot en mooi afgewerkt zijn of enkel een klein webje zijn dat in oneffenheden werd gemaakt of een zeer slordig web. Een aantal spinnen gaat actief op zoek naar voedsel zonder gebruik te maken van een web. Ze struinen daarbij de grond of de vegetatie af op zoek naar prooien. Ze gebruiken het spinrag dan enkel om een schuilplaats te maken of om de eitjes te omhullen. De meeste spinnensoorten die in onze streken voorkomen zijn eerder klein. De meeste soorten leven op het grondoppervlak tussen lage vegetatie en strooisel, waar ze zich voeden met onder meer springstaarten. De spinnen die in Vlaanderen voorkomen zijn landspinnen, behalve één soort, de Waterspin. In de regel komen er in onze streken  geen spinnen voor die gevaarlijk zijn voor de mens. Maar vooral in urbane gebieden is het niet uitgesloten dat er giftige exoten worden aangevoerd van elders.

Spinnen zetten de eieren in hoopjes af, die door spinrag beschermd worden. De jonge spinnetjes vervellen een aantal keren.  Spinnen voeden zich met allerhande insecten en andere geleedpotigen. Spinnen zijn zelf prooidieren voor amfibieën, reptielen, vogels en kleine zoogdieren. Ook sluipwespen, wegwespen en graafwespen (vooral de spinnendoders) behoren tot de natuurlijke vijanden van de spinnen.  Spinnen vormen een belangrijke schakel in het voedselweb. Verdediging en vlucht zijn de eerste middelen om een aanvaller te ontlopen. Voor hun verdediging kunnen zij ook hun gifklauwen gebruiken. Verder kunnen sommige spinnen aan hun belagers ontsnappen door zich te camoufleren of door andere soorten na te bootsen in kleur of vorm. Trilspinnen leven van nature in grotten, maar onze kelders en andere donkere vertrekkken vormen een prima alternatief. Spinnen zien slechts enkele cm ver. De Springspinnen daarentegen kunnen 20 tot 30 cm ver zien.

Veel bedreigde spinnen zijn gebonden aan voedselarme graslanden, bossen, heidegebieden en duingebieden, maar veel soorten zijn ook aan natte gebieden gebonden. De meest bedreigde spinnen zijn gebonden aan zandgronden (duinen en de Kempen). Spinnen gebruiken voor hun verplaatsing vaak het zogenaamde “rappelling”- en “ballooning”-gedrag. Bij rappelling vieren spinnen een spinseldraad tot die ergens aan vastraakt. Daarna maakt de spin op haar beurt de draad vast, waarna ze over de draad naar de andere kant kruipt. Deze beweging gebeurt over een relatief korte afstand. Ook via “ballooning” laat de spin een spinseldraad vieren maar laat de windstroming erop inwerken. Met de windstroming mee kan de spin zich dan over (zeer) grote afstanden bewegen. Het rappelling wordt meestal gebruikt in de herfst- en wintermaanden om ongeschikt geworden terreinen te verlaten en zich naar geschiktere terreinen te verplaatsen.  

De meeste inheemse spinnen worden nog geen jaar oud. Spinnen horen door middel van zeer fijne haartjes op de poten. Met deze zintuighaartjes worden luchttrillingen opgevangen. Ook het ruiken gebeurt met haarachtige orgaantjes op de poten. Door een prooi te betasten weet de spin of deze al dan niet bedorven is. Via vracht- en personenvervoer komen er elke dag tientallen exotische spinnen het land binnen. Slechts een handvol kan hier de winter overleven in beschutte, menselijke omgevingen. In Vlaanderen blijken er reeds heel wat exoten onder de spinnen te vertoeven zoals Wespenspin, Witrugzakspin, Marmertrilspin, Grote Steatoda, Australische Roodrugspin en Amerikaanse Zwarte Weduwe.

Spinnen worden vaak als akelig ervaren, al zijn het zeer nuttige dieren. Ze nemen een belangrijke plaats in in het ecosysteem. Ze voeden zich voornamelijk met allerlei ongewervelden, waaronder vliegen en muggen, springstaarten, kakkerlakken en houden zo populatie-explosies van allerlei ongewervelde fauna in bedwang. Spinnen zijn nagenoeg de enige jagers in onze huizen, waardoor mogelijks de impact van spinnen op de ongewervelde fauna nog belangrijker is in meer verstedelijkte gebieden dan in eerder landelijke gebieden. Spinnen zijn erg nuttig als insectenvangers. In hun web vangen ze allerhande vliegjes, muggen en wespen.

Bij een Antwerpse Spinnenonderzoeksproject (ASOP), opgestart in 2004 door de Belgische Arachnologische Vereniging ARABEL werden in de Antwerpse binnenstad 250 verschillende  spinnensoorten gedetermineerd. Dit is ongeveer 40 % van de Vlaamse spinnenfauna. Ook in Gent liep in 2006 een gelijkaardig spinnenonderzoeksproject van ARABEL in de Gentse stadskern. De sterk verstedelijkte binnensteden van Antwerpen en Gent vormen een geschikte referentie voor andere verstedelijkte biotopen. Het al dan niet aantreffen van spinnen in de binnenstad hangt af van verschillende factoren zoals de aanwezigheid van havens, belangrijke rivieren, het beheer van binnenstedelijk groen, de al dan niet betonnering van oevers en de aanwezigheid van spoorwegen.

De binnenstedelijke habitat wordt gekenmerkt door warmere temperaturen en een lagere vochtigheidsgraad dan de meer rurale omgeving. Dat verklaart mogelijk de aanwezigheid in de stad van thermofiele (warmteminnende) en xerofiele (droogteminnende) soorten. Een sterk verstedelijkte omgeving kent vaak een grotere import van exoten omwille van intensiever vracht- en personenvervoer. Daarbij gaat het vaak ook om soorten die zich in de menselijke omgeving vestigen. Bovendien zijn het dikwijls spinnen die worden ingevoerd vanuit warmere streken, waardoor ze ook bij ons beter gedijen op warmere plaatsen.

Voor een aantal soorten biedt de stedelijke context moeilijker omstandigheden tot het vormen of handhaven van populaties. De oppervlakten geschikte habitat in een stad zijn vaak klein tot erg klein. Deze kleine oppervlakten geschikte habitat bieden vaak slechts mogelijkheid tot handhaving van kleine populaties. Kleinschaligheid van populaties maakt hen gevoelig voor uitsterven. Kleine habitatfragmenten zijn ook sterk onderheving aan randeffecten, zoals de concurrentie van  habitatvreemde spinnensoorten. Andere elementen verkleinen dan weer de dispersiecapaciteit van spinnen in de stad. De sterke fragmentatie van habitats maakt dat er te weinig “stepping stones” zijn die spinnen nodig hebben voor een vlotte verspreiding. De sterk verticale en ondoordringbare structuur van een stad (door gebouwen) zorgt voor minder wind op lage hoogte. Vele spinnensoorten vertrouwen op die winden om zich over kortere afstanden te verspreiden

Op meer open plaatsen is de predatiedruk vaak erg hoog. Veel “groene ruimtes” in de stad dienen in de eerste plaats recreatiedoelen en bevatten dus weinig floristische refugia waardoor aanwezige spinnen makkelijke prooien vormen voor bijvoorbeeld vogels. Vermoed wordt dat dit in het bijzonder bij het voorkomen (of ontbreken) van de dagactieve wolfspinnen een belangrijke rol speelt. Uiteraard zorgt ook de menselijke activiteit (of zelfs het actief doden van spinnen door de mens) voor een groot aantal slachtoffers bij spinnen in de stedelijke biotoop. De binnenstedelijke habitat is vooral een drogere omgeving. De stad kent veel kunstmatige milieus die in de natuur van reservaten of het platteland niet of quasi niet te vinden zijn. Het gaat daarbij vaak om milieus die ecologisch gesproken een “nabootsing” zijn van natuurlijke milieus die in andere streken voorkomen. Zo bootsen huizen rotsmassieven na, grind van spoorwegen bootst geërodeerde rotsen na, zoals dat ook in steengroeven het geval is. Dat verklaart waarom soorten uit deze milieus ook in de stad worden aangetroffen. Soorten met strikte habitateisen nemen geen genoegen met de stedelijke nabootsing” van de natuurlijke habitats. Vandaar dat de spinnendiversiteit in de ruimere omgeving toch nog iets hoger ligt (294 soorten). Er werden tal van spinnen gevonden door de hoge diversiteit van de substraatstructuur, vochtigheid, temperatuur, vegetatie. De meeste soorten werden gevonden op braakliggende terreinen, spoorlijnen, grote tuinen, parken, private tuinen, perken en plantsoenen, straatputten. Het grootste aantal soorten spinnen komt voor in landschapselementen die het minst onder druk staan van de mens. Een berm die redelijk met rust wordt gelaten is daarom een uitstekend leefgebied voor spinnen.

Nogal wat spinnensoorten in de stad hebben voldoende aan een minieme oppervlakte geschikte habitat om te kunnen overleven. In binnenstedelijke tuinen of tuintjes worden soorten aangetroffen die men er helemaal niet verwacht. Het voedselaanbod in deze “kleine biotopen” verschilt dus niet fundamenteel van meer natuurlijke situaties. Het klimaatseffect van de stad als hitte-eiland is voor spinnen belangrijk. Parken, braakliggende terreinen en grote stadstuinen zijn plekken waar veel spinnen werden aangetroffen. Groene eilandjes, zoals struikpartijen, boomaanplantingen en braakliggende terreinen zijn cruciaal voor de spinnendiversiteit. Deze “habitats” worden dan ook best behouden. De aanwezigheid van spinnen in de steden toont de aanwezigheid aan van andere organismen die de spinnen tot prooi dienen.

Hooiwagens behoren eveneens tot de spinachtigen. Deze dieren leven hoofdzakelijk van levende en dode dieren, zoals miljoenpoten, duizendpoten, pissebedden, spinachtigen, insecten en slakjes. Ze leven op het land, maar zijn wel min of meer aan water gebonden.Het zijn overwegend nachtactieve dieren. Overdag rusten ze op bomen, in muurholtes of op de grond.    

Ook mijten behoren tot de spinachtigen. Het zijn kleine spinachtige diertjes die voorzien zijn van bijtende of stekende monddelen. Ze voeden zich met micro-organismen en uitwerpselen van regenwormen, pissebedden, miljoenpoten en vliegenlarven. Sommige mijten leven in het water, andere leven op het land. Soms leven ze parasitair. Mijten worden zelf wel gegeten door roofmijten. Sommige kunnen schadelijk of zelfs ziekteverwekkend zijn.

Teken zijn kleine parasitaire, spinachtige insecten die leven van het bloed van zoogdieren, waaronder mensen. De soort die vooral in de belangstelling staat is de Schapenteek, die de ziekte van Lyme (bacterie Borelia burgdorferi) kan verspreiden. Teken kunnen ook andere bacteriën overdragen zoals Anaplasma-, Bartonella-, Babesia- en Rickettsia-soorten. Vooral in Oost- en Centraal-Europa kunnen teken ook een vorm van hersenvliesontsteking overbrengen, namelijk TBEV of tekenencefalitis.  Huisdieren kunnen deze teken overbrengen uit zuiderse landen.  

Watermijten komen voor in zoet en licht brak water. Volwassen zoetwatermijten jagen op kleine schaaldiertjes, andere mijten en insectenlarven, die ze leegzuigen. Uit of in de eieren ontwikkelen zich de larven. De larven van een groot aantal soorten leven parasitair op onder meer weekdieren, wantsen, libellen en muggen. Een aantal soorten heeft een welbepaalde habitatvoorkeur. Veel soorten zijn gevoelig voor eutrofiëring en toxische stoffen. Deze soortgroep kan dus als een goede indicator dienen voor de bepaling van de waterkwaliteit.

Spintmijten voeden zich door sap uit de bladeren van diverse planten te zuigen. Het schadebeeld dat een door spint aangetaste plant laat zien, bestaat uit lichtgele spikkels aan de bovenkant van de bladeren en aan de onderzijde kleine webjes, waarin de mijten zitten. De bladeren wordt zoveel sap ontnomen, dat ze verkleuren, verdrogen en tenslotte voortijdig afvallen.


De soorten:

De Gewone Doolhofspin (Agelena labyrinthica) komt voor in droge, zonnige habitats met een lage vegetatie en verspreide struiken. De soort kan men ook aantreffen in bossen, langs paden, in droog grasland en in tuinen. Het web wordt in tuinen vaak boven hagen gemaakt. Het vrouwtje spint een grote ei-cocon met 50 tot 130 eitjes. Soms wordt de cocon bezet met plantendelen ter camouflage. De jongen worden nog in hetzelfde jaar geboren en overwinteren in het nest. In de volgende lente verlaten de jonge spinnetjes het nest.

De Grote Lantaarnspin (Agroeca brunnea) komt overal verspreid voor, maar is niet vaak te zien. De spin leeft in lage vegetatie, mos of strooisel. De hoopjes eitjes worden onder een hangend gesteeld afdakje afgezet. Het geheel wordt bedekt met spinsel. Verder wordt er nog een soort kinderkamertje gesponnen, dat later wordt afgedekt met aarde.

De Dikpootpanterspin (Alopecosa cuneata) is een soort van droge, schrale graslanden, heiden en duinen. In de kustduinen is deze soort typisch voor mozaïeksituaties van Kruipwilg of Duinroos met droge graslanden. Volwassen spinnen worden waargenomen van april tot juni. De spin werd ook in Antwerpen aangetroffen (ASOP-project).

De Kruisspin (Araneus diadematus) komt ondermeer voor in bossen, wegbermen en tuinen. De spin is vooral overdag actief. De prooien, vooral kleine vliegjes, worden in een typisch wielweb gevangen. In parken zullen ook grotere dieren, zoals vlinders, niet worden versmaad. De Kruisspin leeft graag in tuinen omdat die veel beschutting bieden door de vaak hoge begroeiing, hekken en muren. Het web is namelijk niet bestand tegen zware weersinvloeden als regen en wind. De Kruisspin maakt elke dag een nieuw web en is daar ongeveer een half uur mee bezig.

De Viervlekwielwebspin (Araneus quadratus) is een spin die algemeen voorkomt in laag struikgewas, vooral langs heideranden. De spin wordt ook in stedelijk gebied gevonden (ASOP-Gent). Deze spin bouwt haar web meestal niet hoger dan 1,5 m boven de grond. Overdag houdt de spin zich schuil dicht bij het web. Een zogenaamde signaaldraad verbindt de spin met het web zodat ze onmiddellijk kan reageren als er een prooi in het web terechtkomt.

De Moswolfspin (Arctosa leopardus), ook Moeraswolfspin genoemd, leeft onder meer tussen mos in natte voedselarme graslanden doorspekt met graspollen en moerassen. Vooral natte heideterreinen genieten zijn voorkeur. Hij blijkt vooral in pionierssituaties in deze gebieden voor te komen. De soort kan algemeen zijn op plagplaatsen. In dichte vegetaties ontbreekt de spin. In de duinen is de soort exclusief gebonden aan natte, open duinpannen. De spin werd ook reeds gevonden in stedelijk gebied (ASOP-Gent). Men kan de spin vinden in een geweven buis in mos of lopend over de bodem.

Het Bodemkaardertje (Argenna subnigra) is een spin die in duinen, zandig grasland en heide voorkomt. De soort is gebonden aan korte mesofiele graslanden. Schrale graslanden in het binnenland en langs de kust vormen de voorkeursbiotoop. Ook in duinen kan de soort in alle graslandtypes worden gevonden. Deze soort werd ook in de binnenstad van Antwerpen gevonden.

De Wespenspin (Argiope bruennichi), ook Tijgerspin genoemd, is een zeldzame warmteminnende spinnensoort, die sinds 1950 een opmars kent in de Lage Landen. Enkel het vrouwtje heeft de kenmerkende wespenkleur of tijgertekening. Het web bevindt zich meestal tussen langere grassen en dichtbij de grond in uiteenlopende biotopen. De meeste waarnemingen van deze spin gebeurden tot nu toe in voedselarme en kruidenrijke graslanden, soms ook in verruigde graslanden of ruigten. Zandgrond en kalkrijke grond warmen snel op, hetgeen voor deze soort belangrijk is. Prooidieren zijn vooral sprinkhanen, zweefvliegen en bijen. De mannetjes leven slechts kort als volwassen dier en worden meestal door de vrouwtjes opgegeten, soms al tijdens de paring. Het vrouwtje legt in het najaar eitjes en maakt erg grote kogelvormige eicocons ter bescherming. Na het uitkruipen verspreiden de jonge spinnetjes zich. Ze spinnen meestal een lange draad en laten zich door de wind meevoeren. Men noemt dit ook wel “ballooning”. De grote mobiliteit van de jonge spinnetjes gepaard gaande met het warmere klimaat (dus geschikte leefomstandigheden) hebben voor een toename gezorgd. Wanneer de meest geschikte biotopen reeds zijn gekoloniseerd, zoekt de spin “minder optimale habitats” op zoals tuinen. Meer in het bijzonder zijn warme augustusmaanden (voortplanting), zachte winters (overleving juvenielen) en droge meimaanden met zuidelijke winden zodat de kleine spinnetjes zich over grote afstand kunnen verplaatsen, belangrijk.  Het opduiken in onze streken van deze spin is niet louter te wijten aan de klimaatverandering maar is vooral het gevolg van een genetische adaptatie aan koudere omstandigheden door een vermenging van mediterrane populaties en populaties uit oostelijke koude zones, dus populaties die aangepast zijn aan verschillende klimatologische condities.

De Waterspin (Argyroneta aquatica) is de enige waterbewonende spin in Vlaanderen. Deze spin leeft in vijvers en sloten met een goed ontwikkelde vegetatie van ondergedoken drijfplanten. Deze spin ademt luchtzuurstof, waarvan ze steeds een voorraad aan het wateroppervlak haalt. De prooien (kikkervisjes, muggenlarven, zoetwaterpissebedden) worden uitgezogen in een zelf gevormde luchtbel (duikerklok). Ook de paring en de vervellingen vinden in de duikerklok plaats. Het water moet zoet zijn en weinig stromend. ’s Nachts verlaat de spin de onderwaterwoning en gaat ze zelf actief op jacht. Een beet van deze spin blijkt bij mensen verrassend pijnlijk te zijn.

De Eikenspringspin (Ballus chalybeius) komt voor in kleine struikpartijen in stadstuinen. Deze spin werd in de Antwerpse binnenstad aangetroffen.

De Boekenschorpioen (Chelifer cancroides) voedt zich met allerlei kleine insecten zoals stofluizen en kleine spinachtigen zoals mijten. In de vrije natuur komt deze soort veel voor in vogelnesten en achter boomschors. Binnenshuis vinden we deze kosmopoliet vooral in oude boeken.  

De Helmzakspin (Clubiona frisia) is een typische struikzakspin van zandgronden. Deze spin komt meestal voor in Helmpollen aan de kust, ook in andere kruidachtige vegetaties (gesloten graslanden, Kruipwilg- en Duinroosstruwelen) op zandgronden in het binnenland. Volwassen exemplaren kunnen het hele jaar door gezien worden, maar vooral van mei tot oktober. Deze spin komt ook in stedelijk milieu (ASOP-Antwerpen).  

De Witrugzakspin (Clubiona leucaspis) is een Zuid-Europese soort die haar areaal de laatste jaren noordelijk uitbreidt. De soort werd reeds aangetroffen onder de schors van een Linde in de binnenstad (ASOP-Antwerpen). Deze spin zal meestal voorkomen op boomstammen op zandige terreinen. Men gaat ervan uit dat deze spin reeds tamelijk verspreid voorkomt in Vlaanderen.

De Rietzakspin (Clubiona phragmites) komt vooral talrijk voor in rietvelden. We vinden haar verder ook in andere lage vegetatie op vochtige plaatsen. Deze spin wordt aangetroffen in stedelijk gebied (ASOP-Gent). Deze spin houdt zich overdag op in een spinsel in een sigaarvormig samengevouwen rietblad. ’s Zomers bewaakt het vrouwtje daarin ook haar eicocon en later de jongen.

Het Gevlekt Raspspinnetje (Crustulina guttata) is een spinnetje dat voorkomt tussen lage plantengroei, vaak op een droge zandige grond, soms in bossen. De spin heeft een voorkeur voor droge, schrale graslanden met pollen. Deze spin komt voor in stedelijk gebied (ASOP-Antwerpen).

De Huisstofmijt (Dermatophagoides pteronyssinus) is een spinachtige van zo’n 0,3 mm groot. De diertjes houden van een vochtige en warme omgeving. Ze voelen zich het best in vochtige tapijten, op beschimmelde muren, in kussens, matrassen en pluchen knuffeldiertjes. Ze houden van een luchtvochtigheid van 75 tot 80 % en een temperatuur van 25¨°C. De mijten voeden zich met menselijke huidschilfers, pollen, bacteriën, schimmels en dierenharen. In de winter zijn de aantallen het laagst, op het einde van de zomer en in de herfst het hoogst. Een allergie aan Huisstofmijten wordt meestal niet veroorzaakt door de mijten zelf, maar door een stof (allergeen) in de uitwerpselen. De stof wordt ingeademd en leidt tot hoest, astma, eczeem, niezen en tranende ogen.

De Groene Krabspin (Diaea dorsata) kunnen we vooral aantreffen in eikenbossen en naaldbossen. De soort kan ook worden aangetroffen in kleine struikpartijen in stadstuinen.

Het Zwart Kaardertje (Dictyna latens) is een spin die voorkomt op planten en lage struiken in open terrein, vooral in heidegebieden en vaak op Duindoorn. De spin kan ook worden gevonden in stedelijk gebied (ASOP-Antwerpen).

De Gemarmerde Galgspin (Dipoena melanogaster) is een spin die voorkomt in droge, schrale graslanden met dwergstruiken. De soort leeft op zonnige struiken en soms lage boomtakken. De soort kan in stedelijk gebied worden aangetroffen (ASOP-Antwerpen).

De Roodwitte Celspin (Dysdera crocata) is een spin die leeft van pissebedden. Overdag houdt de spin zich schuil onder stenen, composterend materiaal en rottend hout. Hij is soms ook in huizen aan te treffen. Deze spin is vrij agressief en valt elk dier aan bij verstoring. De spin neemt meteen een dreighouding aan en slaat toe met de krachtige kaken. De beet van deze spin is bijzonder pijnlijk. Mensen die gebeten worden door deze spin krijgen 2 gele blaasjes die uiteindelijk openbarsten. Als men de wondjes uitspoelt en ontsmet zal de kleine verwonding spoedig herstellen. Verder laat men het dier best met rust.  

De Boscelspin (Dysdera erythrina) komt vooral voor onder dood hout en op vochtige, warme plaatsen. De spin is via speciale monddelen gespecialiseerd in het vangen van Pissebedden. Pissebedden zijn prooien die de meeste andere spinnen niet aankunnen. Deze spin werd ook in Antwerpen aangetroffen bij het ASOP-onderzoek.

De spin Eperigone trilobata is een (nog) zeldzame spin in Vlaanderen. Pas in 1999 werd de soort gevonden te Maasmechelen. De spin werd in Vlaanderen ondertussen reeds gevonden op een kalkgrasland, in de Antwerpse binnenstad (ASOP), op een ecoduct en in een bosreservaat. Gezien de zeer uiteenlopende vindplaatsen is deze Amerikaanse soort blijkbaar sterk in opmars.

De Lentevuurspin (Eresus sandaliatus) werd in Vlaanderen als verdwenen beschouwd, tot men de soort in 2011 opnieuw waarnam op de Balim-gronden in Lommel, die bestemd waren voor industriële ontwikkeling. Het vrouwtje brengt vrijwel haar hele leven onder de grond door. Deze spin is een warmteminnende soort. Deze spin bewoont vooral vennen en heiden, in een omgeving met open zand en korstmossen.

De Schorredwergspin (Erigone arctica) is een niet zo algemeen voorkomende spin in Vlaanderen. Deze soort komt vooral voor in de kuststreek, in brandingen tussen rottend zeewier, op stranden, schorren en slikken. De soort blijkt ook voor te komen in kreken en opgespoten terreinen. Waarschijnlijk is dit een halobionte soort (afhankelijk van zout water). In het binnenland blijkt de soort voor te komen in zilte graslanden. De populatie kan zeer groot zijn, als gevolg van hoge dichtheden van prooidieren zoals springstaarten.  Deze spin blijkt zeer goed te kunnen overleven in en nabij het water. Ook de cocons zijn bedekt met een waterafstotende laag. Deze spin zou zelfs vangdraden aanmaken onder de zeespiegel om prooien te verschalken. Deze spin werd ook aangetroffen bij het ASOP-onderzoek in Antwerpen.

De Vierspitsspinneneter (Ero aphana) is een spinnenetende zuiderse soort die bij ons de noordgrens van zijn areaal bereikt. Deze spin komt voor in zeereepduinen en kalkgraslanden en wordt steeds meer gevonden. Deze spin werd ook gevonden bij het ASOP-onderzoek in Gent.

Het Heidekamstaartje (Hahnia nava) is een spin die voorkomt op jonge duingraslanden, heide en vochtige graslanden met veel mossen. Voedselarme korte graslanden met plekken ruige vegetatie genieten de voorkeur. Deze soort werd reeds aangetroffen in de binnenstad (ASOP-Gent).

De Schorscelspin (Harpactea hombergi) is een spin die onder schors en stenen of in strooisel leeft. Deze spin werd gevonden in een graanakker in Hoegaarden (2003) nabij diepe, oude beboste holle wegen en oude houtkanten met Iep-soorten. In de Antwerpse binnenstad werd deze soort alleen in een stadspark gevonden, waar de soort wel een uitgebreide populatie had (ASOP). Het is een kensoort van oude, droge loofbossen met veel dood hout.

De Grote Schorscelspin (Harpactea rubicunda) komt voor langs spoorwegen. Sinds 1950 is deze spin aan het oprukken. De spin werd reeds gevonden in de stad (ASOP-Gent).

De Moerasblinker (Heliophanus auratus) is een spin, die doorgaans in de buurt van water wordt aangetroffen: in uiterwaarden, vochtige weiden, moerassen met verruigde Riet-vegetaties en ook wel begroeide stranden. Ook in de stad werd deze springspin reeds aangetroffen (ASOP-Gent).

De Kochs Blinker (Heliophanus kochii) staat bekend als algemeen in het zuiden van Europa. Deze springspin verkiest warme, zonnige plaatsen, zoals zuidgerichte hellingen. Waarschijnlijk is deze soort vanuit het zuiden met de trein tot hier verzeild geraakt. In een geschikt microklimaat is ze in staat om te overleven. Bij het ASOP-onderzoek werd deze spin gevonden in Antwerpen.

De Marmertrilspin (Holocnemus pluchei) is een mediterrane soort die de laatste jaren een opmars kent. Deze spin heeft de inheemse Grote Trilspin reeds op verschillende plaatsen verdrongen. De soort wordt reeds sedert 2001 gezien in de Antwerpse Haven en blijkt er intussen te zijn ingeburgerd, tot in de binnenstad. Men vindt de spin aan gebouwen en in putten aan de wegkant.

De Schapenteek (Ixodes ricinus) is een spinachtige die vooral leeft in of aan de rand van bossen met een rijke onderbegroeiing. Vooral open bossen met een dichte laag varens of bosbessen zijn geliefde plaatsen. Maar ook in parken en tuinen kan de teek voorkomen. De larven zuigen bloed, vooral bij Bosmuis of Rosse Woelmuis, maar dit kan ook een Egel, vogel, Konijn, Hagedis, Eekhoorn of Ree zijn. De nimfen bijten kleine dieren zoals Ree, Egel, Eekhoorn, vogels, hond, kat, Konijn, Haas, paard of mens en zuigen ook bloed. Volwassen vrouwtjes zuigen ook bloed en leggen vervolgens eitjes. Nimfen en volwassen teken overwinteren in het gras en onder afgevallen bladeren. In Europa is de tekenpopulatie aan een opmars bezig. Het klimaat wordt voor teken steeds geschikter. Mildere winters met weinig echte kou en grotere extremen in temperatuur en regenval en daardoor luchtvochtigheid scheppen een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van teken. Wanneer de gastheren, zoals bijvoorbeeld Bosmuizen, besmet zijn met de bacterie Borelia burgdorferi , die de ziekte van Lyme veroorzaakt, dan worden de larven van de teken ook besmet. Kleine knaagdieren en zangvogels blijken de grootste infectiebron van de ziekte.

De Brugspin (Larinioides sclopetarius) komt voor aan bruggen en relingen langs water. Bij het ASOP-onderzoek werd deze spin zowel in Gent als in Antwerpen aangetroffen.

De Australische Roodrugspin (Latrodectus hasselti) is een dodelijk giftige spin, die als verstekeling via vliegtuigen of schepen bij ons kan terechtkomen. De spin zou reeds in ons land zijn gezien. Deze spin blijkt in staat te zijn om in ons klimaat te overleven.

De Amerikaanse Zwarte Weduwe (Latrodectus mactans) kan worden ingevoerd met partijen planten of tuinmeubelen. Er zijn gevallen bekend van invoer van deze soort via import van Amerikaanse old-timerwagens. De beet van deze giftige spin kan dodelijk zijn. Deze spin maakt cocons met tussen 100 en 400 jonge spinnetjes. In 1967 werd de eerste spin van deze soort in België aangetroffen in Tervuren. De soort is ondertussen in staat om te overleven in ons klimaat. Een blijvende vestiging in onze streken behoort tot de mogelijkheden. De spin is in wezen niet agressief naar mensen toe. Beten zijn steeds het gevolg van situaties waarin de spin geklemd raakt tussen bijvoorbeeld kledij en de menselijke huid. De spin valt ook alles aan wat het web in beweging brengt. Dat kan een menselijke hand zijn. Deze spin staat erom bekend dat ze graag dicht bij mensen leeft (broeikassen, graanvelden en graslanden). Antigif kan nog succesvol worden toegediend tot 4 dagen na de beet. Voorwaarde is wel dat artsen de juiste diagnose stellen en dat er anti-gif voorhanden is. Een inburgering van deze exoot kan een mogelijke bedreiging vormen voor onze inheemse spinnen omdat ze dezelfde ecologische niche kunnen innemen als onze inheemse spinnensoorten en zelfs onze inheemse spinnensoorten gaan opeten. Deze spin kan zowel tegen koude als warme temperaturen, langdurige voedselontbering en zelfs tegen chemische behandelingen. Doorgaans houdt de spin zich op in of rond huizen.

De Herfsthangmatspin (Linyphia triangularis) komt vrijwel overal voor in open landschappen, bossen en tuinen. Deze spin werd ook in Antwerpen gevonden bij het ASOP-onderzoek. Het web bestaat uit een horizontale mat, wat slordig opgehangen met verschillende draden tussen de vegetatie. Een vliegende prooi raakt vast tussen de draden en komt op de mat terecht. De prooi wordt door de mat heen door de spin gegrepen.

De Holenwielwebspin (Metellina merianae) is een spin, die enkel op vochtige, beschaduwde plaatsen gevonden wordt, zoals in overhangende vegetaties langs het water, in donkere, vochtige bossen, onder bruggen en rond de ingang van grotten en holen. De soort komt vrij algemeen in de Benelux voor. Deze spin werd te Antwerpen gevonden bij het ASOP-onderzoek.

De Boomstammierspin (Micaria subopaca) is een typische boomspin die in de stad ook in bomen worden aangetroffen (ASOP-Antwerpen).

De Gewone Kameleonspin (Misumena vatia) of Krabspin komt meestal voor op droge, schrale graslanden, die rijk zijn aan bloemen. Deze spin zit veel op bloemen, waar ze op insecten loert. Het vrouwtje zoekt bloemen met een overeenkomstige kleur op en verandert zelf van kleur tot ze nagenoeg niet meer opvalt. Dit doet ze door de hoeveelheid pigment te regelen die vanuit de ingewanden naar de huid wordt gepompt. Zo kan ze insecten die de bloemen bezoeken gemakkelijk aanvallen. De spin spuit een krachtig zenuwgif in de prooi om te voorkomen dat de prooi worstelt en zo de aandacht trekt van vogels. Ook dagvlinders en bijen kunnen ten prooi vallen. De mannetjes kunnen hun kleur niet veranderen.

De Schorsdwergspin (Moebelia penicillata) is een typische boomspin. Ook deze spin werd bij het ASOP-onderzoek in Antwerpen aangetroffen.

De Gewone Dwergzesoog (Oonops pulcher) is een spin die normaal gezien in onze streken gevonden wordt in of dicht bij huizen. In Zuid-Europa leeft deze soort onder boomschors. Bij het ASOP- onderzoek werd deze spin gevonden in Antwerpen onder Plataan-boomschors. Dit kan er op wijzen dat deze spin zich aanpast aan de hogere temperaturen.

De Muurhooiwagen (Opilio parietinus) is een cultuurvolger die vooral voorkomt in kelders, bergingen en schuren. Het is een algemene soort, die ook in stedelijke gebieden voorkomt. Het dier voedt zich met afval van plantaardige of dierlijke oorsprong, maar ook levende diertjes zoals mijten, luizen, bladwespen, en andere insecten, worden gegeten.

De Kleine Boskogelspin (Paidiscura pallens) komt voor in kleine struikpartijen in stadstuinen. De spin werd gevonden bij het ASOP-onderzoek in Antwerpen.

De Tuinwolfspin (Pardosa amentata) leeft in weilanden, vijvers, rivieren, tuinen, parken en het veld. Het is een spinnetje die geen web bouwt, maar de prooien achtervolgt en in een sprint grijpt. De vrouwtjes dragen hun eicocon met zich mee en als de jongen uit het ei kruipen, reizen ze nog een tijdje mee op de rug van de moeder. De spin werd zowel in de Antwerpse als de Gentse binnenstad gevonden (ASOP).  

Het Geelarmpje (Pardosa hortensis) is talrijk in Zuid-Europa tot in Zuid-België, maar wordt geleidelijk aan minder zeldzaam in Vlaanderen. De spin wordt vooral op schraal begroeide plaatsen aangetroffen. Bij het ASOP-onderzoek werd de spin gevonden in Gent.

De Oeverwolfspin (Pardosa prativaga) is een spin die voorkomt op natte terreinen, met een voorkeur voor moerassen met grote Zegge-vegetaties. De spin komt ook voor in natte graslanden, natte heide en laagveengebieden. De aanwezigheid van afgegraven poelen langsheen bijvoorbeeld wegbermen waarin zich Zegge-soorten in ontwikkeld hebben, kan al genoeg zijn voor de soort om zich te handhaven. De spin werd aangetroffen in Antwerpen (ASOP).

De Hooiwagen (Phalangium opilio), ook Oogster genoemd, is een algemene soort, die zowel op de grond als op bomen of palen voorkomt. Het dier is vaak op een muur of een hek rond de tuin te zien. Zijn voedsel bestaat uit levende en dode organismen en plantenweefsel. Pas laat in de zomer worden de jonge dieren volwassen. De eitjes worden door het vrouwtje door middel van een legbuis in de grond gelegd, waarna ze overwinteren. De Hooiwagen is vooral op zonnige terreinen te vinden.

De Bleke Renspin (Philodromus albidus) prefereert zomen van drogere, oude loofbossen, maar wordt ook in stedelijk gebied aangetroffen op struiken en lage boomtakken. Het is een boombewonende spin. Deze soort komt vooral voor op de onderste takken en komt zelden of nooit op de grond.

De Tuinrenspin (Philodromus aureolus) komt algemeen voor in naald- en loofbossen, op struiken en soms op lage vegetatie. Het vrouwtje bevestigt een cocon in een spinsel op een blad en bewaakt dit tot de jongen uitkomen. De spin is te vinden in stedelijk gebied (ASOP-Antwerpen).

De Boomrenspin (Philodromus praedatus is een spin, die vooral voorkomt in zomen van drogere, oude loofbossen. Het is een boombewonende spin, die vooral voorkomt op Eik-soorten. Deze spin komt vooral voor op de onderste takken en komt zelden of nooit op de grond. De spin is in stedelijk gebied aan te treffen (ASOP-Gent-Antwerpen).

De Gestreepte Springspin (Phlegra fasciata) is een spin die te vinden is tussen lage vegetatie in kustduinen, heide en kalkgraslanden. Deze soort staat bekend om de binding aan plekken kale bodem in droge, voedselarme graslanden. Deze spin kan ook voorkomen in schrale wegbermen, steenstorten en andere ruderale plaatsen. De spin werd reeds gevonden in Gent (ASOP).

De Pantserkogelspin (Pholcomma gibbum) is een spinnetje dat voorkomt op vrij droge grond in strooisellagen en grote graspollen en mos. In de duinen wordt deze soort gevonden in gesloten en vervilte graslanden. Het is een nachtactieve spin. De spin werd ook in Antwerpen gevonden (ASOP).

De Grote Trilspin (Pholcus phalangioides) is een spin die bij ons alleen in gebouwen voorkomt. De soort is bijna overal algemeen. Het rommelige web wordt gebouwd in hoeken van kamers en kelders. Insecten die in het web terechtkomen, worden met draden vastgemaakt, gedood en door middel van speeksel opgelost. Het vrouwtje draagt de eitjes in een coconnetje tussen haar gifkaken mee. De spin heeft een temperatuur van minstens 9 à 10° C nodig. Deze spin wordt verdrongen door de Marmertrilspin. Deze spin werd reeds gevonden in Antwerpen (ASOP).

De Kraamwebspin (Pisaura mirabilis), ook Grote Wolfspin genoemd, leeft langs bosranden op de heide en in parken in een hoge vegetatie. Deze spin wordt vooral bejaagd door de Gewone Wegwesp.

De Moerasmolspin (Robertus arundineti) komt voor op doorgaans vochtige plekken. De spin houdt van natte, schrale graslanden in de omgeving van een ruige vegetatie. De soort werd reeds in Antwerpen gevonden (ASOP).

De Huiszebraspin (Salticus scenicus), ook Harlekijn genoemd, vinden we zeer algemeen op muren, hekken en vensterbanken van woningen en in parken, en ook verder weg van stedelijke gebieden op boomschors en rotsen. Het is een warmteminnende soort. Bij spleten in zonbeschenen muurwerk houdt deze spin de wacht tot er een vliegje, mugje of soortgelijk prooidiertje voorbijkomt. De spin jaagt op het zicht. Alvorens te springen maakt de spin zich vast met een draad. De prooi wordt met een snelle sprong bemachtigd. De spin maakt geen web maar bouwt wel een soort schuilbuis van dun spinsel. Hierin vindt ook de paring plaats.

De Huismuursluiper (Scotophaeus scutulatus) werd in Antwerpen ontdekt onder de schors van een Plataan. De spin komt vooral in en rond huizen voor, maar de laatste tijd ook verder verwijderd van woningen, zoals op bomen.

De Kustspringspin (Sitticus distinguendus) is een spin van open, zandige plekken, vooral kustduinen. De spin komt ook voor op droge, schrale graslanden met open grond. De soort komt met name ook in het Antwerpse havengebied voor.

De Koffieboonspin (Steatoda bipunctata) is een spin die in Vlaanderen onder boomschors voorkomt, maar nog het meest in gebouwen en op puinstortplaatsen. Deze spin bouwt een spinselmat met watachtige vlokken in het web. Deze spin werd reeds gevonden in Antwerpen (ASOP).

De Grote Steatoda (Steatoda grossa) wordt al sedert de jaren 1970 in onze streken aangetroffen. In Antwerpen is deze soort volledig ingeburgerd en wordt ze zelfs als een algemene soort beschouwd (ASOP). Waarschijnlijk gaat dit ten koste van verwante soorten als de Koffieboonspin.

De Heidesteatoda (Steatoda phalerata) komt voor op de grond of laag in de vegetatie in droge kortgegraasde graslanden of droge heide, in de buurt van mieren, soms in mierennesten. De spin voedt zich met mieren. Deze spin werd reeds in Antwerpen gevonden (ASOP).

De Klimopdwergzesoog (Tapinesthis inermis) komt oorspronkelijk uit zuidelijker gelegen gebieden, maar werd vermoedelijk reeds honderden jaren geleden bij ons ingevoerd. Waarschijnlijk wordt deze spin verspreid door met vogels mee te reizen. De spin leeft in Klimop, die zich meestal bevindt op woningen of in de nabije omgeving daarvan. De spin werd bij het ASOP-onderzoek zowel in Gent als in Antwerpen gevonden.

De Gewone Huisspin (Tegenaria atrica) is een algemeen voorkomende spin in onder meer gebouwen en schuren, maar komt ook voor buiten op beschutte plaatsen zoals bijvoorbeeld onder houtstapels of tussen houtblokken voor de haard. Bij veel mensen lokt deze soort een irrationele angstreactie uit. Het web wordt horizontaal bevestigd als een soort mat met aan één kant een woonbuis. De prooien, die bestaan uit kleine insecten, raken met de poten verstrikt in de niet-kleverige draden en worden snel gegrepen door de spin. De eitjes worden in een cocon gelegd aan de rand van de woonbuis.

Ook de Grijze Huisspin (Tegenaria domestica) komt in woningen en andere gebouwen voor. De spin heeft een vergelijkbare ecologie als de Gewone Huisspin.

De Grote Huisspin (Tegenaria parietina) is groter dan de twee vorige Huisspinnen. Deze spin kan buiten worden aangetroffen, maar ze verkiest toch de beschutting van gebouwen, zoals garages, berghokken, kelders of zolders. Meestal zit de spin ergens verscholen, bijvoorbeeld in kieren of achter plinten. In het najaar start de paartijd en lokken de vrouwtjes de mannetjes met hun geuren. De spinnen die dan door het huis lopen zijn vooral mannetjes, op zoek naar een partner. Bij het ASOP-onderzoek werd ze als een zeer algemene soort aangetroffen in Antwerpen.

De Gewone Strekspin (Tetragnatha extensa) is algemeen te zien op onder meer hoge grassen en  riet op vochtige, onbeschaduwde plaatsen. Deze spin bouwt een wielweb met een gat in het centrum. De spin bevindt zich meestal in een gestrekte houding op een grashalm of plantenstengel. Bij het ASOP-onderzoek werd de spin zowel in Gent als Antwerpen gevonden.

De Bonespintmijt (Tetranychus urticae) is een algemene spintmijt die we aantreffen op veel gewassen, waaronder komkommer, bonen, paprika, tomaat en augurk. De kever Oligota flavicornis is een natuurlijke vijand van deze soort.

De Duinrenspin (Thanatus striatus) is een spin die typisch is voor schrale vegetaties op zandgrond. Deze soort komt voor op droge en natte heide en in duinen.

De Kierkogelspin (Theridion asopi) werd pas ontdekt in 2007 in Antwerpen tijdens het ASOP-project zelf. Het is een compleet nieuw beschreven spinnensoort. De spin werd eerder aangetroffen in 1989 in een steengroeve rond Namen, maar werd toen voor een dicht verwante kogelspin gehouden. In Antwerpen werd deze spin aangetroffen op spoorwegconstructies, zoals bruggen en bermen. De spin verblijft ook graag in kieren en spleten. De natuurlijke biotoop van deze soort situeert zich in een rotsachtige omgeving. Vermoedelijk is de soort via stenen in Antwerpen beland. Kogelspinnen construeren een web met draden die worden opgespannen en bekleed met een kleverige stof. Als een prooi tegen de draad aanloopt, blijft ze kleven. Als de prooi zich vervolgens probeert los te maken, schiet de draad los en vliegt de prooi de lucht in. Bij het neerkomen wordt ze aangevallen door de spin die de prooi door een gifbeet verlamt en opeet. Het vrouwtje spint zich in een cocon in, samen met de eitjes. Dit houdt eventuele predatoren op afstand.

De Gewone Sprietspin (Tibellus oblongus) is een spin van natte, schrale grasvegetaties in duinen en andere zandgronden met graspollen. Deze soort leeft namelijk op grassen. De spin werd bij het ASOP-onderzoek zowel in Gent als Antwerpen.

De Fluweelmijt (Trombidium holosericeum) is een zeer klein felrood spinachtig diertje dat voorkomt op zonnige locaties, vaak op muren en plaveisel. De volwassen mijt is een rover en jaagt op de grond op allerlei andere, kleine geleedpotigen. De larve leeft parasitair op insecten. Op vliegen bijvoorbeeld zijn de larven zichtbaar als rode bultjes.

De Kustwolfspin (Xerolycosa miniata) is een spin die voorkomt op droge, zandige plekken in duinen en droge, schrale graslanden met open plekken. Deze spin maakt geen web maar leeft altijd op de grond. Het vrouwtje draagt een eicocon met zich mee. Als de jongen uit de eitjes komen, bijt het vrouwtje de cocon stuk. Deze jongen kruipen daarna op de rug van hun moeder, dit gedurende enkele dagen, tot ze groot genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen. Deze spin werd gevonden in stedelijk milieu (ASOP-Antwerpen).

De Steppewolfspin (Xerolycosa nemoralis) komt algemeen voor in zonnige bosranden, op droge plaatsen in naaldbossen, op kaalkapvlakten, in heidegebieden, in kalkgraslanden en in duingebieden. Bij het ASOP-onderzoek werd deze spin aangetroffen in Gent.

De Graskrabspin (Xysticus erraticus) komt bijna altijd op de grond aan graspollen, onder stenen of in strooisel voor. Men vindt deze spin vooral op schrale graslanden, heiden en in mindere mate in de duinen. Het is een bodembewonende soort die meestal aan de voet van grassen of in de dunne strooisellaag van Kruipwilg of Duinroos te vinden is. De soort kan dan ook mogelijks in kuststeden en op opgespoten terreinen in bijvoorbeeld havengebieden worden aangetroffen.

De Venstersectorspin (Zygiella x-notata) komt vrijwel aan alle huizen voor en speciaal in raamkozijnen. Deze spin maakt een opvallend wielweb waarbij een kleine sector van het web open is zonder spiraaldraden. Deze soort werd bij het ASOP-onderzoek in Gent en Antwerpen gevonden.


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Spinachtigen  -

Terug naar de startpagina van dit dossier