NATUURLEXICON




Onder de varenachtigen worden gerekend: de varens, de wolfsklauwen en de paardenstaarten. Een aparte groep vormen de biesvarens. In de stad vinden we vertegenwoordigers van varens, wolfsklauwen en paardenstaarten. Varens komen in de stad spontaan voor op gebouwen en ruïnes, op oude muren, in straatkolken en kelderputten, in vochtige, beschaduwde hoekjes, in stadsparken en stadsbossen, private tuinen en zelfs bij deurdorpels in de binnensteden.  

De meeste waarnemingen van varenachtigen gebeuren in oudere steden. Veel varenachtigen gedijen immers vooral op een kalkrijke ondergrond, zoals bij oude muren en grachtwanden. Bij herstel- en restauratiewerkzaamheden wordt nog onvoldoende rekening gehouden met de aanwezige muurvegetaties. Daardoor neemt het oppervlak aan geschikt biotoop voor de varenachtigen nog  voortdurend af.


De soorten

De Zwartsteel (Asplenium adiantum-nigrum) werd in 2004 aangetroffen op oude kademuren in de dokken van de Antwerpse Haven. Het is bij ons een typische stadsvaren, maar komt vrij onopvallend  en zeldzaam voor. Deze varen groeit op kalkrotsen en kunstmatige rotsen, zoals beschaduwde, vochtige kademuren. Deze soort is gevoelig voor het verwijderen, renoveren en schoonspuiten van muren en het verwijderen van begroeiing, zoals bomen, waardoor de groeiplaats minder vochtig wordt. De varen houdt van (half)beschaduwde vochtige plaatsen. Hij wordt soms in kelderputten aangetroffen.

De Genaalde Streepvaren (Asplenium fontanum) is een typische stadsvaren die in de stad kan voorkomen.

De Forez-streepvaren (Asplenium foreziense) is een typische stadsvaren.

De Muurvaren (Asplenium ruta-muraria) is een vrij algemeen varentje dat voorkomt op muren, vooral op drogere zuidkanten en op kalkrijke standplaatsen. Hij wordt ook in straatkolken en kelderputten gevonden. Het is een typisch stadsvaren. Hij is de eerste van de varens die op muren verschijnt. Na circa 20 jaren kan hij zich vestigen. Voor de overige varens geldt al gauw een periode van vijftig jaar. De cement dient voldoende ‘gerijpt’ te zijn om als vestigingsplaats te dienen. De mortel die de zandsteenstukken van stads- en kerkmuren verbindt, is voldoende als kalkbron. Deze soort gaat achteruit door luchtverontreiniging. De blaadjes zijn winterhard en worden sterker beschadigd dan planten die jaarlijks vernieuwen. Deze varen komt in verschillende steden voor, waaronder Leuven (Groot Begijnhof).

De Tongvaren (Asplenium scolopendrium) is oorspronkelijk een soort van vochtige rotsen in bergachtige streken. Het is een soort die groeit op vochtige oude muren, op dijkvoeten, kademuren in oude stadskernen, soms in rioolputten en kelderputten, in greppelkanten, duinen en beschaduwde plaatsen op kalk. Het is een typische stadsvaren. Deze varen groeit in de duinen soms ook onder Duindoorn en wordt ook wel als sierplant gekweekt. In de vrije natuur is hij eerder zeldzaam. Het veranderende klimaat van vochtig weer en zachte winters is voor deze muurplant dan weer wel geschikt, zodat er potenties zijn – vooral in steden – tot een toename. Maar de oppervlakte van goede oude muren neemt af; de muren moeten namelijk bestaan uit (natuur)stenen met daarachter grond. Tegenwoordig worden veel muren gebouwd door een betonwand van een laag bakstenen te voorzien. Deze muren zijn voor deze varen minder geschikt. Voor deze plant worden tijdens restauraties best oude muurdelen hergebruikt. Men kan ook gaten in de betonwand voorzien. Een laag grond tussen beton en stenen kan voor meer vocht zorgen. De varen wortelt goed in een voeg van zacht, kalkrijk cement. De varen werd ook reeds in keldergaten aangetroffen in steden. Ook de kwaliteit van het water is voor deze varen van belang. Op muren waar de Tongvaren gedijt, doen andere zeldzame muurplanten het vaak ook goed. Deze varen komt vooral voor op muren in oudere steden zoals Leuven.

De Noordse Streepvaren (Asplenium septentrionale) is een zeldzaam rotsvarentje, dat soms op oude muren voorkomt. Het is een typische stadsvaren.

De Steenbreekvaren (Asplenium trichomanes) komt voor op oude muren en steenachtige hellingen. Het is een typisch stadsvarentje. Men zal deze varen meestal op muren aantreffen, waar hij vaak aan de noordkant groeit. Vochtigheid speelt voor deze varen een grotere rol dan de al dan niet aanwezigheid van kalk. De varen haalt de nodige mineralen uit de muren, cement en regenwater. Op plaatsen die te nat zijn, groeit hij niet. Ook te veel zon is niet goed. Sporadisch komt hij op de grond voor. Hij werd ook reeds in de duinen aangetroffen. Deze varen groeit vooral in de gematigde streken. Hij komt vooral in grote steden voor. Daar groeit hij op historische kade- en sluismuren en andere oude en vochtige muren. Het aantal vindplaatsen van deze varen nemen toe door de zachte winters, een steeds vochtiger klimaat en de vergrote aandacht voor muurvegetaties. De voortplanting gebeurt vooral via sporen, maar hij vormt ook korte wortelstokken. In de zomer vormt de varen sporendoosjes met miljoenen sporen. Bij rijpheid barsten de sporendoosjes open waardoor de sporen via de wind worden verspreid. Deze varen is gevoelig voor droogte in de muren, felle zon, het schoonspuiten van muren en het verdwijnen van vervallen, afgebrokkelde muren. Hij komt onder meer voor in Leuven (Groot Begijnhof) maar ook in tal van andere steden.

De Groensteel (Asplenium viride) komt voor op gracht- en kademuren, op enigszins vochtige muren en aan beschaduwde greppelkanten.

De Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina) groeit in bossen en op beschaduwde plaatsen op een niet al te zure grond met veel humus, maar niet te kalkrijk. In steden wordt deze varen aangetroffen in kelderputten en langs singels.

De Grote Kroosvaren (Azolla filiculoides) is afkomstig van warme gematigde en subtropische gebieden in Amerika. Sinds 1980 heeft deze soort zich vanuit Bordeaux over heel Europa verspreid. Deze varen vormt roodverkleurende tapijten op het wateroppervlak en zorgt uiteindelijk voor zuurstoftekort in het water. Waterjuffers vinden door de dichte begroeiing geen plaats meer om hun eitjes af te zetten. Het is een invasieve exoot. De varen leeft in symbiose met een cyanobacterie  die stikstof fixeert uit de lucht. In een tijdspanne van 4 tot 5 dagen kan de varen via vegetatieve vermeerdering zijn biomassa verdubbelen. Via sexuele voortplanting produceert hij sporen die ongunstige periodes overleven. De blauwalg zorgt voor een continue instroom van het anders limiterende stikstof. Dankzij de sporen kan de varen overleven in extreme omstandigheden. De vegetatieve vermeerdering zorgt ervoor dat het manueel verwijderen van deze varen weinig effect heeft. Elk stukje van de varen kan immers uitgroeien tot nieuwe tapijten. De natuurlijke vijand van deze varen is het kleine snuitkevertje Stenopelmus rufinasus, dat slechts één voedselbron blijkt te hebben: de Grote Kroosvaren. Het kan om die reden worden ingezet als een efficiënte biologische bestrijder.     

De Schubvaren (Asplenium ceterach) is een zeldzame soort die voorkomt in muurspleten, vaak in de volle zon. In droge tijden rollen de bladeren van deze typische stadsvaren zich op, waardoor uitdroging wordt voorkomen. Deze soort komt in Zuid-Europa vaak voor op warme, zonbeschenen kalkrotsen.

De IJzervaren (Cyrtomium falcatum) heeft zich sinds de jaren 1950 in de centra van verschillende steden (Gent, Antwerpen) gevestigd en is ondertussen een typische stadsplant geworden. De soort heeft slechts enkele vaste groeiplaatsen. Het is een rotsvaren die van nature groeit op rotsen en kliffen en in matig voedselrijke bossen. In de stad neemt hij genoegen met vochtige muren in baksteen of natuursteen, waterputten en kaden. Hij is oorspronkelijk afkomstig uit Oost-Azie (China), maar is als tuin- en kamerplant praktisch wereldwijd verspreid geraakt. De soort komt ondertussen in het wild voor in zowel Europa als Noord-Amerika. Blijkbaar kan de plant overleven en zich voortplanten in een gematigd klimaat met milde vorst.

De Smalle IJzervaren (Cyrtomium fortunei) is een grote, uit Oost Azië afkomstige varen die zich recent in Vlaanderen ook in de natuur verspreidt. Deze IJzervaren houdt van een beschutte standplaats in de halfschaduw of schaduw en een goed doorlaatbare, humusrijke, vochtige grond. Hij werd reeds gevonden in een straatkolk. De varen is redelijk winterhard, bestand tegen zeewind en luchtvervuiling en eenmaal gevestigd kan hij ook drogere periodes aan. Deze varen heeft weinig last van diervraat is ook goed ziekteresistent. In tuinen wordt hij vaak aangeplant als onderbeplanting of bodembedekker.

De Blaasvaren (Cystopteris fragilis) is een zeldzame typische stadsvaren die groeit op de noordzijde van oude, vochtige, kalkrijke (kade-)muren, vochtige rotsen, puinhellingen en holle wegen, op een kalkrijke ondergrond en bij voorkeur in een vochtige en schaduwrijke omgeving. Hij groeit zelden in greppels. Deze tere varen werd reeds gevonden in Antwerpen. Op kamp Soesterberg, een militair domein in Nederland, werd in 2007 onder legertrucks een zeer grote populatie van dit varentje aangetroffen. Een aantal van deze varens werden verplaatst naar een kademuur bij het Stenen Hoofd  in Amsterdam. Bij herstelwerkzaamheden moet rekening worden gehouden met deze planten, bijvoorbeeld door speciale mortel te gebruiken.  

De Brede Stekelvaren (Dryopteris dilatata) groeit in naald- en loofbossen, op duinhellingen, op vochtige muren en in greppels. In steden wordt hij ook wel in straatkolken en schaduwrijke tuinen aangetroffen. De kleine blaadjes blijven in de winter groen, de grotere niet. In bossen is het een algemene varen.

De Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas) groeit in matig vochtige, lichte bossen en in beschaduwde greppels. Het is één van de waardplanten van de vlinders Agaatvlinder en Levervlek. Deze soort wordt soms gevonden in straatkolken. Het is een stikstofminnende soort die profiteert van het stadsvuil. Soms wordt de soort ook op muren aangetroffen (Groot Begijnhof – Leuven).

Het Heermoes (Equisetum arvense) is een paardenstaart die algemeen voorkomt in bermen, tuinen, vochtige bossen, wegbermen en schrale graslanden. De soort wordt soms aanzien als “onkruid”. Deze paardenstaart komt algemeen voor in stedelijke gebieden, ondermeer op spoorwegemplacementen. Deze soort heeft een taaie wortelstok. Hieruit ontwikkelen zich in april onvertakte, vruchtbare, gelede stengels van zo’n 30 cm, met aan de top de schubvormige sporenvormende organen (sporangioforen) die in een aar staan en die na een paar weken weer afsterven. Dan verschijnen de groene stengels, die steriel zijn en kransstandige takjes met verschillende geledingen dragen. Deze sporenplant is niet te wieden, noch chemisch te bestrijden. Heermoes is giftig; de plantendelen bevatten immers een enzym dat vitamine B afbreekt. In gedroogde vorm is de plant minder giftig, maar de opname in grote hoeveelheden kan nog steeds dodelijk zijn.

De Gebogen Driehoeksvaren (Gymnocarpium dryopteris) komt voor op schaduwrijke plaatsen op leem- en zandgronden, waar de luchtvochtigheid groot genoeg is en de bodem min of meer zuur. Men kan deze varen aantreffen op vochtige grond in bossen, aan houtwallen, op muren en basaltglooiingen, ook in stedelijk gebied. Ideale groeiplaatsen blijken beschaduwde oeverwallen te zijn langs beken en kuilen die zijn ontstaan door het omvallen van bomen.  

De Rechte Driehoeksvaren (Gymnocarpium robertianum) is een refugiumstadsplant. Deze varen komt voor op licht beschaduwde, beschutte plaatsen en op vochtige, voedselarme, kalkrijke grond. De soort wordt aangetroffen in loofbossen, op mergel (hellingbossen), in struikgewas, kalkrijke rotsen, op oude muren, beschaduwde greppelkanten en perronkanten. De varen is nog vrijwel alleen in urbane gebieden aan te treffen, maar ook in de stad is deze varen het hele jaar door gevoelig voor vernietiging van de groeiplaatsen, door bijvoorbeeld renovatie van oude muren, verdroging, vermesting en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.

De Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata) is een wolfsklauw die vrij algemeen voorkomt op vochtige heidegrond en in veenmoerassen, soms ook op zandgrond. Deze soort houdt van een vochtig klimaat met koele zomers. Deze soort werd reeds in de stad gevonden.

De Struisvaren (Matteuccia struthopteris) wordt soms aangeplant, waarna hij verwildert uit tuinen. In veel steden is het al een ingeburgerde soort. Het is een vaste plant die van nature voorkomt in het gebied van Midden-Europa tot Oost-Azië. Hij gedijt best op vochtige tot natte, beschaduwde plaatsen in bossen met kwel.

De Pilvaren (Pilularia globulifera) is een amfibische soort die groeit in plassen en op moerassige veen- en heidegrond. Hij houdt van ondiep water met een min of meer voedselarme bodem. Hij groeit ook in sloten die af en toe droogvallen. Deze varen groeit ook vaak op sprengen. Sprengen ontstaan door opstijgend kwelwater. De fijne blaadjes van deze varen lijken op grassprietjes. Hij onderscheidt zich duidelijk van een gras door het karakteristieke uitrollen van de blaadjes.  Deze kleine soort verdraagt moeilijk concurrentie van andere planten. Het is dus een echte pionierssoort. Hij kan opduiken op een natte, zandige bodem van een net afgeplagd ven. In Enschede (Nederland) werd deze varen reeds gevonden in een groene zone tussen een A-weg en een woonwijk.

De Brede Eikvaren (Polypodium interjectum) komt voor in kalkrijke duinen en ook vaak op knotwilgen langs de grote rivieren. Hij werd reeds gevonden in stedelijk gebied op oude muren.

De Gewone Eikvaren (Polypodium vulgare) komt voor op een droog voedselarm substraat zoals in duinen, in bossen, op arme zandgronden, in holle wegen, beschaduwde grachtkanten, in houtkanten en soms op boomstronken, knotwilgen en muren. In steden (Leuven) vindt men de soort vaak op oude muren. Deze groenblijvende varen is het hele jaar door te vinden.

De Zachte Naaldvaren (Polystichum setiferum) is een varen die pas in 2000 voor het eerst werd ontdekt in Vlaanderen, namelijk in een holle weg in Bertem. In Nederland werd hij reeds gevonden in een straatkolk (Breda) en op oude muren (Amsterdam). Hij groeit in de buitengebieden vooral in hellingbossen, in holle wegen en op houtwallen. In stedelijke gebieden kan hij worden gevonden op licht beschaduwde, vochtige en voedselarme grond.  

De Stijve Naaldvaren (Polystichum aculeatum) is zeldzaam in Vlaanderen. Hij komt onder andere voor in ravijnbossen, holle wegen, op rotsen, in struwelen en op beschutte vochtige muren. In Amsterdam werd hij reeds gevonden op oude muren. In Breda groeide hij in een straatkolk. De soort is enigszins kalkminnend.

De Lintvaren (Pteris cretica) is een tuinplant die wel eens verwilderd wordt aangetroffen op oude, kalkrijke muren.  

De Moerasvaren (Thelypteris palustris) werd al gevonden in straatkolken (Breda) en op sluismuren (Amsterdam). Hij groeit graag op moerassige, meestal vrij voedselrijke grond, vooral op laagveen; in veen- en beekmoerassen, moerasbossen en rietlanden, en soms op muren en in straatkolken.

Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Varenachtigen -

Terug naar de startpagina van dit dossier