NATUURLEXICON



Tot deze groep behoren de tweestaarten, de zilvervisjes, de franjestaarten en de springstaarten. De insecten van deze primitieve orde zijn primair vleugelloos. In de loop van de evolutie hebben ze nooit over vleugels beschikt. Alle andere vleugelloze insecten hebben het vliegvermogen terug verloren in de loop der evolutie. Het zijn meestal kleine diertjes die zich ophouden in of op de bodem, onder stenen of in molm van oude bomen. Een bekende vertegenwoordiger is het Zilvervisje.

Springstaarten leven in bladstrooisel of in de grond, waar ze afval opruimen. Ze voeden zich met stuifmeelkorrels of sporen. Ze ademen via de huid. De meeste bovengronds levende springstaarten bezitten een vork, die als een veer opgespannen zit onder de buik. Bij het loslaten van een mechanisme schiet het diertje plotseling meters ver weg. Op die manier kan het ontkomen aan vijanden. Door middel van hun antennes kunnen de springstaarten ruiken, smaken, voelen en geluidstrillingen waarnemen. Springstaarten hebben unieke strategieën ontwikkeld om te overleven: ze zijn bestand tegen bevriezing, volledige uitdroging en voedseltekort. Bovendien kunnen sommige soorten tot 5 jaar oud worden.


De soorten

De Dwergmierengast (Atelura formicaria) is een vleugelloos insect dat behoort tot de Thysanura-groep (Zilvervisjes en Franjestaarten). Het is een diertje van zo’n 7 mm groot met goudkleurige schubben en aan de punt van het achterlijf 3 zeer korte, min of meer gesegmenteerde staartdraden. Ogen ontbreken. Deze soort komt voor op warme plaatsen onder stenen. Hij leeft in mierennesten, waar hij als gast wordt getolereerd. Hij leeft van nestafval, maar voedt zich evenzeer met het voedsel dat de mieren naar hun nest slepen.

De Tweestaart (Campodea fragilis) komt vooral voor op vochtige plaatsen op de bodem, zoals onder stenen, die zich deels in de aarde bevinden, en ook vaak in composthopen. Soms wordt het dier aangetroffen in mierennesten. De Tweestaart voedt zich met plantenresten, schimmeldraden en andere insecten. Bij droogte begeeft hij zich onder de grond om niet uit te drogen.

Het Papiervisje (Ctenolepisma longicaudum) is nauw verwant aan de Zilvervisjes en lijkt er sterk op, maar leeft in een relatief droge, vrij warme omgeving. Hij voedt zich onder meer met behang, boeken, affiches en synthetische producten zoals kleding en wandbekleding.

Het Zilvervisje (Lepisma saccharina) is een kosmopoliet en cultuurvolger, die voorkomt in gebouwen, en dit vooral op vochtige plekken. Hij kent een nachtelijke levenswijze en voedt zich met allerlei organisch afval en zetmeelhoudend voedsel dat hij in gebouwen aantreft. Zilvervisjes komen alleen in het donker naar buiten om naar meel en aanverwante zaken te zoeken. Het dier mijdt licht.

De Zwarte Waterspringstaart (Podura aquatica) is een springstaart die voorkomt op het oppervlak van stilstaand water en op de vegetatie langs oevers van sloten. Hij bevindt zich soms in grote groepen op het water, vooral op afgestorven plantendelen die op het water drijven. Hij voedt zich met deze plantendelen. Vooral in het voorjaar kleuren deze dieren de waterspiegel bijna zwart met hun aanwezigheid.

De springstaart Sminthurides aquaticus komt voor in een waterig milieu. Om de eitjes af te zetten wordt door het vrouwtje een gaatje geknaagd in een blaadje Klein Kroos. De vindplaatsen van deze soort situeren zich dan ook vooral op het oppervlak van stilstaand water, vooral in dicht met Klein Kroos begroeide slootjes en vijvertjes.

Het Ovenvisje (Thermobia domestica) is een algemeen voorkomend vleugelloos lichtschuw insect. Het insect wordt snel met een Zilvervisje verward, maar kan in ons klimaat uitsluitend overleven in warme omgevingen zoals in bakkerijen en dergelijke.



Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Vleugelloze insecten -

(Tweestaarten, springstaarten, zilvervisjes en franjestaarten)

Terug naar de startpagina van dit dossier