NATUURLEXICON



De vlinders zijn een zeer soortenrijke groep. De dagvlinders zijn bij de mensen het meest bekend vanwege hun kleurenpracht en ook gewoon door het feit dat ze overdag te zien zijn. Er bestaan ook nachtvlinders, waarvan sommige soorten ook overdag actief zijn. Er zijn veelminder dagvlinders dan nachtvlinders. Nachtvlinders zijn alle vlinders die niet tot de dagvlinders worden gerekend. Tegen 50 soorten dagvlinders staan er ongeveer 2000 soorten nachtvlinders; van die nachtvlinders zijn er een honderdtal soorten die ook overdag vliegen.

Elke vlinder leeft in een omgeving waarin hij tracht te overleven en zich voort te planten. Daartoe heeft hij een aantal ecologische hulpbronnen nodig die van soort tot soort kunnen verschillen: essentiële elementen en omstandigheden uit de omgeving zoals voedsel, een of meer partners voor de voortplanting, geschikte waardplanten voor het afzetten van de eitjes en paar- en schuilplaatsen. Vlindersoorten komen dan ook niet op een toevallige wijze in verschillende leefgebieden voor.

Bovendien doorloopt elke vlinder een volledige gedaanteverwisseling met een ei-, rups-, pop- en adultstadium die ieder andere eisen aan de leefomgeving stellen. Het geheel van de min of meer specifieke hulpbronnen voor alle levensstadia maakt dat iedere soort een eigen gebruiksruimte of ecologische niche in de omgeving inneemt. Anderzijds biedt de omgeving niet alleen hulpbronnen, maar ook een scala van natuurlijke en niet-natuurlijke factoren die de overleving en de voortplanting van de vlinder afremmen of zelfs beperken. Voorbeelden zijn ongunstige weersomstandigheden, competitie met andere insecten, invloed van natuurlijke vijanden, invloed van pesticiden en het overgroeid geraken van geschikte vegetaties. Of een gebied een geschikt habitat voor een bepaalde vlindersoort vormt, kan alleen beoordeeld worden met een gedetailleerde ecologische kennis van de soort.

Met de roltong zuigen volwassen vlinders nectar of ander vloeibaar voedsel op. Er zijn vlinders die zich, eenmaal volwassen, niet meer voeden, maar leven van de reserves uit het rupsstadium. Behalve enkele soorten leven de vlinders op het land. Algemeen gezien houden vlinders van veel variatie in hun leefgebieden, zoals overgangszones nat-droog, open-dichte begroeiing.

Milieugevaarlijke stoffen, vooral chemische bestrijdingsmiddelen hebben een zeer negatieve impact op vlinders. Zowel het aantal soorten dagvlinders als het aantal soorten nachtvlinders die in Vlaanderen voorkomen, zijn sinds de jaren 1980 gevoelig afgenomen. Bij het betreden en het machinaal maaien van schrale graslanden gaan veel eieren, rupsen en poppen van vlinders verloren. Opvallende, alleenstaande bomen in een open landschap worden soms als vaste verzamelplaats gekozen voor de mannetjes van een aantal vlindersoorten.De klimaatverandering zorgt voor een snellere en forsere plantengroei. Vlinders zoeken in de vegetatie vooral warme plekjes op voor de ei-afzet, dus waardplanten die in een warm microklimaat groeien. Dichte vegetaties zijn over het algemeen koeler dan ijle vegetaties. Vooral soorten die in het vroege voorjaar rups zijn, ondervinden hier hinder van. Soorten vlinders die als ei of jonge rups overwinteren zijn gevoeliger dan de soorten die als pop of vlinder overwinteren.

Als gevolg van de klimaatverandering komen er de laatste jaren meer en meer zuidelijke vlindersoorten bij ons voor, zoals de Eikenprocessierups, de Gevlamde Vlinder, de Kolibrievlinder en de Distelvlinder. Door de opwarming van het klimaat voorspelt men een afname van het leefgebied in Zuid-Europa en een uitbreiding van het leefgebied naar het noorden van Europa. Tot 2050 zouden de verschuivingen nog tamelijk beperkt blijven, maar tegen 2080 zou de totale balans voor de meeste soorten negatief uitvallen. Tegen 2080 wordt namelijk in het slechtste geval een stijging van de gemiddelde temperatuur in Europa met ongeveer 4 °C ten opzichte van de temperatuur anno 2008 voorspeld. In dat geval zou voor maar liefst 70 soorten meer dan 95 % van het huidige verspreidingsgebied te warm worden om er te kunnen overleven ! Enkel in de Scandinavische landen zou het aantal vlindersoorten toenemen. Bovendien speelt er nog een belangrijk element een rol, namelijk de mogelijkheid voor de vlinders om zich te verplaatsen. Het is zeker dat de zuidelijke delen van het leefgebied van Europese vlinders zullen verdwijnen wegens te warm, maar het is lang nog niet zeker of de noordelijke gebieden wel zullen kunnen worden ingenomen. Dat zal afhangen van de aanwezigheid van geschikte bodemtypes, de snelheid waarmee de vegetatie zich aanpast, de mobiliteit van de soort en van de toestand van het landschap en het aanwezig zijn van stapstenen of verbindingsgebieden.

De nieuwe vlindersoorten die vanuit het zuiden naar onze streken komen, hetgeen we nu reeds vaststellen, zullen voornamelijk zeer mobiele en weinig gespecialiseerde soorten zijn. Dagvlinders die zich niet kunnen aanpassen, of niet mobiele genoeg zijn, zullen verdwijnen. Dat zijn heel wat van onze bijzondere soorten, die nu reeds heel wat beschermingsaandacht verdienen. De gebondenheid aan de waardplanten zal voor gespecialiseerde vlinders een handicap vormen om naar nieuwe, noordelijk gelegen gebieden te trekken, vooral als de waardplanten zich niet min of meer synchroon mee gaan verplaatsen. Wanneer het verspreidingsgebied van vlinders zich noodgedwongen noordwaarts gaat verschuiven, moeten op die nieuwe plaatsen ook goede condities voorhanden zijn. Het leefmilieu moet er goed zijn. In koude winters moeten de vlinders ook nog kunnen overleven. Steden of industriegebieden moeten stepping stones of groene verbindingen bevatten, zodat ze geen barrière (meer) vormen. De waardplanten moeten er kunnen groeien of de kans krijgen om er te groeien.

Vandaar het grote belang dat moet worden besteed aan het totale behoud van onze biodiversiteit, zowel in stedelijke gebieden als in landbouwgebieden, aan een behoud en verbetering van verbindingsgebieden en aan een (drastische) uitbreiding van de natuurgebieden. Vlinders als het Bruin blauwtje en het Icarusblauwtje doen het bijvoorbeeld beter in een stad met voldoende groene ruimte dan op het platteland, een gevolg van de slechte kwaliteit van het landbouwlandschap. Uit een langlopend Nederlands onderzoek blijkt dat in landbouwgebied de trend van de dagvlinders nog altijd negatief is, terwijl hij elders grotendeels gestabiliseerd is sinds 2000. Maïsakkers en kuilgras hebben vlinders weinig te bieden. Bloemrijke graslanden zijn er vrijwel niet meer. Enkel bij biologische boeren, in extensieve grasranden en in wegbermen kunnen enkele (mobiele) soorten het uithouden. De specialisten verdwijnen. Vermesting leidt tot een verruiging van de vegetatie.

Natuurgebieden lijden dan weer onder verdroging en liggen versnipperd in het agrarische gebied. Niet zelden wordt er in deze gebieden uit finaniële motieven aan grootschalig beheer gedaan, waarbij enkele vrij gewone soorten zich handhaven, maar waarbij de specialisten die een speciaal en aangepast beheer nodig hebben verdwijnen. Onze bossen zijn vrij jong en vooral gelegen op zandgrond. Paden en bosranden hebben geen bloemrijke mantel en zoom. Oude, rijke hakhoutbossen zijn vrijwel verdwenen. Er wordt tegenwoordig wel meer aan bosrandbeheer gedaan.

Het stedelijk gebied is grotendeels volgebouwd, maar toch overleven vlinders er dankzij de talrijke interessante overhoekjes, het ruime aanbod aan geschikte nectarplanten en de ecologisch beheerde parken. Een natuurlijk beheer werkt. In stedelijk gebied waar men dit beheer toepast, worden duidelijk meer vlinders gezien dan in traditioneel beheerde steden. In stadstuinen zorgen de bewoners wel voor een mooi nectaraanbod, maar de voortplanting zal toch vooral in het openbaar groen moeten gebeuren. Voor dagvlinders is de lokale schaal erg belangrijk. Zolang niet alles volgebouwd is en zolang er ruimte is voor bloemrijke grasperkjes en wegbermen kunnen verschillende dagvlindersoorten daarvan profiteren, ook in de gefragmenteerde stukjes groen van de stad. Bovendien is het tijdsvenster waarbinnen vlinders actief kunnen rondvliegen ruimer voor stadsvlinders dan voor plattelandsvlinders, omdat de temperatuur in steden vaak één tot drie graden hoger is dan op het platteland.

Verstedelijking is zowel voor dag- als nachtvlinders een tweesnijdend zwaard. Vervuilende stoffen hebben een ongunstige impact op het foerageergedrag van soorten. Lichtvervuiling zorgt voor een lager gewicht van de vlinderpoppen, en dit vertaalt zich in negatieve gevolgen voor de volwassen individuen. De laatste decennia zijn de vlinders sterk achteruitgegaan. Deze achteruitgang blijkt in het agrarisch gebied sterker dan in natuurgebieden, maar ook dan in stedelijke gebieden. Veel vlinders komt men in de buitengebieden niet meer tegen. De laatste decennia verdween er ook veel kleur uit het agrarisch gebied. Graslanden worden intensief bewerkt en er staan weinig bloeiende bloemen. Ook in wegbermen verminderde het aantal bloemen. Kleurrijke linten door het landschap werden saai en soortenarm.

Vlinders zijn afhankelijk van een voedselplant voor de rupsen, de zogeheten waardplant. Vaak is deze relatie zo specifiek, dat zonder die ene boom of plant de vlinder er niet leeft. De stad herbergt vaak ongewone planten  die zijn aangeplant in tuinen, parken of langs wegen. Met ongewoon bedoelen we dan dat de planten voorheen niet in onze streken groeiden, maar bijvoorbeeld wel in zuidelijke landen. De aanwezigheid van zuidelijke waardplanten en de opmars van zuidelijke vlindersoorten als gevolg van de klimaatverandering, heeft ertoe geleid dat veel vlinders hun areaal noordwaarts hebben uitgebreid of verschoven.

Vlinders zijn koudbloedige dieren. Ze hebben dus zon nodig om op temperatuur te komen. In het voorjaar hebben ze veel zon nodig. Een temperatuur van minstens 12 graden is nodig; ideaal is een temperatuur van ongeveer 20°C. Zonder zonnewarmte komen de vlinders niet op hun gewenste lichaamstemperatuur, die ongeveer 30°C bedraagt. Bij bewolkt weer verbergen ze zich in de vegetatie.  Vooral in de stad is de trefkans op vlinders vroeg in het voorjaar heel behoorlijk. De vlinders die uit de winterslaap komen zijn flink vermagerd en moeten drinken. In februari zijn bloeiende planten nog schaars, maar als er ergens op een beschutte plek in de zon bloeiende planten staan, dan zullen de eerste vlinders daar snel op afkomen. In stedelijk gebied (tuinen en parken) worden vaak bolgewassen aangeplant of komen deze als stinzenplant voor.

Een andere vlinderlokker in het voorjaar is de Winterbloeiende heide. Op braakliggende terreinen of verstoorde wegbermen bloeit reeds vroeg in het jaar het Klein Hoefblad. Echt goede vlinderlokkers zijn wilgen. De katjes ervan oefenen een grote aantrekkingskracht uit op vlinders. Vooral mooie, bloeiende wilgen op min of meer beschutte plaatsen genieten de voorkeur. Na het maaien laat men best het maaisel 2 dagen liggen, zodat de overwinterende insecten eruit kunnen kruipen. Tuintjes en plantsoenen kennen door hun gevarieerde beplanting een interessante diversiteit aan vlinders. Veel soorten zijn geholpen met de aanplant van heesters en bomen die zich hier van nature niet snel zullen vestigen. In plantsoenen laat men het bladafval best liggen, zodat de overwinterende vlinders, eitjes en poppen daarin rustig kunnen overwinteren. Vlinders zijn het meest gebaat bij inheemse planten. Planten als de Vlakke Dwergmispel en de Plataan hebben voor vlinders ecologisch gezien weinig te bieden. Terreinen die tijdelijk niet in gebruik zijn, zoals bijvoorbeeld oude spooremplacementen, toekomstige bouwterreinen, voormalige bedrijfsterreinen kunnen, als de situatie lang gehandhaafd blijft, aantrekkelijk zijn voor vlinders, vooral in een stenige omgeving als de stad. Bij sommige oude bomen wordt de onderbegroeiing wel verwijderd, om te voorkomen dat de rupsen in het voorjaar de bomen te zwaar zouden aantasten. De stedelijke aanplant van de Spaanse Aak kan leiden tot een toename van de zogenaamde micro-vlinders die op Esdoorn gespecialiseerd zijn. Een verbeterde luchtkwaliteit zorgt voor terugkerende korstmossen. Daar profiteren dan weer de vlinders van die leven van korstmossen zoals de Korstmosuilen.

Sommige vlinders overwinteren in schuren, kelders of zolders. Ze gaan in een winterrust en wachten tot het buiten warm genoeg is en er voldoende bloemen bloeien (nectar). Ze maken tijdelijk van de gebouwen gebruik als overwinteringslocatie. Vlinders zoals de Citroenvlinder en de Dagpauwoog maken een soort natuurlijke anti-vries (glycerol) aan die hen beschermt tot min 10 °C en meer. In zachte winters zijn overwinterende vlinders zelfs vatbaarder voor schimmels en ziekten. Vrieswinters zijn voor een soort als de Citroenvlinder dus gunstiger dan zachte winters.   

Veel vlinders planten zich ook in de stad voort, maar de meeste vlinders komen alleen maar langs op zoek naar nectar en rottend fruit. Afgaande op de waardplanten kan men verschillende vlinders verwachten in een bepaald stedelijk gebied. Over het algemeen kan men stellen dat het uitbreiden van bebouwing zal leiden tot het verdwijnen van geschikte leefgebieden voor vlinders. Anderzijds dragen bomen, struiken en kruidachtige planten bij aan het behoud van de aanwezige vlinderbestanden. Oude, rommelige parken zijn over het algemeen rijk aan vlinders.

Noch de verkeersintensiteit, noch de kwaliteit van het achterland heeft enige invloed op de diversiteit aan vlinders in bermen. Vooral de aanwezige plantensoorten zijn bepalend voor het voorkomen van vlinders. Ook zeldzame soorten kunnen in bermen leven als de waardplant waarop de rupsen leven er maar groeit: Adonisblauwtje, Dwergblauwtje, Heideblauwtje, Zwartsprietdikkopje en Heivlinder. In de bermen in en rond steden zijn, Icarusblauwtje, Kleine Vuurvlinder en Geelsprietdikkopje algemeen.

De eisen die vlinders stellen aan hun waardplanten en vooral de omgeving waarin deze planten groeien bepalen de aanwezigheid van een soort. Een belangrijke vereiste voor de groei en ontwikkeling van de rupsen is de chemische samenstelling van de plant. Vooral het stikstofgehalte, het koolstofgehalte en de verhouding tussen beide bepalen de voedingswaarde van de plant. Stikstofdepositie kunnen invloed hebben op de chemische samenstelling van de waardplant en daardoor een negatief effect hebben op de ontwikkeling van de rupsen. Stikstofdepositie zorgt voor een toename van soorten va stikstofrijke bodems en een afname van planten van voedselarme, kruidachtige vegetaties. Dit leidt tot een verruiging; de lage waardplanten verdwijnen en er ontstaat een gewijzigd (koeler) microklimaat voor de rupsen.  

Tussen Utrecht en Amersfoort zijn er zogenaamde “vlinderbanen” van 20 km lang bestaande uit natuurgebieden, wegbermen, spoordijken en oevers met een vlindervriendelijk beheer met vlinderplanten (zowel nectar- als waardplanten). In het najaar wordt de nectar schaars in het buitengebied en de meeste vlinders zijn dan ook te zien in het stedelijk gebied. Experts verwachten dat vaker aanhoudende warmte, in combinatie met extreme weersomstandigheden (hevige regenval maar ook droogtes) meer verliezers zal opleveren dan winnaars. Vlinders geven de voorkeur aan gevarieerde en beschutte plekken. Open akkerland en uitgestrekte heidevelden trekken weinig vlinders aan. In de stad daarentegen is de trefkans op vlinders heel behoorlijk.

Overwinterende vlinders moeten na de winter kunnen aansterken. Ze halen dan hun voedsel bij vroegbloeiers zoals Winterbloeiende Heide, Klein Hoefblad, bolgewassen en Wilg-soorten. Ze houden van afwisseling, gemengde borders en beschutting tegen de wind door hogere bomen en struiken. De aanwezigheid van nectarrijke bloemen (bijvoorbeeld Buddleja) en de waardplanten van de rupsen (bijvoorbeeld Wilde Judaspenning) in de natuurtuin trekken veel vlinders aan.

Nachtvlinders zijn vaak mobieler dan dagvlinders waardoor voor hen niet de lokale, maar vooral de landschappelijke schaal van belang is: in een meer natuurlijk landschap zijn heel wat meer soorten te vinden dan in de stad. Nachtvlinders lijden dan ook sterk onder de habitatversnippering door verstedelijking, maar ook onder de lage kwaliteit van het landbouwlandschap. Toch zijn er ook hier enkele winnaars: enkele zuidelijke en warmteminnende nachtvlindersoorten krijgen in warmere steden vaste voet aan wal in Vlaanderen. In het rupsstadium zijn nachtvlinders belangrijke planteneters. Minder plantenvraat kan gevolgen hebben voor het ecosysteem, want deze vraat is een vorm van natuurlijk vegetatiebeheer. De nachtvlinders vormen zowel in het rups- als in het volwassen stadium een belangrijke voedselbron voor bijvoorbeeld vogels en vleermuizen. Mogelijk bestaat er een verband tussen de achteruitgang van de nachtvlinders en de achteruitgang van de diersoorten die zich er mee voeden.      

De uilen bij de nachtvlinders zijn sterk afhankelijk van nectar. Het merendeel van deze soorten zet eitjes af op kruiden en grassen. Volwassen spanners hebben een lagere voedselbehoefte. Het grootste deel leeft als rups van de groene delen van bomen en struiken. Ook de andere nachtvlinders zetten vooral op bomen en struiken hun eitjes af. Verschillende soorten leven als rups van korstmossen, algen of hout. Veel nachtvlinders nemen als volwassen dier geen voedsel meer op.

Nachtvlinders zetten in meer verschillende leefgebieden en ook op andere waardplanten eitjes af dan dagvlinders. Veel nachtvlinders zetten hun eitjes af op planten in boszomen. Een belangrijke groep waardplanten zijn oeverplanten, ook in bosgebieden waar ze langs sloten gedijen. De rupsen leven er vaak op hoge kruiden of grasachtigen, zoals Riet, Rietgras, Gele Lis en Koninginnekruid. Oeverplanten en boszomen mogen slechts eenmaal, in de herfst worden gemaaid. Jaarlijks wordt best slechts een (ander) derde deel gemaaid, want in deze periode verblijven nog veel rupsen van de in deze gebieden talrijk voorkomende nachtvlinders op de al dan niet uitgebloeide bloemhoofden of in de stengels.  

Nachtvlinders navigeren door een vaste hoek met de maan aan te houden. Omdat die ver weg staat vormt hij een bruikbaar kompas en kan de vlinder een rechte lijn volgen. Nabije lichten zoals straatlantaarns geven vlinders het gevoel dat ze afdrijven; ze ze willen dit dan steeds corrigeren en vliegen dus in een spiraal naar binnen. Nachtvlinders gaan achteruit door de aantasting van de leefgebieden, versnippering, intensieve landbouw. Op moderne boerenbedrijven is nauwelijks ruimte voor de kleinschalige variatie waar juist zoveel dieren, waaronder nachtvlinders, gek op zijn. Ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen speelt een rol. Ook veel andere soorten insecten die een belangrijke rol vervullen zijn sterk achteruitgegaan. Er moet dus echt gezorgd worden voor betere leefomstandigheden voor onze vlinders en de steden kunnen daarbij een grote rol spelen.  


De soorten

De Bonte Bessenvlinder (Abraxas grossulariata) of Harlekijn komt nog vrij algemeen voor in bossen met struikgewas en houtwallen. Hij komt soms in tuinen. Het is een nachtactieve vlinder. De waardplanten zijn Sleedoorn, Hazelaar, Meidoorn-soorten en Kruisbes. Ook op Aalbes kunnen de rupsen voorkomen. De verpopping vindt plaats in een los spinsel dat aan de waardplant is gehecht. De volwassen vlinder bezoekt graag Meidoorn-soorten en Sleedoorn.  

De vlinder Acentria ephemerella komt voor bij plantenrijk stilstaand en langzaam stromend water. Er zijn zowel gevleugelde als ongevleugelde vrouwtjes. De ongevleugelde vrouwtjes verlaten het water niet. Ze steken voor de paring enkel het achterlijf uit het water. De rupsen voeden zich met Brede Waterpest en Aarvederkruid.

De Doodshoofdvlinder (Acherontia atropos) is een soort uit Afrika die in kleine aantallen richting Midden- en Noord-Europa trekt. In onze streken plant hij zich niet met succes voort. De vrouwtjes blijven namelijk steriel. Het is geen bloembezoeker, maar hij neemt voedingsstoffen op uit rijp fruit. Soms snoept deze vlinder honing uit nesten van de Honingbij, waarvan de wachterbijen de vlinders dan vaak met hun steken doden. De vlinder steekt met de zuigsnuit raatcellen aan om honing te zuigen. Het vrouwtje legt eitjes op Boksdoorn, Bitterzoet, Wilde Liguster, Aardappel, Tomaat, Gewone Sering en Kool. De verpopping vindt plaats in de herfst. De rups kruipt dan de grond in, spint een stevige cocon en verpopt daarin. Bij ons overleven de rupsen de winter (nog) niet. Enkel de herfstgeneratie kan inheems zijn, doordat de vrouwtjes onvruchtbaar en de poppen niet vorstbestendig zijn. De vlinder en de rups zijn onschadelijk.

De Kleine Wasmot (Achroia grisella) is een motje dat voorkomt in bijenkasten of in hommelnesten. Soms kan men deze soort ook in woningen aantreffen. De rupsen voeden zich met bijenwas en stuifmeelresten, maar ook met honing.

Het Bont Schaapje (Acronicta aceris) is een nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, lanen, stadsparken en tuinen. De rupsen verpoppen zich meestal in dood hout; ze knagen een gang waarvan de uitgang wordt dichtgemaakt met zijde. De soort overwintert als pop, soms meerdere jaren.  De verpopping gebeurt in de strooisellaag of in holtes in de buurt van de waardplanten. De overwintering gebeurt als pop. De waardplanten van de rups zijn Gewone Esdoorn, Witte Paardekastanje, Zomereik, Boswilg en Hazelaar.

De Zuringuil (Acronicta rumicis) komt vooral in zandige gebieden voor. Het is een algemene vlindersoort. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Ridderzuring, Braam, Cipreswolfsmelk, Struikhei, Smalle Weegbree, Knoopkruid en Gewone Paardenbloem.

De Drietand (Acronicta tridens) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen, moerasachtige gebieden, wegbermen, lanen, parken en tuinen. De soort overwintert als pop, soms meerdere jaren, in een licht spinsel onder de schors, in een schorsspleet of in dood hout. De waardplanten zijn Sleedoorn, Meidoorn-soorten, Wilg-soorten en Berk-soorten.   

De Gevlamde Uil (Actinotia polyodon) is een nachtvlinder die voorkomt op allerlei droge terreinen, zoals wegbermen en droge hooilanden. De waardplant voor de rups is het Sint-Janskruid.

De Horzelvlinder (Aegeria apiformis) komt voor in populierenlanen, omdat de waardplanten van de rupsen Populier-soorten zijn. De rupsen hebben twee jaar nodig voor hun ontwikkeling. Het eerste jaar houden ze zich op onder de schors. In het tweede jaar dringen ze het hout van het onderste deel van een stam binnen; soms dringen ze de wortels binnen.  

De vlinder Agapeta zoegana is een vrij zeldzame micronachtvlinder. Het is een opvallend gekleurde bladroller waarvan de rupsen op Knoopkruid leven.

De Kleine Vos (Aglais urticae) is een dagvlinder die het hele jaar door kan worden gezien. Deze vlinder kan in allerlei biotopen voorkomen zoals tuinen, ruigten, bosranden en bermen, ook in stedelijke gebieden. In de stad komt hij vaak voor in grazige ruigten met veel distels en andere ruigtekruiden. De vlinder overwintert op allerlei beschutte plaatsen, zoals in gebouwen. Men kan hem in februari reeds op de bloemen van Groot Hoefblad en Gewone Paardenbloem aantreffen. Later in het jaar worden de vlinders ook gezien op Speenkruid, Hemelsleutel en Wilg-soorten. De eieren worden afgezet op Grote Brandnetel. De rupsen leven eerst gezamenlijk in een spinsel met zo’n 300 rupsen. Wanneer de plant is kaalgevreten zoeken de rupsen een andere Grote Brandnetel op. De rupsen krijgen via het voedsel bepaalde stoffen van de waardplant binnen en worden daardoor door vogels gemeden. De poppen worden wel door vooral mezen gegeten. Er zijn twee generaties per jaar. De vlinders van de tweede generatie overwinteren. De vlinder kan tot september of soms nog later worden gezien. De verpopping gebeurt in een andere vegetatie dan deze van de Grote Brandnetel. De Grote Brandnetel is niet alleen de waardplant van deze vlinder; ook de paring geschiedt meestal op de onderkant van een blad van de Grote Brandnetel. Enkele opeenvolgende zachte winters gevolgd door een koudeperiode kunnen nefast zijn voor de reeds uit de “winterslaap” ontwaakte vlinders. Bij zonnig weer gebruiken vlinders hun vleugels als zonnecollector om warmte op te vangen en deze te vervoeren naar hun lichaam, waar zich de spieren bevinden.

De Tauvlinder (Aglia tau) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen en hagen. De vrouwtjes zitten overdag laag bij de grond. De waardplanten van de rupsen zijn in de stad vooral Beuk, Zomereik en Ruwe Berk.

De Kleine Voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia) heeft als enige waardplant de Zomereik. Deze nachtvlinder komt voor in oude volgroeide eikenbossen en struwelen met oude Eik-soorten. De vlinder kan ook in parken, boomgaarden en tuinen worden gezien. De mannetjes rusten overdag soms op boomstammen, maar zitten dan meestal achter schors of in bastspleten. Het vrouwtje bezit slechts kleine vleugelstompjes. De soort overwintert als pop in de grond.

De Grote Voorjaarsspanner (Agriopis marginaria) is een nachtvlinder die vooral kan worden gezien in loofbossen, maar ook in struwelen, heiden, ruige graslanden en tuinen. Alleen het mannetje vliegt. Het vrouwtje bezit enkel vleugelstompjes. De waardplanten van de rups zijn diverse loofbomen, zoals Zomereik. De soort overwintert als pop in de grond.

De Windepijlstaart (Agrius convolvuli) trekt jaarlijks vanuit Afrika en het Middellandse Zeegebied in wisselende aantallen naar het noorden. Het is bij ons geen inheemse soort. Hij komt onregelmatig verspreid voor in parken en tuinen. Deze vlinder bezoekt ‘s nachts bloemen met een lange kroonbuis, bijvoorbeeld Siertabak, Vlambloem en Wilde Kamperfoelie om nectar te drinken. Tijdens het drinken blijft hij in de lucht hangen. De waardplanten van de rupsen zijn Akkerwinde en Haagwinde. De verpopping gebeurt in de grond.

De Gewone Worteluil (Agrotis exclamationis) is een algemeen voorkomende nachtvlinder die voorkomt in tuinen, op graslanden, in akkers en op ruige terreinen. De waardplanten van de rups zijn Muur-soorten, Kleefkruid en de moestuinsoorten Raap en Aardappel.

De waardplanten van de rupsen van de Puta-uil (Agrotis puta) zijn Zuring, Gewone Paardenbloem, Varkensgras en andere kruidachtige planten. De rupsen komen ook voor in gekweekte sla.

Bij de Gewone Velduil (Agrotis segetum), ook Zaaduiltje genoemd, leven de rupsen van de wortels van allerlei kruidachtige planten. In akkers en tuinen kan deze rups dus wel enigszins schadelijk zijn.  

De Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia) is een nachtvlinder, waarvan het vrouwtje ongevleugeld is. Deze vlinder komt vooral voor in open bossen, ook struwelen, parken en tuinen. Het vrouwtje loopt ’s nachts op de stam van de waardplanten. De rups verpopt zich in de grond onder de waardplant in een losse cocon. De soort overwintert als pop. De waardplanten van de rups zijn diverse loofbomen en struiken, zoals Sleedoorn, Zomereik, Beuk en Gewone Esdoorn.

De Schijn-piramidevlinder (Amphipyra berbera) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen, struwelen, parken en tuinen. De volwassen vlinders bezoeken vaak bloedende bomen. Overdag verbergen ze zich in holle bomen, achter schors, in nestkasten of in gebouwen, vaak met meerdere exemplaren bij elkaar. De waardplanten voor de rups zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder Eik-soorten, Wilg-soorten, Beuk, Linde-soorten en Rhododendron. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag of in de grond. De soort overwintert als ei in een bastspleet.

De Piramidevlinder (Amphipyra piramidea) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen, struwelen, parken en tuinen. De volwassen vlinders bezoeken vaak bloemen van de Buddleja. Overdag verbergen ze zich in holle bomen, achter schors, in nestkasten of in gebouwen, vaak met meerdere exemplaren bij elkaar. De waardplanten voor de rups zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder Eik-soorten, Sporkehout, Gewone Esdoorn, Berk-soorten, Meidoorn, Sleedoorn, Wilde Kamperfoelie en Wilde Liguster. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag of in de grond. De soort overwintert als ei in een bastspleet.

Het Oranjetipje (Anthocharis cardamines) bewoont vochtige gras- en hooilanden in bosrijke gebieden, maar komt ook voor in beschutte tuinen of parken waar de waardplanten voorkomen. De soort is vrij honkvast. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op of vlakbij de bloemen van vooral Look-zonder-Look, Pinksterbloem, Wilde Judaspenning, Bittere Veldkers en Herik. In tuinen worden ook eitjes afgezet op onder meer Tuinjudaspenning. Al deze waardplanten behoren tot de familie van de kruisbloemigen. Ze bevatten glucosinolaten, dit zijn scherp smakende stoffen die alleen door gespecialiseerde dieren kunnen worden verteerd. Per plant wordt slechts één eitje afgezet. Bij het afzetten van het eitjes wordt een geurspoor achtergelaten zodat andere vrouwtjes (of het vrouwtje zelf) weten dat daar reeds een eitje werd gelegd. Een plant biedt immers maar voldoende voedsel voor één rups. Bovendien eet de eerste rups die is uitgekomen na haar eigen eiomhulsel ook eventuele andere aanwezige eitjes op. De planten met de meeste bloemhoofdjes genieten de voorkeur voor de eileg. Deze planten zullen namelijk veel voedsel voor de rupsen opleveren. De rupsen voeden zich met andere vlindereitjes die ze aantreffen op de plant, met zaadknoppen, bloemknoppen, bloemen en bladeren van de waardplant. Eerst worden de bloemblaadjes gegeten. De rupsen bezitten gevorkte haren die een vloeistof produceren die bij mieren in trek is.  Vaak zijn de rupsen het slachtoffer van sluipwespen van het genus Trichogramma en Apanteles en van sluipvliegen van het genus Phryxe. De volgroeide rups verlaat de waardplant en zoekt in de omgeving een geschikte plaats om te verpoppen. De poppen hangen aan een stengel dicht bij de bodem. De rupsen verpoppen zich bij voorkeur op Braam, omdat de pop op een doorn lijkt. Als echter alle bramen zijn weggemaaid of de bramenruigte staat te ver, is de sterfte onder de slecht gecamoufleerde poppen hoog, en mogelijk is dat funest voor de populatie. Vandaar het belang voor deze vlinder van struiken, bosranden en ruigten. Sommige poppen overwinteren 2 jaar. Mannetjes sluipen een week vroeger dan de vrouwtjes uit de pop en leggen grotere afstanden af. De vrouwtjes blijven vrijwel steeds in de omgeving van de waardplanten. De mannetjes besteden heel wat tijd aan het rondvliegen op zoek naar een vrouwtje. Het mannetje volgt vaak een vaste route langs bosranden, houtwallen, bermen en dit meerdere keren per dag. De vrouwtjes vliegen vooral boven ruige graslanden en open bosplekken, maar komen ook in tuinen. Het Oranjetipje is ook in het stedelijk gebied een regelmatig geziene vlinder, vooral op die plaatsen waar de voornoemde planten aanwezig zijn.

De Bleke Grasworteluil (Apamea lithoxylaea) komt voor op droge, niet sterk bemeste graslanden, in tuinen, op zandgronden en in duinen. Het is een zeldzame, nachtactieve vlinder. De waardplant van de rups is Veldbeemdgras.

De Hommelmot (Aphomia sociella) legt eitjes in de zomer. De rupsen leven in hommel- en wespennesten, zelden in bijenkorven. Ze voeden zich met de afvalresten in het nest en nadien ook met de raten. Ook wespen- en hommellarven worden niet versmaad. De rupsen kunnen de nesten volledig vernielen. De Hommelmot vliegt ’s nachts. Hij komt regelmatig op licht af.

De Streepblokspanner (Aplocera plagiata) komt voor op droge plaatsen, heiden en langs bosranden. De rupsen leven op het Sint-Janskruid.

De Slakrups (Apoda limacodes) is een nachtvlinder die te vinden is in loofbossen, struwelen, bosachtige heiden, duinen en tuinen. De volwassen vlinder kan geen voedsel meer opnemen. Deze vlinder vliegt vooral ’s nachts. De waardplanten van de rups zijn Zomereik, Haagbeuk, Beuk en Gewone Esdoorn.  

Het Landkaartje (Araschnia levana) komt vooral voor in ruigten, bosranden, graslanden in de buurt van bossen, open bossen en tuinen in een bosrijke omgeving. De eitjes worden afgezet op de onderkant van de bladeren van jonge exemplaren van de Grote Brandnetel op beschaduwde en vrij vochtige plaatsen. Na het uitkomen leven de rupsen in groepjes samen. De verpopping gebeurt op de waardplant zelf of in de onmiddellijke omgeving. De pop overwintert. De mannetjes zijn territoriaal en volgen vaak bosranden op zoek naar een vrouwtje. In de stad is dit een algemene soort van parken en groengebieden die zich meer buiten het centrum situeren, zoals in de stadsrand.

De Grote Beer (Arctia caja) komt voor op open, iets vochtige plaatsen, in bossen, in bosranden, in stadsparken, in wegbermen, in rietlanden en op graslanden. Het is een nachtactieve vlinder die overdag rust. In het vlinderstadium voedt hij zich niet meer. De rupsen zijn dicht en lang behaard en kunnen irritatie veroorzaken. De rups overwintert. De verpopping gebeurt in een cocon op de grond in het voorjaar of de zomer. De waardplanten van de rups zijn Boswilg, Framboos, Sleedoorn, Grote Brandnetel en Moerasspirea. De mannetjes worden gemakkelijk aangetrokken door licht.

Het Bruin Blauwtje (Aricia agestis) is een vlinder die voorkomt op droge, schrale graslanden, in duinen, droge bosranden en droge heidevelden met een korte vegetatie, maar ook op opgespoten terreinen met een pioniersvegetatie. De vlinder komt het meest voor in kalkstreken. De vlinder fladdert vaak in groep rond Braam. De eitjes worden gelegd op Kleine Ooievaarsbek en Gewone Reigersbek op zandige bodem, op Geel Zonneroosje in kalkgraslanden. De waardplanten moeten in een vrij open en lage vegetatie staan. De rupsen overwinteren op de onderkant van de bladeren. De verpopping gebeurt op de grond of bij mieren. Het Bruin Blauwtje leeft op plaatsen waar de grond open is en lage vegetaties aanwezig zijn. Extensieve begrazing en een gefaseerd maaibeheer kunnen gunstig zijn. In de stad komt deze vlinder algemeen voor, maar zelden in grote aantallen, vooral op korte, schrale, grazige vegetaties met bloeiende nectarplanten en op droge, braakliggende terreintjes langs wegen en spoorlijnen.

Het Zwart Beertje (Atolmis rubricollis) is een nachtvlinder die op warme, zonnige dagen, soms in grote aantallen, rond de toppen van Eik-soorten of naaldbomen vliegt. Hij komt voor in loof- en naaldbossen, op droge heidevelden en soms ook in een stedelijke omgeving. De waardplanten van de rups zijn Groot Dooiermos en andere korstmossen op allerlei bomen en struiken. De soort overwintert als pop in een zijden cocon onder mos in de strooisellaag.

De Gamma-uil (Autographa gamma) bewoont open gebieden zoals cultuurlandschappen, stadsparken en open tuinen. Het is een zeer algemene en zeer mobiele soort. Hij vliegt zowel ’s nachts als overdag op allerlei bloemen en zuigt er de nectar uit. Deze vlinder bezoekt graag de Vlinderstruik, de Grote Teunisbloem, distelsoorten en bloemen op balkons. Het is een trekvlinder, die vanuit Zuid-Europa tot in Scandinavië vliegt. In de zomer plant de vlinder zich in onze streken voort. In de herfst trekt de populatie van nakomelingen gedeeltelijk weer naar het zuiden. Vrouwtjes die hier geboren zijn, zijn merendeels onvruchtbaar. Hij overwintert als rups, pop of vlinder. De winters mogen niet te streng zijn. Er verschijnen maandenlang nieuwe immigranten, waardoor er tot in november rupsen te vinden zijn, die onze winters meestal niet overleven. De waardplanten van de rupsen zijn onder meer Luzerne, Grote Brandnetel, Peen, Veldsalie, Gewone Paardenbloem.

De Grote Groenuil (Bena bicolorana) is een nachtvlinder. Volwassen vlinders vliegen in loofbossen en parken. De jonge rupsen overwinteren op of vlak bij een knop van de waardplant. De rupsen foerageren op de knoppen en de bladeren. De verpopping vindt plaats in een stevige cocon, meestal op of onder een blad van de waardplant, maar ook wel in de strooisellaag. De waardplanten zijn Eik- of Berk-soorten.

De Peper-en-Zoutvlinder (Biston betularia) is een nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, parken en tuinen. Hij heeft een wit-gevlekte of vrijwel volledig zwarte tekening. De volledig zwarte soort ontwikkelde zich in de negentiende en twintigste eeuw in industriestreken waar het een voordeel was om zwart gecamoufleerd op de zwart berookte boomstammen te zitten. Deze zwarte vorm noemt men ook wel de “carbonaria”-variëteit. Het verschijnsel noemt men “industrieel melanisme”. De zwarte vorm ontstond door een toevallige genetische mutatie die op zich geen enkel verband had met de luchtverontreiniging. Een andere vorm met een okergele grondkleur wordt de “ochrearia”-variëteit genoemd. De lichte vorm is aangepast aan de normale kleur van Berkenbast. Heden komen de witgevlekte en de zwarte kleurvormen bijna in dezelfde aantallen voor. De rupsen ontwikkelen zich op de waardplanten Ruwe Berk (vooral), Zomereik, Boswilg, Sleedoorn en Zwarte Els.

De Meriansborstel (Calliteara pudibunda) is een vlinder die voorkomt in loofbossen, langs hagen, in parken en tuinen. De vlinder is nachtactief. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Haagbeuk, Beuk, Zomereik, Hazelaar, Ruwe Berk, Wilde Appel, Appel en Wilde Lijsterbes. De rupsen verpoppen zich in een spinsel tussen bladafval. In het spinsel zijn veel haren verwerkt. De pop overwintert.

De Paardenkastanjemineermot (Cameraria ohridella) veroorzaakt massaal bruine vlekken op de bladeren van de Witte Paardenkastanje. De rupsen vreten gangen in het blad waardoor tussen de bladoppervlakken een bruine, platte holte, een bladmijn ontstaat. In die holte bevinden zich de rupsen of poppen. Er zijn 3 generaties per jaar. De poppen van de derde generatie overwinteren in het blad. Deze vlinder komt oorspronkelijk uit Azië. Hij is in 1984 voor het eerst in Macedonië ontdekt en beschreven. Ondertussen koloniseerde hij heel Europa. Sinds het einde van de jaren 1990 komt de soort in Vlaanderen voor. De natuurlijke vijanden zoals sluipwespen ontbreken nog zodat de populaties blijven groeien. De bladeren kunnen volledig bruin worden en volledig afvallen. De bomen worden niet ziek en sterven niet door de aantasting. Deze mineermot is niet de oorzaak van de zogenaamde “bloedingsziekte”, die door een bacterie (vermoedelijk Pseudamonas sp.) wordt veroorzaakt.

De Appeltak (Campaea margaritata) is een vlinder die vooral voorkomt in loofbossen maar ook in struwelen, parken en tuinen. Het is een vrij algemene soort. De vlinders rusten aan de onderzijde van bladeren van bomen en struiken. De waardplanten van de rupsen zijn Beuk, Haagbeuk, Zomereik, Ruwe Berk, Boswilg en Sleedoorn. De soort overwintert als jonge rups, plat tegen een twijg van de waardplant aangedrukt.

Het Kaasjeskruiddikkopje (Carcharodes alcaea) is een zuidelijke soort waarvan het verspreidingsgebied zich tengevolge van de klimaatverandering (opeenvolging van warme zomers) en de aanwezigheid van geschikt habitat in een aantal natuurgebieden noordwaarts uitbreidt. Als we dit vlindertje een kans gunnen om zich bij ons te handhaven, is het van belang dat de waardplanten van dit mooie vlindertje voorhanden zijn. De waardplanten zijn het Muskuskaasjeskruid en het Vijfdelig Kaasjeskruid. Dit zijn planten van bloemrijke, schrale graslanden in kalkrijke streken. Het Muskuskaasjeskruid komt ook vaak voor in de buurt van gebouwen en op iets beschaduwde plaatsen die door de mens zijn beïnvloed. De groeiplaatsen van het Vijfdelig Kaasjeskruid zijn vaak steenachtig, zoals op spoordijkhellingen. Bloemrijke wegbermen, hooilanden en tuinen zijn zeer geschikt voor deze vlinder. Het stedelijk milieu heeft alle troeven in handen om deze vlinder aan te trekken.   

Het Kroosvlindertje (Cataclysta lemnata) komt voor bij rijk begroeide stilstaande wateren die bedekt zijn met Klein Kroos of Kikkerbeet, die de waardplanten zijn voor de rupsen. De jonge rupsen kunnen nog ademen door de huid, maar in een later stadium zijn ze omgeven door een luchtbel. Ze bouwen een soort onderkomen met Kroos- of Kikkerbeetblaadjes en leven vlak onder het wateroppervlak.

Het Rood Weeskind (Catocala nupta) komt vooral voor in vochtige loofbossen, in houtwallen, tuinen, parken en duinen. De vlinder is zowel overdag als ’s nachts actief en dan vooral bij zwoel weer. Hij komt weinig op licht af. De vlinders drinken graag sappen uit gistend afgevallen fruit. De waardplanten van de rupsen zijn Katwilg en Ratelpopulier. In de stad zal het dus vooral gaan om de Ratelpopulier. Deze vlinder wordt vaak aangetroffen op de schors van bomen die door uitwerpselen van Aalscholverkolonies zijn afgestorven. Deze bomen kan men soms vinden op “eilandjes” in vijvers van grotere stadsparken. Hij is ook soms op huismuren aan te treffen.

Het Karmozijnrood Weeskind (Catocala sponsa) is een vlinder die voorkomt in uitgestrekte, oude eikenbossen, soms ook in oude tuinen en parken. De soort overwintert als ei op de waardplant. De jonge rupsen foerageren op de bloemen en de bladknoppen van de waardplant. Oudere rupsen foerageren op de bladeren en verbergen zich overdag in een schorsspleet of op een tak van de waardplant. De waardplant van de rupsen is de Zomereik. Ze voeden zich met de bladeren. De verpopping vindt plaats in een cocon tussen de bladeren.

Het Boomblauwtje (Celastrina argiolus) is een vlinder die in uiteenlopende biotopen voorkomt zoals bosranden, open bossen, heideterreinen en tuinen. In de stad komt hij voor in allerlei parken, tuinen en plantsoenen. De aanwezigheid van opgaande vegetatie en waardplanten is van belang. Hij wordt regelmatig gezien in de Leuvense binnenstad. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op de waardplanten Sporkehout, Hulst, Struikhei, Grote Kattenstaart, Klimop en Hop. Naargelang de waardplant voedt de lichtgroene rups zich met bloemknoppen, vruchten of bladeren. De vlinder voedt zich met honingdauw.

De Hermelijnvlinder (Cerura vinula) komt voor op iets vochtige zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen in (broek-)bossen, parken, beekoevers en bosranden waar de waardplanten voorkomen. Het is een nachtactieve soort. De waardplanten van de rupsen zijn Ratelpopulier en Boswilg. De verpopping gebeurt in een stevige cocon van aan elkaar gekleefde houtspaanders. De pop overwintert.

De Witte Eenstaart (Cilix glaucata) komt voor op warmere plaatsen in bosranden, heggenlandschappen, bosachtige gebieden, heiden, tuinen en parken. Het is een zeldzame vlinder. De waardplanten van de rupsen zijn Sleedoorn en Eenstijlige Meidoorn.

De Bruine Wapendrager (Clostera curtula) komt voor in droge bosachtige gebieden en bosranden en soms ook in parken en boomrijke tuinen. De vlinder is een nachtactieve vlinder. De waardplanten van de rupsen zijn in de stad Ratelpopulier, buiten de stad eerder Boswilg en Katwilg.

Het Hooibeestje (Coenonympha pamphilus) is een nog algemeen voorkomende vlinder. Deze vlinder heeft een voorkeur voor open, grazige plaatsen, vrij voedselarme droge graslanden, wegbermen, bosranden en heidegebieden. Soms wordt hij ook gezien in parken en tuinen. De vlinders zijn tamelijk honkvast en verplaatsen zich hoogstens tot 120 m ver. De mannetjes verdedigen heftig hun territorium. De territoria zijn meestal gesitueerd rond bomen of struiken. De waardplanten voor de rupsen zijn verschillende soorten grassen, zoals Zwenkgras-, Struisgras- en Reukgras-soorten. In het stedelijk milieu kunnen Gewoon Struisgras en Fioringras als waardplant worden gevonden. De rups overwintert. Deze vlinder is vaak samen te zien met het Bruin Zandoogje. In de stad vinden we deze vlinder vooral in schrale en droge, grazige vegetaties met een zandige ondergronden zwervend op braakliggende terreinen; in havengebieden kan hij talrijk voorkomen.

De Zuidelijke Luzernevlinder (Colias alfacariensis) komt vooral in graslanden met een lage begroeiing voor. In onze streken is dit nog een dwaalgast. Een belangrijke waardplant van de rupsen is het Bont Kroonkruid.

De Oranje Luzernevlinder (Colias croceus) komt vooral in bloemrijke graslanden en wegbermen voor. Het is een trekvlinder, die vanaf eind april hier kan aankomen en een generatie kan voortbrengen vanaf juni. De eitjes worden afgezet op de waardplanten Luzerne en andere vlinderbloemigen. De rupsen overwinteren. De rupsen kunnen enkel zachte winters overleven. Ze zijn niet bestand tegen langdurige vochtigheid of vriestemperaturen. In de stad komt hij vooral voor op ruige terreinen en grasvelden.

De Gele Luzernevlinder (Colias hyale) komt vooral op open terrein in laagland in bloemrijke graslanden, Klaver- en Luzernevelden voor. Deze vlinder is een trekvlinder, die vanaf mei hier kan aankomen. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op de waardplanten Luzerne, Witte Klaver, Hopklaver en Vogelwikke. De rupsen overwinteren. Bij ons kunnen de rupsen enkel zachte winters overleven.

De Hazelaaruil (Colocasia coryli) is een vrij algemene nachtvlinder. De rupsen foerageren ’s nachts en verbergen zich overdag veelal tussen samengesponnen bladeren. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag, onder mos of aan de basis van de stam van de waardplant. De waardplanten zijn Haagbeuk, Hazelaar, Beuk en Zomereik.

De Gepluimde Spanner (Colotois pennaria) komt vooral voor in loofbossen, soms ook in parken en tuinen met voldoende bomen. De soort overwintert als ei op de waardplant. De waardplanten van de rupsen zijn bij voorkeur Zomereik, maar ook Boswilg, Sleedoorn en Haagbeuk. De rups verpopt zich in de grond.

De Zwartvlekwinteruil (Conistra rubiginosa) is een vlinder die zich sterk uitbreidt. Het is een algemene soort geworden. Het is een vlinder van loofbossen, bospaden, open plekken in bossen, houtwallen, verwilderde tuinen en boomgaarden, ook in het stedelijk gebied. Hij bezoekt graag de nog laat bloeiende Klimop. De rupsen leven op diverse loofbomen en struiken, waaronder Sleedoorn, Gewone Sering, Appel en Roos-soorten. Oudere rupsen komen ook voor op kruidachtige planten. Als de temperatuur gunstig is, blijft de vlinder de hele winter actief. Hij komt op bloemen, fruit en boomsappen. Soms wordt hij rustend tussen stapels houtblokken aangetroffen.  

De Bosbesuil (Conistra vaccinii) is een nachtvlinder. Hij overwintert als imago. Hij heeft als waardplanten allerlei loofbomen en struiken en in latere stadia ook kruidachtige planten.

De Hyena (Cosmia trapezina) komt algemeen voor in bosachtige gebieden, tuinen en parken. De rupsen van deze nachtvlinder vallen andere rupsen aan en voeden zich ermee, ook deze van de eigen soort en bij een voldoende voedselaanbod geven ze de voorkeur aan de rupsen van de Kleine Wintervlinder. De eitjes worden gelegd op Haagbeuk, Hazelaar, Gewone Esdoorn, Zomereik, Sleedoorn en Winterlinde.

De Wilgenhoutvlinder (Cossus cossus) is een nachtvlinder die voorkomt in uiteenlopende, niet te droge biotopen, zoals rivieroevers, moerassen, struwelen, graslanden, ooibossen, bosranden en tuinen. Het vrouwtje zet de eitjes in groepjes af in bastspleten, vaak in de buurt van oude uitkruipgaten van rupsen of van andere beschadigingen. De waardplanten zijn bij voorkeur Eik-, Wilg- en Populier-soorten,maar ook Peer en Appel. De rups leeft onder de schors en in het hout van de waardplant. Meestal vindt de verpopping plaats buiten de boom.

De Schedeldrager (Craniophora ligustri) komt voor in open bossen of parken waar de waardplanten voorkomen. Het is een tamelijk zeldzame soort. De waardplanten van de rupsen zijn Gewone Es, Wilde Liguster en Gewone Sering. Deze vlinder wordt meer en meer gezien, ook in de stad.  

De Donkergroene Korstmosuil (Cryphia algae) is een niet zo algemene nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, gemengde bossen en boomgaarden en ook wel in parken, tuinen en lanen. De soort overwintert als rups tussen korstmossen. De verpopping gebeurt in de bast, in dood hout of in de grond. De waardplanten voor de rups zijn korstmossen, vooral deze op bomen.

De Groene Korstmosuil (Cryphia muralis) is een zeldzame nachtvlinder die vooral voorkomt in stedelijke gebieden, maar ook in bosachtige gebieden, struwelen en boomgaarden. De soort overwintert als jonge rups tussen korstmossen. De verpopping gebeurt in een spinsel. De waardplanten voor de rups zijn korstmossen op stenen, muren, daken en bomen.

De Kamillevlinder (Cucullia chamomillae) is een vlinder die weinig naar licht komt. Hij wordt snel over het hoofd gezien. Hij zet in de stad eitjes af op onder meer de Echte Kamille.

Het Dwergblauwtje (Cupido minimus) is een zeldzame vlinder die voorkomt op droge, schrale kalkgraslanden, op kalkhellingen, op heidevelden, in grindgroeven en duinen en ook, maar minder vaak, in open wegbermen. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op de enige waardplant van deze vlinder: de Wondklaver. De rupsen ontwikkelen zich in de bloemen en voeden zich met het vruchtbeginsel en ook wel met de zich ontwikkelende zaadjes van de bloemen. Het afgrazen van deze bloemen zorgt voor grote sterfte onder de rupsen. De rupsen verlaten volgroeid de waardplant en zoeken een overwinteringsplaats tussen mossen. De pop wordt bevestigd aan de onderkant van een blad of aan een plantenstengel. Soms worden de poppen meegenomen naar mierennesten. Het Dwergblauwtje is een krachtige vlieger. Vermesting zorgt ervoor dat kalkrijke wegbermen waarin de waardplant voorkomt verdwijnen. Bij het beheer moet ervoor gezorgd worden dat er een relatief korte vegetatie ontstaat waarin Wondklaver goed tot bloeien kan komen. Dit kan het beste gebeuren door een kleinschalig en gefaseerd maaibeheer omdat populaties soms maar plekken van enkele tientallen vierkante meters groot kunnen gebruiken. Ondanks het feit dat het Dwergblauwtje te boek staat als een zeer honkvaste soort, worden er toch individuen waargenomen op grote afstanden (meerdere kilometers) van hun normale vliegplaatsen.

De Appelbladroller (Cydia pomonella) komt voor in boomgaarden, waar hij schadelijk kan zijn. De vlinder zelf is onschadelijk, maar de rupsen, die in de vruchten van de waardplanten leven, kunnen een lengte van 2 cm bereiken. Ze verlaten dan de vrucht en zoeken een winterverblijf. De waardplanten van de rups zijn Appel, Wilde Peer en soms Tamme Kastanje.

De vlinder Cynaeda dentalis vliegt vooral in de schemering. De rups voedt zich met Slangenkruid. We zullen de vlinder dan ook net als de plant vooral op kalkrijke zandgronden aantreffen, maar in stedelijke gebieden ook langs weg- en spoorwegbermen en op industrieterreinen en braakliggende terreinen (tijdelijke natuur). De rups ontwikkelt zich tussen de bloemen of in de stengel. Ze overwintert in de herfst in de bladeren. Ook de verpopping gebeurt in de waardplant.  

Het Groot Avondrood (Deilephila elpenor) komt algemeen voor op open plekken in het bos, in brandgangen van het bos, langs bosranden, aan wateroevers, in wegbermen, in parken en op braakliggende percelen in de stad en ook in tuinen. Het is een vrij algemene soort. Deze vlinder is in de schemering vaak op de bloemen van Wilde Kamperfoelie, Zeepkruid, Slangenkruid en andere planten te vinden. Hij bezoekt ook tuinplanten zoals Petunia’s. Het vrouwtje legt de eitjes op de onderkant van de bladeren van de waardplanten. De rupsen zijn ’s nachts actief en verschuilen zich overdag op de grond. De waardplanten van de rupsen zullen in de stad vooralMiddelste Teunisbloem, Reuzenbalsemien, Fuchsia, Grote Kattenstaart en Walstro-soorten zijn, in de buitengebieden ook Harig Wilgenroosje en Wilgenroosje. De rups verpopt in de grond. De pop overwintert in de grond.

De Koperuil (Diachrysia chrysitis) komt algemeen voor op open tot halfopen plaatsen zoals bosranden, ruderale terreinen en tuinen, ook in stedelijke gebieden. De vlinder is in de schemering en overdag actief. De eitjes worden op de bladeren van de waardplanten Grote Brandnetel, Gevlekte Dovenetel en Slangenkruid afgezet. De rupsen overwinteren tussen de bladeren van de waardplant. In het voorjaar beginnen ze weer te eten en verpoppen ze zich. De soorten van de vlindergroep uiltjes zijn voorzien van een bijzonder gehoororgaan (het tympanaalorgaan) waarmee ze de ultrasone geluiden kunnen waarnemen van vleermuizen. Wanneer ze deze opvangen laten ze zich als “dood” neervallen op de bodem om aan hun roofvijand te ontsnappen.

De Kommawortelmot (Dichrorampha petiverella) is een nachtvlinder, die het Gewoon Duizendblad en Boerenwormkruid als waardplanten heeft. De soort overwintert als rups.

De Nullenuil (Dicycla oo) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen, struwelen en parken, vaak met een ondergroei van kruidachtige planten die bij voorkeur op een beschutte plaats groeien, en ook in akkerranden. De rupsen leven tussen samengesponnen bladeren. De waardplanten zijn Eik-soorten. De verpopping vindt plaats in een losse cocon in de grond of tussen samengesponnen bladeren. De soort overwintert als ei.   

De Maantandvlinder (Drymonia ruficornis) is een nachtvlinder die voorkomt in (eiken)bossen, maar ook in struwelen en parken met voldoende Eiken. De rupsen worden soms gezien op de lagere takken van de waardplanten, namelijk Eik-soorten. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond, vaak in de buurt van wortels die aan de oppervlakte komen.

Het Eikenuiltje (Dryobotodes eremita) is een nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, parken en tuinen. De volwassen vlinders worden vaak gezien op rijpe bramen. De eieren worden in kleine groepjes afgezet op een tak van de waardplant en overwinteren. De jonge rupsen leven in de knoppen van de waardplanten. Oudere rupsen foerageren ’s nachts op de knoppen en de bladeren en verbergen zich overdag in een spinsel tussen de jonge uitlopers of in een schorsspleet van een boom. De waardplanten voor de rups zijn Eik-soorten, soms Hazelaar en Meidoorn.  De verpopping vindt plaats in een cocon in de grond.

Het Vogelwiekje (Dypterygia scabriuscula) behoort tot de uiltjes. De waardplanten van de rupsen zijn Zuring-soorten en Varkensgras.

Het Streepkokerbeertje (Eilema complana) is een nachtvlinder die voorkomt in uiteenlopende biotopen zoals bosachtige streken op zandgronden, duinen en ook tuinen. De waardplanten van de rups zijn Groot Dooiermos en andere korstmossen.

Het Felgeel Beertje (Eilema lutorella) is een nachtvlinder. De waardplanten van de rupsen zijn Groot Dooiermos en andere korstmossen.

De Kleine Wortelhoutspanner (Electrophaes corylata) is een nachtvlinder die vooral loofbossen, struwelen en andere struikachtige plaatsen bewoont en soms ook in parken en tuinen voorkomt.  Rupsen groeien langzaam en hebben als waardplanten diverse loofbomen, zoals Zomereik, en struiken. Deze soort overwintert als pop in de strooisellaag.

De Waterlelievlinder (Elophila nymphaeata) komt algemeen voor bij stilstaande wateren met veel plantengroei. Deze lichtmot is overwegend ’s nachts actief en rust overdag onder bladeren. De rups bouwt met stukjes bladeren een soort huisje dat zich 5 tot 10 cm onder het wateroppervlak bevindt en lucht bevat. De waardplanten van de rupsen zijn Drijvend Fonteinkruid, Witte Waterlelie, Kleine Egelskop en Klein Kroos. De verpopping geschiedt in het huisje dat de rups heeft gemaakt. Na de verpopping begeeft de vlinder zich in een luchtbel naar boven en vliegt weg.

De Iepentakvlinder (Ennomos autumnaria) is een nachtvlinder van loofbossen, struwelen en tuinen. De soort overwintert als ei op de waardplant. De waardplanten zijn Berk-soorten, Zwarte Els, Zomereik en buiten het stedelijk gebied ook Blauwe Bosbes. De rups verpopt zich aan de onderkant van een blad of op de grond.

De Gehakkelde Spanner (Ennomos erosaria) is een nachtvlinder die voorkomt in bossen, parklandschappen en tuinen. De soort overwintert als ei op de waardplant Zomereik of Beuk. De rups verpopt zich tussen samengesponnen bladeren.   

Het Geelblad (Ennomos quercinaria) is een nachtvlinder van bossen, parken, struwelen en ruige graslanden. De soort overwintert als ei op de waardplanten. Deze waardplanten zijn vooral Zomereik en Beuk. De rups verpopt zich aan de onderkant van de bladeren van de waardplant.  

De micro-nachtvlinder Enolmis acanthella is een soort die behoort tot de dikkopmotten. De rupsen leven van korstmossen die op rotsen en gevels groeien. De soort rukt vanuit Zuid-Europa op naar het noorden. Hij komt sinds een 10-tal jaar in onze streken voor.

De Rijstmot (Ephestria kuehniella) komt vooral voor in pakhuizen en provisiekasten. De rupsen leven in meel. De cocons verontreinigen het meel. De rupsen voeden zich ook met andere levensmiddelen en textielwaren.  

De Gewone Bandspanner (Epirrhoe alternata) is een nachtvlinder. De waardplanten van de rupsen zijn Walstro-soorten en dit zijn planten waarvan we verschillende vertegenwoordigers in het stedelijk gebied kunnen aantreffen.

De Herfstspanner (Epirrita dilutata) is een nachtvlinder, die soms talrijk voorkomt in loofbossen, struwelen en tuinen. De soort overwintert als ei op een twijg of op de schors. De waardplanten zijn allerlei loofbomen. De rups verpopt zich in de grond.

De Grote Wintervlinder (Erannis defoliaria) komt algemeen voor in bossen, open gebieden met bomen, hagen en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn vooral Zomereik, maar ook  Ruwe Berk, Sleedoorn, Wilde Appel, Eenstijlige Meidoorn, Appel en Haagbeuk. De soort overwintert als eitje op de waardplant. Het vrouwtje heeft geen vleugels. Het kruipt uit de bodem langs de stam omhoog en wordt door het mannetje bevrucht. De eitjes worden gelegd op de bladknoppen in de boomtoppen. De eitjes overwinteren. De rupsen komen uit in april. Bij grote aantallen rupsen kunnen de bomen volledig kaalgevreten worden. Als de vraat vroeg in het voorjaar plaatsvindt, kunnen de bomen weer goed bijkomen. Wanneer ze echter jaren achtereen worden kaalgevreten gaan ze verzwakken en kunnen ze gevoelig worden voor aantastingen van bijvoorbeeld de Eikenprachtkever. Het is een vaak terugkerend verschijnsel dat Wintervlinders inderdaad laanbomen (zoals Eik-soorten) kaalvreten. De rupsen verpoppen in het strooisel.

Op 8 augustus 2014 werd in een Edegemse tuin (Vlaanderen) het Prachtpurperuiltje (Eublemma purpurina) aangetroffen. Die soort wordt maar sporadisch in West-Europa gezien. Sinds 2001 werd een beperkt aantal exemplaren gemeld in Zuid-Engeland en ook in Zuid-Duitsland durft de soort opduiken. Van dit mediterrane beestje is bekend dat het grote afstanden kan afleggen, zodat het bijgevolg als trekvlinder wordt geklasseerd. De waardplanten voor de soort komen overigens ook bij ons voor, namelijk verschillende soorten distels, met een voorkeur voor de Akkerdistel. Waarschijnlijk is Vlaanderen nog te koud om stabiele populaties van deze soort te herbergen, maar in de toekomst kan deze soort mogelijks meer worden gezien.

De Bruine Daguil (Euclidia glyphica) bewoont droge tot vochtige open gebieden, bloemrijke graslanden en wegbermen. Het is een overdag actieve vlinder, die vaak op bloemen te vinden is. De waardplanten van de rupsen zijn de vlinderbloemigen Luzerne, Gewone Rolklaver, Rode Klaver en Veldlathyrus en Vogelwikke.

De Levervlek (Euplexia lucipara) is een nachtvlinder die meestal voorkomt op nogal vochtige plaatsen, vooral in bossen, maar ook in parken en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Mannetjesvaren, Hazelaar, Grote Brandnetel, Bosrank, Groot Springzaad en Braam.

De Bastaardsatijnvlinder (Euproctis chrysorrhoea) komt voor in bosranden, lanen en vooral vroeger ook vaak in fruitboomgaarden. Het is geen algemene soort. De eitjes worden op takken en bladeren gelegd en door het vrouwtje afgedekt met goudglanzende brandhaartjes. De rupsen leven in een gezamenlijk spinsel  en hebben brandharen, die bij gevoelige personen allergische reacties kan veroorzaken (huiduitslag, jeuk, koorts). De rupsen overwinteren in de spinsels. Ter bescherming tegen vijanden spinnen ze hun brandharen ook in de nesten in. De waardplanten van de rupsen zijn Haagbeuk, Eenstijlige Meidoorn, Sleedoorn, Zomereik en Duindoorn. Ook fruitbomen zoals Appel kunnen waardbomen zijn, maar de rupsen worden in boomgaarden zwaar bestreden. De rups verpopt in een kleine cocon tussen de bladeren van de waardplanten.

De Donsvlinder (Euproctis similis) is een vlinder die voorkomt in iets vochtige open bossen, in hagen en grote parken. De eitjes worden gelegd aan de onderkant van de bladeren van de waardplanten.  De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Sleedoorn, Zomereik, Sporkehout en ook fruitbomen zoals Appel. De soort overwintert als jonge rups in een los spinsel achter losgeraakte schors of tussen dode bladeren. De verpopping gebeurt in een cocon op of onder de waardplant.

De Wachtervlinder (Eupsilia transversa) is een nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, struwelen, parken en tuinen. De soort overwintert als vlinder.  De rups foerageert ’s nachts op de bladeren van de waardplanten en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren. Deze waardplanten zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder Eik-soorten, Sleedoorn, Iep-soorten en Spaanse Aak. De rups maakt een ondergrondse cocon en verpopt zich daarin enkele weken tot maanden later. De vlinder is te zien op Klimop, bessen en rottend fruit.

De Brandnetelmot (Eurrhypara hortulata), ook Bonte Brandnetelroller genoemd, komt voor in open landschappen, bosranden, struwelen en op braakliggende gronden. De vlinder is in de schemering en ’s nachts actief. Overdag rust hij tussen de bladeren. De waardplanten van de rupsen zijn Grote Brandnetel maar ook Bosandoorn en Pepermunt.

De Zomervlinder (Geometra papillionaria), ook Groene Zomermeter genoemd, kunnen we vooral aantreffen op zandgronden in loofbossen, langs bosranden, op heideterreinen en in duinen. Soms komt hij ook in tuinen. De rupsen overwinteren op twijgen. De waardplanten van de rupsen zijn o.m. Ruwe Berk, Hazelaar en Beuk.

De Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni) komt vooral voor langs bosranden en in open bossen, struwelen, heggen, tuinen en parken. De eitjes worden vooral afgezet op de zachte, jonge bladloten van Sporkehout en Wegedoorn. De overwintering gebeurt als vlinder op planten als Hulst, Klimop, Blauwe Bosbes of Braam. De vlinder hangt dan met opgevouwen vleugels als een verdwaald geel blad tussen verdorde bladeren. In steden komt hij verspreid voor in lage aantallen, afhankelijk van de aanwezigheid van de waardplanten. De rupsen eten graag jonge blaadjes van Sporkehout en Wegedoorn. De volwassen vlinder drinkt graag op de Gewone Paardenbloem.

De Goudgele Boorder (Gortyna flavago) is een nachtvlinder. De waardplanten voor de rupsen zijn diverse kruidachtige planten, waaronder Vingerhoedskruid, Koninginnekruid en Goudsbloem.

De Vuursteenvlinder (Habrosyne pyritoides) is een bewoner van loof- en naaldbossen en houtkanten waar de waardplanten voorkomen. Deze vlinder komt vaak op licht af. De rups is nachtactief. De waardplanten van de rupsen zijn vooral Braam,  maar ook Framboos, Hazelaar en Eenstijlige Meidoorn.  

De Schaaruil (Hada plebeja) is een vrij zeldzame nachtvlinder. De rupsen van deze soort leven op allerlei lage planten, waaronder Muizenoor.

De Glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis) is een vlinder die we kunnen zien in bosranden, open bossen, parken, duinen en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Rode Kamperfoelie, Wilde Kamperfoelie en de in tuinen aangeplante Wollige Sneeuwbal. De volwassen vlinders helpen ook met de bestuiving van de Kamperfoelie-planten.  

De Kleine Zomervlinder (Hemithea aestivaria) is een vlinder die voorkomt in bossen en struwelen op heiden of graslanden en ook wel in parken en tuinen. De waardplanten zijn verschillende loofbomen en struiken. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich tussen de bladeren van de waardplant.

De Boogsnuituil (Herminia grisealis) komt voor in loofbossen, struwelen, parken en tuinen. Hij overwintert als pop in een cocon in een schorsspleet of in de strooisellaag. De waardplanten zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder Eik-soorten.

De Draak (Hybocampa milhauseri) is een vlinder die voorkomt in warme eikenbossen, beukenbossen en soms ook in parken en tuinen en soms rond straatlantaarns. De rupsen leven in de boomtoppen. De soort overwintert als pop in een met houtdeeltjes verstevigde cocon op de schors of in de strooisellaag. De poppen worden graag door spechten gegeten. De waardplanten van de rupsen zijn Zomereik, Beuk, Haagbeuk en Ruwe Berk.

De Wolfsmelkpijlstaart (Hyles euphorbiae) komt jaarlijks vanuit zuidelijker gelegen gebieden naar onze streken. Deze zeldzame pijlstaartvlinder kan goed trekken en nieuwe gebieden koloniseren, vooral warme, droge plaatsen, schrale graslanden en zonnige bosranden. Bij verstoring spreidt deze vlinder de vleugels ter afschrikking. De kleurtekening van deze vlinder verwittigt roofvijanden van giftigheid, die hij bekomt door het eten van de waardplanten. Dit is bij deze soort Cipreswolfsmelk.

De Walstropijlstaart (Hyles galli) is een zeldzame pijlstaartvlinder die voorkomt in zonnige bosranden, graslanden op zandgronden en tuinen. Hij kan bastaarden vormen met de Wolfsmelkpijlstaart. De waardplanten van de rupsen zijn Geel Walstro, Glad Walstro en Wilgenroosje.

De Bruine Snuituil (Hypena proboscidalis) is een nachtvlinder. De waardplant van de rupsen is de Grote Brandnetel..

De Dagpauwoog (Inachis io) kan het hele jaar door in allerlei biotopen worden gezien. Hij bezoekt in tuinen vaak verschillende bloemen, ook in stedelijke gebieden. De eitjes worden afgezet op Grote Brandnetel. De rupsen maken bij het uitkomen een web door bladeren aan elkaar te spinnen waarin ze zich in groep voeden. Als de plant op is, verhuizen ze naar een andere plant. Vlak voor de verpopping trekken de rupsen in hun eentje weg. De verpopping gebeurt op een hoogte van ongeveer 1 m boven de grond, meestal op een takje. De rups spint geen cocon om te verpoppen. De gedaanteverwisseling van pop tot vlinder duurt ongeveer 2 weken. Deze vlinder overwintert als volwassen dier in holle bomen, in dierholen, ook in gebouwen, bijvoorbeeld op zolder of in tuinbergingen. De overwinteringsplaatsen moeten koel zijn, en matig vochtig, tegen uitdroging. In verwarmde ruimten sterven de vlinders, omdat de energiereserves bij een verhoogde activiteit te snel opgebruikt zijn. Deze vlinder kan in januari-februari reeds op bloemen te vinden zijn. Hij kan grote afstanden afleggen. Door de vermesting zijn de aantallen van de Grote Brandnetel overal sterk toegenomen zodat het aanbod aan voedselplanten voor deze vlinder zeer groot is. Het is één van de weinige vlinders waarvan we kunnen zeggen dat hij niet bedreigd is. De stand van deze vlinder kan wel worden bevorderd door op vrij vochtige halfbeschaduwde plaatsen, zoals bosranden, sloten, hagen en struwelen groepjes Brandnetels te laten staan. Ook in stedelijke gebieden kunnen op tal van plaatsen voortplantingsplaatsen worden gecreëerd. In het voorjaar en de nazomer moeten er ook voldoende nectarbronnen (Vlinderstruik, Jacobskruiskruid, distelsoorten) voor de vlinders aanwezig zijn. Deze vlinder profiteert van het geringe vermestingsniveau in de stad.

De Akelei-uil (Lamprotes c-aureum) is een vrij zeldzame soort die vochtige beschaduwde plaatsen bewoont. De rupsen overwinteren. De waardplant van de rupsen is vooral Wilde Akelei.

De Populierenpijlstaart (Laothoe populi) komt nog tamelijk algemeen voor in vochtige, bosachtige gebieden, in bosranden, op vochtige weilanden, grienden en langs grote rivieren. Hij bezoekt ook parken en tuinen. Deze nachtvlinder wordt aangetrokken door verlichte vensters. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Katwilg en Ratelpopulier. De volwassen vlinders nemen geen voedsel meer op. Het is één van onze algemeenste pijlstaartsoorten.

De Argusvlinder (Lasiommata megera) prefereert droge, schrale of niet te voedselrijke graslanden, open, zandige, grindrijke of stenige plaatsen en droge wegbermen. Hij komt ook in stedelijke gebieden voor. In de stad komt hij vooral voor in structuurrijke parken met veel grazige en kruidenrijke vegetaties zoals in bermen en op braakliggende terreinen. De vlinder zont graag op muren om de warmte van de zon op te nemen. De vlinder komt ook voor in het Antwerpse Havengebied. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op verschillende grassoorten zoals Beemdgras-soorten, Smele-soorten en Gevinde Kortsteel. De waardplanten bevinden zich op beschutte (warme) plaatsen. Soms komen er groepen eitjes van verschillende vrouwtjes op dezelfde plant terecht. De rupsen van de tweede generatie overwinteren. De verpopping gebeurt dan meestal na de overwintering op de onderkant van een blad.

De Bruine Sikkeluil (Laspeyria flexula) is een nachtvlinder. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een stevige cocon op een tak van de waardplant. De waardplanten zijn korstmossen op loofbomen en naaldbomen. Deze soort komt voor in bossen, struwelen, parken en oude boomgaarden.

De Satijnvlinder (Leucoma salicis) leeft vooral op beschaduwde en vochtige plaatsen met veel waardbomen zoals in bosranden, populierenlanen, langs wateroevers met wilgen en ook wel in tuinen en parken. Het is een niet zo algemene nachtactieve vlinder. De rupsen overwinteren. De waardplanten van de rupsen zijn Ratelpopulier, Katwilg en Boswilg.

De Geelbruine Houtuil (Lithophane socia) is een zeldzame nachtvlinder die voorkomt in loofbossen en parken. De vlinders zijn vanaf de schemering actief. De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats. De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin ongeveer een maand later de verpopping plaatsvindt. De waardplanten voor de rups zijn diverse loofbomen en struiken, waaronder Eik-soorten, Wilg-soorten, Berk-soorten, Appel, Witte Paardenkastanje, Braam en Wilde Liguster, soms kruidachtige planten.   

De rupsen van de Gewone Grasuil (Luperina testacea) leven van diverse grassen.

De Kleine Vuurvlinder (Lycaena phlaeas) is vooral te vinden op open terreinen, op braakliggende terreinen, op droge graslanden, op spoorwegtaluds, in heiden, in bosranden en duinen, soms in wegbermen en parken. De eitjes worden afgezet op de waardplanten van de rupsen, met name Schapenzuring, Veldzuring en Ridderzuring. Deze 3 soorten komen ook in stedelijke gebieden voor. De vrouwtjes die bezig zijn met eitjes af te zetten vliegen bij zonnig weer over lage vegetaties en landen om vervolgens naar de waardplant toe te wandelen. De vegetatie mag daardoor niet te hoog zijn. De rupsen overwinteren op de waardplant. De verpopping gebeurt in de strooisellaag op op een dood blad. We vinden de ze vlinder in de stad vooral op braakliggende terreinen, bermen en ook op matig voedselrijke graslanden.

De Bruine Vuurvlinder (Lycaena tityrus) is een vlinder die vooral te vinden is op droge en matig vochtige schrale graslanden, heiden, zandgroeven, zonnige ruderale terreinen en zandgronden. Deze vlinder houdt van bloemrijke hooi- en graslanden met veel kruiden en bloemen. De eitjes worden afgezet op de bladeren van de waardplanten Veldzuring en Schapenzuring. De rupsen overwinteren in dorre bladeren van de strooisellaag of in grasland. Voor de overwintering mag de grasmat niet té kort zijn. De verpopping gebeurt op de bodem. Een structuurrijk grasland met veel overgangen tussen korte en lange vegetatie is ideaal. Een eerste maaibeurt mag pas gebeuren vanaf half juni, en de tweede (of enige) maaibeurt pas vanaf begin september, of gefaseerd maaien waarbij telkens een perceel wordt uitgerasterd, zijn voorbeelden van gunstige maatregelen. De volwassen vlinders zijn vaak te zien op tal van nectarplanten.

De Dunvlerkspanner (Lycia hirtaria) is een nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, struwelen, parken en tuinen, ook in een stedelijke omgeving.  De rupsen hebben een voorkeur voor de bladeren van Iep-soorten.  Doordat het aantal Iepen door toedoen van Iepenspintkevers in aantal zijn verminderd, zijn ook de aantallen van deze vlinder verminderd, alhoewel de rupsen wel op andere waardbomen zoals Eik- en Berk-soorten en Gewone Es zijn overgeschakeld. De soort overwintert als pop in de grond.

De vlinder Lyonetia clerkella is één van de algemeenst voorkomende vlindertjes. De rupsen leven in de bladeren van verschillende loofbomen en maken er gekronkelde mijngangen in. Deze gangen zitten volgepropt met donkere excrementen. Wanneer de rups volgroeid is, verlaat ze het blad en verpopt ze zich op het bladoppervlak. In hetzelfde jaar kunnen er drie generaties voorkomen. De motjes van de laatste generatie overwinteren.

De Kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum), ook Onrust of Meekrapvlinder genoemd, is een dagactieve nachtvlinder die in warme maanden soms talrijk kan worden opgemerkt. Vlinders die hier zijn geboren, vliegen meestal in de herfst naar het Middellandse Zeegebied. Sommige exemplaren overwinteren bij ons en kunnen bij voldoende warmte al in het vroege voorjaar te zien zijn. Het is een uitstekende vlieger. In de late herfst kan hij bij ons nog wel worden gevonden in grotten, schuren, stallingen en spleten in bomen, waar hij probeert te overwinteren. Deze vlinder vliegt zowel bij mooi weer als bij regen en mist en ook bij relatief lage temperaturen. Hij mijdt de echt hoge temperaturen. Het is een soort die graag tuinen bezoekt. Net als een kolibrie blijft hij voor nectarrijke bloemen, vooral buisvormige bloemen en sterk geurende bloemen zoals van Vlinderstruik en Kamperfoelie-soorten zweven terwijl hij met zijn lange roltong nectar zuigt. De waardplanten van de rupsen zijn Walstro-soorten, zoals Glad Walstro, Geel Walstro, Kleefkruid en Lievevrouwebedstro. De laatste jaren komt deze soort steeds talrijker, vermoedelijk tengevolge van de klimaatverandering.

De Veelvraat (Macrothylacia rubi) komt voor op heideterreinen en in wegbermen. De waardplanten van de rupsen zijn Sleedoorn, Geel Zonneroosje, Kleine Pimpernel, Framboos en Smalle Weegbree.

De Ringelrupsvlinder (Malacosoma neustria) komt tamelijk algemeen voor op open en zonnige plaatsen zoals struwelen, open bossen en tuinen, ook in stedelijke gebieden. Het vrouwtje zet haar eitjes af in een dichte ring om een tak. De eitjes overwinteren. De waardplanten van de rupsen zijn allerlei soorten loofbomen en struiken.  De verpopping gebeurt in een gesponnen cocon. De rupsen leven tot in het volgroeide stadium bij elkaar in spinsels. De verpopping gebeurt in een stevige gele cocon dicht bij de grond tussen stengels en plantenresten.

De Kooluil (Mamestra brassicae) komt vooral voor in cultuurgebieden, zoals in akkers en tuinen.  De waardplanten van de nachtactieve rupsen zijn allerlei planten zoals Kool, Eik-soorten, Wilg-soorten en kruidachtige planten. De soort overwintert meestal als pop in een cocon in de grond en soms als rups.

Het Bruin Zandoogje (Maniola jurtina) kan worden gezien in open, droge tot matig vochtige gebieden, zoals bosranden, ruige graslanden, hoogveenranden, wegbermen en langs spoorlijnen. Deze soort vliegt niet boven gemaaide gazons. De vrouwtjes zetten de eitjes af op verschillende grassen zoals Veldbeemdgras, Gewoon Struisgras, Zwenkgras- en Raaigras-soorten of op dode bladeren van andere planten. De rupsen overwinteren. Ze worden vaak geparasiteerd door sluipwespen zoals deze van het geslacht Apanteles. De verpopping gebeurt vrij laag bij de bodem. In de stad zullen we deze vlinder doorgaans in grazige vegetaties aantreffen.

De Perzikkruiduil (Melanchra persicaria) komt vooral in cultuurgebieden en tuinen voor. De soort is niet zo algemeen. Het is een nachtactieve soort. De waardplanten van de rupsen zijn Hazelaar, Framboos, Gewone Vlier, Grote Brandnetel en Moesdistel. Deze vlinder overwintert als pop.

De Zwartvlekspikkelspanner (Menophra abruptaria) werd sinds 2006 reeds enkele keren opgemerkt in Rotterdam. In Vlaanderen komt deze nachtvlinder vooral voor in Zuid-West-Vlaanderen. Het is een zuiderse soort. De waardplanten zijn onder andere Wilde Liguster en Gewone Es.

De Dotterbloemoermot (Micropterix calthella) komt tamelijk algemeen voor op vochtige plaatsen en open plekken in bossen in de nabijheid van water. Men vindt deze vlinder op Dotterbloem, maar ook op andere bloemen. De rupsen voeden zich op de grond met verschillende planten en rottende plantenresten.

De Lindepijlstaart (Mimas tiliae) is eerder zeldzaam te vinden op open bossen, bosranden, lindelanen, parken en tuinen, ook in het stedelijk gebied. Hij rust overdag op muren, schuttingen of stammen. ’s Nachts wordt hij aangetrokken door verlichte ramen. De eitjes worden hoog in de bomen afgezet. De waardplanten van de rupsen zijn Winterlinde (vooral), Ruwe Berk, Zwarte Els, Ruwe Iep en Wilde Lijsterbes. Kort voor de verpopping gaat de rups op zoek naar een plaats op de grond om te verpoppen. Ze overwintert als pop in de grond.

Het Zwart Weeskind (Mormo maura) kunnen we aantreffen in bossen en bosranden, meestal in de buurt van water. Het is een nachtactieve vlinder. De waardplanten van de rupsen zijn Katwilg, Zwarte Els, Grote Brandnetel en Gewone Es. Hoewel de rupsen in het najaar van allerlei lage kruiden en in het voorjaar op bomen zoals de Katwilg leven, verkiest deze soort de nabijheid van water. Ze zet haar eitjes vaak af in de buurt van beken of stilstaand water. Een soort van vochtige biotopen dus, al is ze daarbij niet erg kieskeurig. De laatste jaren wordt deze vlinder ook in stadscentra zoals Gent gespot. De vlinder houdt soms een zomerslaapje. Tijdens die rustperiode verschuilt het dier zich (enkele weken) in groep op rustige plekjes, bijvoorbeeld onder bruggen of in schuurtjes.

De vlinder Nemophora metallica komt voor in bloemrijke graslanden, die vaak kalkhoudend zijn. Deze vlinder bezoekt uitsluitend bloemen van de geslachten Scabiosa en Knautia (Beemdkroon). Daarin worden ook de eitjes gelegd. De rupsen voeden zich met de zaden en leven daarna in bladstrooisel in een zelfgemaakt kokertje van stukjes blad.

De Eikenpage (Neozephyrus quercus) komt voor in bosranden, open eikenbossen en open gebieden waar Eik-soorten voorkomen, meestal op zandgrond. De vlinder kan talrijk voorkomen op de overgang van bos naar heide. De eitjes worden afgezet op twijgen, aan bladknoppen of kleine takken van voornamelijk Zomereik, maar ook van andere eiken. De soort overwintert als eitje. De rupsen komen in het voorjaar tevoorschijn. Parasitisme op de rupsen is bekend door de sluipvlieg Phryxe nemea. De verpopping gebeurt op de grond of tussen de groeven van de boomstam of van grotere takken. Soms gebeurt de verpopping in mierennesten. De volwassen vlinders voeden zich vaak hoog in de boomkruinen met honingdauw, de zoete afscheiding van bladluizen. Het grootste deel van de tijd wordt in de kruinen doorgebracht. Bij zeer warm weer komen ze tot op de grond om vocht op te zuigen. De vlinder houdt van schaduw.  De aanwezigheid van alleenstaande of uit de bosrand springende Eik-soorten, die voldoende oud mogen worden, is gunstig voor deze soort. In de stad is het een soort van parken en stadsbossen, die hoog in de kruinen vertoeft en dus weinig wordt gezien.

De waardplanten van de rupsen van de Kleine Huismoeder (Noctua interjecta) zijn diverse kruidachtige planten, grassen en kleine bomen.

De Kleine Breedbandhuismoeder (Noctua janthina) is een nachtvlinder die vooral voorkomt in bossen, struwelen, heiden en tuinen. De volwassen vlinders zijn zowel ’s nachts als overdag actief.  De rupsen foerageren ’s nachts en verbergen zich overdag dicht bij de grond. De waardplanten voor de rups zijn diverse kruidachtige planten, loofbomen en struiken. De soort overwintert als rups en verpopt zich in de grond.

De Huismoeder (Noctua pronuba) is een algemene soort die vooral ’s nachts actief is. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Braam, Grote Brandnetel, Glad Walstro en Gewone Paardenbloem. Overdag rust de vlinder aan de voet van planten, vooral grassen. Hij komt voor in allerlei biotopen, onder andere in wegbermen en veel in de omgeving van huizen.

Het Vroeg Visstaartje (Nola confusalis) is een vrij gewone nachtvlinder die te zien is in bossen, struwelen, parken, boomgaarden en tuinen. De rupsen voeden zich met de bladeren van diverse loofbomen, waaronder Beuk, Eik-soorten, Berk-soorten, Sleedoorn, Wegedoorn en Linde. De soort overwintert als pop in een cocon op de waardplant.

De Dromedaris (Notodonta dromedarius) komt voor op droge tot vochtige plaatsen waar de waardplanten voorkomen. Hij bewoont loofbossen, heiden, struwelen, rivieroevers en soms tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Ruwe Berk, Zwarte Els, Ratelpopulier, Boswilg en Hazelaar. De soort overwintert als pop in een losse cocon in de grond.

De Variabele Eikenuil (Nycteola revayana) is een vrij algemene nachtvlinder. De volwassen vlinders bezoeken wilgenkatjes en bloemen van Klimop. De rupsen hebben Eik-soorten als waardplant. De verpopping vindt plaats aan een blad of tak van de waardplant. De soort overwintert als vlinder in de strooisellaag onder de waardplant of ook soms in naaldbomen.  

De Egelskopmot (Nymphula stagnata) komt vrij algemeen voor bij stilstaand water. De rups leeft onder water op Egelskop-soorten, Gele Plomp en andere waterplanten. Eerst leeft ze in de stengel van de waardplanten. De rups bijt stukjes van planten af en spint ze samen. Met het spinsel worden zuurstofbelletjes vastgehouden onder water. Deze zuurstof gebruikt de rups voor de ademhaling.     

Het Groot Dikkopje (Ochlodes venata) kunnen we aantreffen op tamelijk beschutte plaatsen in vochtige heide, vochtige graslanden en ruige bosranden. De vlinder vliegt in 1 generatie per jaar. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op de waardplanten. Dit zijn verschillende grassen zoals Kropaar, Gevinde Kortsteel, Pijpenstrootje, Veldbeemdgras, Kweek, Gestreepte Witbol, Grote Vossenstaart, Mannagras, Smele-soorten en Zwenkgras-soorten. Na het uitkomen maken de groene rupsen een kokertje. De rups overwintert in een stevige koker. Voor de verpopping spint ze een cocon. In stedelijke milieus vinden we deze soort in grazige, minstens 30 cm hoge vegetaties met aanplant van jonge struiken of struweel en bos in de directe nabijheid.

De Kleine Wintervlinder (Operophtera brumata) bewoont allerlei gebieden met voldoende bomen of struiken, ook in stedelijke omgeving. Het mannetje wordt pas actief na de eerste nachtvorst in oktober of november. Hij gaat tijdens koude, mistige avonden op zoek naar een vrouwtje, dat ongevleugeld is en op takken en boomstammen wacht om bevrucht te worden. Zij houdt zich op tegen boomschors, maar kan sporadisch ook op straatlantaarns worden gevonden. Na de bevruchting zet het vrouwtje de eitjes in de boomkruinen van de waardplanten af. De soort overwintert als ei op een twijg of in een bastspleet dicht bij een bladknop. De waardplanten van de rupsen zijn allerlei loofbomen en struiken, zoals Hazelaar, Appel, Zomereik, Wilde Appel, Sleedoorn, Winterlinde en Boswilg. De rupsen, die voorkomen van april tot juni, laten zich aan een zijden draad op de grond zakken, waarna ze zich in een stevige cocon verpoppen. Ze kunnen soms schadelijk zijn in fruitboomgaarden of op Zomereik. Bij massaal optreden kunnen ze de bomen jaren achtereen volledig kaal vreten. De bladeren worden hierbij geheel of gedeeltelijk slordig samengesponnen. De vraat vindt vroeg in het groeiseizoen plaats en is in juni al weer ten einde. Kale bomen komen vervolgens weer vlot in blad. De Kleine Wintervlinder kan wel tegen koude.

De Hagedoornvlinder (Opisthograptis luteolata) komt voor in bossen, open gebieden met struikgewas, in heidegebieden en ook in tuinen waar waardplanten voorkomen. De vlinder wordt vaak gezien vlak voor de schemering. De waardplanten van de rupsen zijn Sleedoorn, Hazelaar, Rode Kamperfoelie, Eenstijlige Meidoorn en Boswilg. De soort overwintert als halfvolgroeide rups op de waardplant of als pop in een cocon op de waardplant, in de strooisellaag of soms in muurspleten.

De Witvlakvlinder (Orgyia antiqua) komt voor in bossen en meer open gebieden en ook in moerassen, parken en tuinen tot in het stedelijk gebied. De mannetjes vliegen zowel overdag als ’s nachts. Het vrouwtje blijft bij de cocon. Zij lokt de mannetjes met geurstoffen. Een mannetje vangt de geuren op door middel van geveerde antennes. Na de paring legt het vrouwtje op de cocon 150 tot 300 eitjes en sterft dan. De eitjes overwinteren. De eitjes van één legsel komen soms verspreid over een langere periode uit. De rups verpopt in een cocon. Soms overwintert een late, niet uitgekomen pop. De waardplanten van de rupsen zijn Sleedoorn, Eenstijlige Meidoorn, Framboos, Wilde Lijsterbes, Gewone Esdoorn en Boswilg.

De Tweestreepvoorjaarsuil (Orthosia cerasi) komt voor in bosranden, hagen, tuinen en dit vooral op zandgronden. Hij is ’s nachts en in de schemering actief. De volwassen vlinders zijn vaak op bloeiende Wilg te vinden. De rupsen leven eerst in de knoppen van de waardplant, daarna in samengesponnen uitlopers of bladeren; grotere rupsen verbergen zich overdag in de strooisellaag. De waardplanten van de rupsen zijn Ratelpopulier, Boswilg, Beuk, Zomereik en Gewone Vlier. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.

De Kleine Voorjaarsuil (Orthosia cruda) is een algemene nachtvlinder die voorkomt in loofbossen, struwelen, heiden, soms tuinen. De rupsen foerageren ’s nachts en verbergen zich overdag tussen samengesponnen bladeren van de waardplant. Deze waardplanten zijn vooral Eik-soorten, Berk-soorten, Hazelaar, Wilg-soorten, Iep-soorten, Wilde Lijsterbes en Spaanse Aak.  De soort overwintert als pop in een cocon in de grond, vaak dicht bij een boomstam.

De Nunvlinder (Orthosia gothica)  is een algemene nachtvlinder die geen voorkeur heeft voor een bepaalde habitat. De volwassen vlinders zijn pas vanaf ’s avonds laat actief. De rupsen foerageren vooral ’s nachts, eerst op de knoppen van de waardplant, later op de bladeren. De waardplanten voor de rups zijn diverse planten en loofbomen, waaronder Eik-soorten, Berk-soorten, Eenstijlige Meidoorn, Wilg-soorten, Blauwe Bosbes, Zuring-soorten, Moerasspirea en Grote Brandnetel. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.

De Variabele Voorjaarsuil (Orthosia incerta) is een algemene nachtvlinder die vooral voorkomt in loofbossen, struwelen en tuinen. De volwassen vlinders bezoeken vaak de bloemen van Sleedoorn en wilgenkatjes. De rupsen leven eerst in de knoppen van de waardplant, daarna in samengesponnen uitlopers of bladeren. Grotere rupsen verbergen zich overdag in de strooisellaag.  De waardplanten voor de rups zijn diverse loofbomen, waaronder Eik-soorten, Wilg-soorten, Sleedoorn en allerlei fruitbomen en ook kruidachtige planten. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.

De Vliervlinder (Ourapteryx sambucaria) bewoont open bossen, bosranden, hagen en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Gewone Vlier (voorkeur), Sleedoorn, Eenstijlige Meidoorn, Ratelpopulier, Kruisbes en Bosrank.

De Dennenuil (Panolis flammea) is een nachtactieve vlinder die algemeen voorkomt op vrijstaande dennen en dennen in bosbestanden. Bij massaal optreden kunnen de rupsen wel schade berokkenen. Ze knagen ’s nachts aan dennennaalden. De waardplanten van de rupsen zijn Grove Den, Zilverspar en Fijnspar.

De Koninginnepage (Papilio machaon) is de grootste vlinder van de Lage Landen. Het is een tamelijk algemeen geworden vlinder van graslanden met schermbloemigen in heuvelachtige landschappen. Hij komt ook in tuinen. De voedselplanten zijn veelal lipbloemigen. De vlinder heeft door zijn grootte en zijn zwerfgedrag een grote voedselbehoefte. Moestuinen met wortelen worden ook gebruikt voor de ei-afzet. Het is een zeer mobiele vlinder, die op verscheidene plaatsen kan worden opgemerkt. De eitjes worden afgezet op een breed gamma aan schermbloemigen zoals Kleine Bevernel, Pastinaak, Melkeppe, Wilde Peterselie, Peen en Gewone Engelwortel. Ook (moes)tuinplanten zoals Peterselie, Dille en Venkel worden soms als waardplant gekozen. Per plant wordt slechts 1 eitje afgezet. De rupsen eten zowel de ontluikende bladeren als de bloemen. De rups verlaat de waardplant om te verpoppen in de ruigte dicht bij de grond, bijvoorbeeld op een lage, vaak houtige stam. De vlinder overwintert als pop. De mannetjes vliegen vaak rond opvallende elementen in het landschap zoals een grote boom of een heuveltop. Mannetjes en vrouwtjes zoeken tevens een heuveltop (hill-topping) om over te gaan tot de paring. De natuurlijke vijanden van deze vlinder zijn vogels en sluipwespen.

Het Bont Zandoogje (Pararge aegeria) bewoont open bossen, bosranden, kaalkapvlakten, beschutte houtkanten en tuinen in een bosrijke omgeving. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op diverse grassoorten waaronder Boszegge, Kropaar, Straatgras, Gevinde Kortsteel, Pijpenstrootje, Kweek-soorten, Struisgrassoorten en Zwenkgras-soorten. Deze soort overwintert, afhankelijk van de najaarstemperaturen, als rups of als pop. De volwassen vlinder voedt zich met honingdauw, nectar, boomsappen en is ook soms op valfruit te vinden. De aantallen nemen toe in de stad; men vindt deze vlinder in stadsbossen en in bomenrijke stadsparken.  

De Frambozenglasvlinder (Pennisetia hylaeiformis) is een wespvlinder die vooral te vinden is in open loofbossen, tuinen en frambozenkwekerijen. De waardplant van de rupsen van deze zeldzame vlinder is Framboos, waar de rupsen zich voeden met de wortelstokken.

De Taxusspikkelspanner (Peribatodes rhomboidaria) heeft verschillende soorten struiken als waardplanten. Het is een soort die vaker voorkomt in stedelijk gebied, onder andere in parken en tuinen.

De Eikentandvlinder (Peridea anceps) is een niet zo algemene vlinder die vooral in loofbossen, maar ook soms in struwelen of andere plaatsen met oude eiken kan worden gevonden. De rups leeft in de kruinen van volgroeide eiken, waar ze zich voedt met de bladeren. De rups verpopt en overwintert vrij diep in de grond.

De Wapendrager (Phalera bucephala) is een nachtvlinder die voorkomt in allerlei soorten biotopen met bomen en struiken, zoals bossen, parken en tuinen. De eitjes worden in groepjes aan de onderkant van de bladeren van de waardplanten gelegd. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Ruwe Berk, Zomereik, Winterlinde, Beuk, Hazelaar en Ratelpopulier. Aanvankelijk blijven de rupsen samen om van hetzelfde blad te eten. Later verspreiden ze zich over de hele waardplant. De volgroeide rupsen worden vaak gezien als ze over de grond kruipen op zoek naar een plaats om zich te verpoppen. De verpopping gebeurt in een holte in de grond, waar de pop zonder cocon overwintert.

De Berkenbrandvlerkvlinder (Pheosia gnoma) is een nachtvlinder. De waardplanten van de rupsen zijn Berk-soorten.

De Perentak (Phigalia pilosaria) is een nachtvlinder. Het vrouwtje kan niet vliegen. Na het ontpoppen verspreidt het vrouwtje soortspecifieke lokstoffen (feromonen) die door het mannetje herkend worden. Het vrouwtje bevindt zich meestal op de stam van de Zomereik, of van een andere waardboom. Deze soort komt voor in bossen, rond houtwallen en ook wel in tuinen. De vlinder houdt zich vooral op in spleten van boomstammen. De waardplanten van de rups zijn bij voorkeur Zomereik, maar ook Boswilg, Sleedoorn, Ratelpopulier en Haagbeuk. De Perentak brengt het begin van de winter door als pop in een cocon in de grond. Bij een nog koude temperatuur (ongeveer 5 °C) in februari paart het mannetje met een vrouwtje. Het vrouwtje zet daarna de eitjes af en na maart zijn er vrijwel geen Perentakken meer te zien.

De Agaatvlinder (Phlogophora meticulosa) is een nachtactieve vlinder die algemeen voorkomt in allerlei biotopen, zoals bossen, parken en tuinen, ook in stedelijke gebieden. De rupsen zijn ook het hele jaar aan te treffen en overwinteren. De waardplanten van de rupsen zijn Mannetjesvaren, Grote Brandnetel, Boswilg, Ridderzuring, Struikhei, Wilde Liguster en Gewone Paardenbloem. De verpopping vindt gewoonlijk plaats in een cocon in de grond, soms in een voeg in een muur.

De Kleine Beer (Phragmatobia fuliginosa) komt algemeen voor op iets vochtige plaatsen zoals hooilanden, hoogveenranden, braakliggende akkers, bosranden en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Braam, Sleedoorn, Moerasspirea, Smalle Weegbree, Jacobskruiskruid en Gewone Paardenbloem. In de herfst treffen we soms veel rupsen (van de tweede generatie) aan op wegen op zoek naar een overwinteringsplaats. De verpopping gebeurt in het voorjaar onder stenen, in spleten en op de grond.

De Plataanvouwmijnmot (Phyllonorycter platani) is een mineermot, waarvan de rups duidelijk zichtbare en karakteristieke vraatsporen (mijnen) maakt in de bladeren van Plataan-soorten.

Het Groot Koolwitje (Pieris brassicae) komt zowat in alle biotopen met goede nectarplanten voor. We vinden de soort onder meer in bosranden, bloemrijke graslanden, parken en tuinen. Het is een zeer mobiele soort, die bij zeer hoge populatiedichtheden ook kan gaan trekken. Bij slecht weer schuilt de vlinder onder bladeren. De eitjes worden in groepjes gelegd op de onderkant van de bladeren van de waardplant. Dit zijn onder meer Look-zonder-Look, Zeekool, Kleine Zandkool, Muurzandkool, Wilde Judaspenning, Tuinjudaspenning, Knopherik, Wilde Reseda, Oost-Indische Kers en gecultiveerde koolsoorten. De pop is vaak aan stengels van houtige planten, tegen muren en onder balkons te vinden. De overwintering gebeurt als pop. De verpopping gebeurt soms gezamenlijk in een zijden spinsel. De rupsen worden vaak geparasiteerd door de sluipwespen Apanteles glomeratus en Trichogramma brassicae. Deze vlinder komt minder talrijk voor door het kwistige gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Het zijn vooral individuen die in stedelijke milieus worden waargenomen, zoals in parken, tuinen en op braakliggende terreinen.

Het Klein Geaderd Witje (Pieris napi) komt zowat in alle biotopen met goede nectarplanten voor. We vinden deze soort onder meer in bosranden, bloemrijke graslanden, parken en tuinen. De soort komt meestal voor in iets vochtiger en natuurlijker terreinen dan het Klein Koolwitje. Het is een mobiele soort. De eitjes worden afzonderlijk gelegd op de onderkant van de bladeren van de waardplanten. De waardplanten van de solitair levende rupsen zijn vooral Look-zonder-Look, Wilde Judaspenning, Knopherik, Herik, Bittere Veldkers, Pinksterbloem en Oost-Indische Kers. De voornaamste predatoren zijn loopkevers, hooiwagens en vogels. De pop hangt laag in een dichte vegetatie en meestal niet aan de waardplant zelf. Veel poppen sterven af door virusinfecties. Een deel van de poppen komen uit, terwijl een ander deel overwintert. De rupsen worden vaak geparasiteerd door de sluipwesp Apanteles glomeratus. Ook in de stad is dit een algemene soort, die kan worden gevonden in parken en groengebieden met open water, vooral op beschutte en vochtige vliegplaatsen.

Het Klein Koolwitje (Pieris rapae)  komt zowat in alle biotopen met goede nectarplanten voor. We vinden deze soort onder meer in bosranden, bloemrijke graslanden, parken en tuinen. Het is een zeer mobiele soort, die bij zeer hoge populatiedichtheden ook kan gaan trekken. De eitjes worden afzonderlijk gelegd op de boven- en onderkant van de bladeren van de waardplant. De waardplanten van de rupsen zijn Look-zonder-Look, Wilde Judaspenning, Knopherik, Oost-Indische Kers, Wilde Reseda, Koolzaad, Tuinjudaspenning en gecultiveerde Koolsoorten. De verpopping gebeurt op de waardplant of tegen een gevel of boomstam. De overwintering gebeurt als pop. De rupsen worden vaak gepredateerd door loopkevers, hooiwagens, vogels en sluipwespen. Ook in stedelijke gebieden is dit een zeer algemene soort die vooral kan worden gevonden in tuinen, bermen en parken.

De Lindenknotsvlinder (Plagodis dolabraria) is een tamelijk algemene nachtvlinder die te vinden in bossen en rond hagen in tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Beuk, Zomereik, Sleedoorn en Winterlinde.

De vlinder Platyptila gonodactyla is een vedermot die algemeen voorkomt in ruige, droge terreinen zoals langs wegen en spoorbanen. De rupsen zijn wittig gekleurd en dragen zwarte stippen. Ze leven op Klein Hoefblad. Er zijn twee generaties per jaar.

De Indische Meelmot (Plodia interpunctella) komt algemeen voor in opslagruimten, vooral met meel en ook in de vrije natuur. Deze lichtmot werd met de handel in specerijen naar Europa gebracht. Het dier kan wel wat schade aanrichten. De rups leeft namelijk in droge graanproducten, gedroogde vruchten en in allerlei zoetigheden. Het is een kosmopoliet geworden.

Het Goudvenstertje (Plusia festucae) is een niet zo algemene vlinder die over heel Vlaanderen voorkomt op allerlei vochtige plaatsen, zoals slootkanten, oevers van rivieren en kanalen, moerassen, bosranden, heiden en vochtige weiden. De vlinder vliegt vanaf de schemering en bezoekt bloemen van onder meer Rode Spoorbloem, Vlinderstruik en Watermunt. De waardplanten van de rupsen zijn diverse Zegge-soorten, Gele Lis, Grote Egelskop en Grote Waterweegbree.

De Zwarte Herfstspinner (Poecilocampa populi) is een nachtvlinder die vooral voorkomt in bossen, struwelen en oudere tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn diverse loofbomen, maar vooral Ratelpopulier, Beuk, Zomereik, Sleedoorn en Gewone Es. De rups foerageert ’s nachts en rust overdag tegen een twijg of tegen de boomschors. De rups verpopt zich onder de schors of in de strooisellaag in een cocon waarin aarde wordt verwerkt. De soort overwintert als ei vastgehecht aan de bast van een twijg of de stam.

De Gehakkelde Aurelia (Polygonia c-album) komt vooral voor in de buurt van bossen, zowel in graslanden grenzend aan bossen en bospaden als in tuinen in een bosrijke omgeving. De eitjes worden op de bovenkant van de bladeren van de waardplanten gelegd. De waardplanten van de rupsen zijn Hazelaar, Ruwe Iep, Grote Brandnetel, Kruisbes, Hop en Boswilg. De verpopping gebeurt laag in de vegetatie of in de buurt van de waardplant. De volwassen vlinders van de tweede generatie overwinteren in spleten en holle bomen. Het verspreidingsgebied van deze vlinder breidt zich in Nederland noordwaarts uit. De soort blijkt te profiteren van de klimaatverandering, dit dankzij zijn goed vliegvermogen en omdat de soort niet al te kieskeurig is qua biotoopkeuze en qua waardplanten. Gedurende de winter gaat de vlinder in winterslaap. In de stad is het een algemene soort van bossen, parken en tuinen. Open gebieden en uitgestrekte graslanden worden gemeden, tenzij deze met kleine landschapselementen.

Het Icarusblauwtje (Polyommatus icarus) komt vooral voor op open of halfbeschaduwde plaatsen zoals in bosranden, wegbermen, droge graslanden met een korte en bloemrijke vegetatie. In steden komt deze vlinder voor in kruidenrijke, grazige vegetaties of ruigten, op begraafplaatsen en golfterreinen en ook op ingesloten, kleine, braakliggende terreintjes in het centrum van de stad. De eitjes worden afzonderlijk gelegd op de bladeren van de waardplanten. De waardplanten van de rupsen zijn Gewone Rolklaver, Luzerne, Kattendoorn, Witte Klaver, Hopklaver en Kleine Klaver. De rupsen overwinteren laag tegen de stengel van de waardplant of in de strooisellaag in de nabije omgeving. De verpopping gebeurt meestal op de grond of op de stengel van de waardplant. De poppen worden soms door mieren naar het nest versleept. De volwassen vlinders zijn zeer actief en bezoeken veel bloemen.

Het Klaverblauwtje (Polyommatus semiargus syn. cyaniris semiargus) is een blauwtje dat voorkomt in schrale graslanden en kalkgraslanden. De eitjes worden afgezet op de nog net niet geopende bloemhoofdjes van Rode Klaver. Sommige bronnen vermelden ook de Wondklaver als waardplant. De rupsen voeden zich aanvankelijk met de bloemen, later ook met de bladeren. De rupsen overwinteren in de strooisellaag. De mannetjes verdedigen een territorium. De bedreiging van kalkgraslanden door intensieve veeteelt en bemesting brengt het voortbestaan van deze bijzondere vlindersoort in het gedrang.  Doordat de Rode Klaver tengevolge van de klimaatverandering vroeger bloeit is er een kleinere overlapperiode bloeitijd-vliegtijd, hetgeen een invloed kan hebben op deze vlindersoort. Door een aangepast (gefaseerd) maaibeheer kan men er voor zorgen dat de waardplanten in voedselarme omstandigheden kunnen bloeien. De Klaver-soorten blijven dan het hele seizoen aanwezig. Het verwijderen van opslag van struiken (bijvoorbeeld Braam) op kalkgraslanden voorkomt een verdere verruiging van de leefgebieden. De graslanden mogen niet te schraal, maar ook niet te ruig zijn. De begrazing van de graslanden door bijvoorbeeld schapen is gunstig tegen verruiging en verbossing, maar mag slechts extensief gebeuren.

De Teunisbloempijlstaart (Proserpinus proserpina) is een zeldzame soort die warmere gebieden zoals vochtige zonnige plaatsen en ruderale terreinen bewoont. Het is een pionierssoort op nieuwe groeiplaatsen van de waardplanten. De waardplanten van de rups zijn Middelste Teunisbloem, Harig Wilgenroosje en Wilgenroosje.

De Sneeuwwitte Vedermot (Pterophorus pentadactylus), ook Vijfvingerige Vedermot genoemd, komt voor tussen heggen, op ruderaal terrein en in wegbermen. De waardplanten van de rupsen zijn vooral Akkerwinde en Klaver-soorten.

De Snuitvlinder (Pterostoma palpina) is een algemene nachtactieve soort die te vinden is in allerlei niet al te droge beboste of struikrijke biotopen. De waardplanten van de rupsen zijn Ratelpopulier, Boswilg en Katwilg.

Het Kroonvogeltje (Ptilodon capucina) is een nachtvlinder die bossen, bosachtige terreinen, parken en lanen bewoont. De waardplanten van de rupsen zijn Zomereik, Ruwe Berk, Hazelaar en Zwarte Els. De rups kan zowel op volgroeide als op jonge bomen worden gevonden. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.

De Meelmot (Pyralis farinalis) is een zogenaamde prachtmot. De rupsen voeden zich onder meer in pakhuizen en bakkerijen met meel, graan en stro. De soort kan soms zeer schadelijk en plaatselijk talrijk zijn, maar is wel zeldzamer geworden.

Het Oranje Zandoogje (Pyronia tithonus) wordt vaak samen met het Bruin Zandoogje gezien. Deze vlinder komt vooral voor in ruige graslanden in de buurt van bossen of hagen en in grens- en pioniersvegetaties. De eitjes worden gelegd of gedumpt op de grasachtige waardplanten, zoals Struisgras-soorten en Zwenkgras-soorten. De overwintering gebeurt als rups. In oktober gaat de rups in diapauze en begint in het voorjaar opnieuw te eten. De verpopping gebeurt op de waardplanten, dicht bij de grond. De rupsen worden gegeten door loopkevers, hooiwagens, vogels en sluipwespen. We vinden deze soort in de stad in bloemrijke, grazige vegetaties en vaak ook in havengebieden. Deze soort kent een matige afname in de buitengebieden.

De Iepenpage (Satyrium w-album) heeft als leefgebieden de plaatsen waar Iep-soorten staan. Het zijn meestal bloeiende Iepen in lanen of in brede bospaden. De volwassen vlinders voeden zich meestal hoog in de bomen met de honingdauw van bladluizen. Wanneer er weinig honingdauw te vinden is, zuigen ze ook nectar op struiken en bomen, zoals bijvoorbeeld op Wilde Liguster. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op twijgen van Iepen. De overwintering gebeurt als eitje. De rupsen verschijnen in maart. Ze voeden zich met de bloemknoppen en zaden van Iepen. De Iepenpage leeft bij grote vruchtdragende Iepen. De rupsen kruipen in de bloemknoppen en eten deze van binnenuit op. Ook de verpopping gebeurt op de boom. Soms is de vlinder ook op bloemen of op vochtige delen van zandwegen te zien. Het gebeurt dat een volledige populatie aanwezig is in één boom, zodat het vellen van de boom meteen het einde van de populatie betekent. De vliegplaatsen van deze vlinder liggen in het zuiden van Nederlands Limburg in het stedelijk gebied. De vlinder werd al gezien in de bebouwde kom van Maastricht. Het aanplanten van oudere Iepen doorheen de stad is gunstig voor deze soort. In Amsterdam moet deze vlinder zeer waarschijnlijk ook voorkomen, gelet op het grote aantal Iepen. De vlinder wordt regelmatig gezien in de Leuvense binnenstad.

Het Roesje (Scoliopteryx libatrix) is een nachtvlinder die te zien is in tuinen en parken en andere plaatsen waar de waardbomen voorkomen. Soms komt hij binnen in huizen. De in het najaar uitgekomen vlinders overwinteren in holtes en holen of in huizen, kelders, bunkers of vestingwerken op vochtige plaatsen, soms met meerdere individuen samen. Ze verstoppen zich het liefst in een rustige nis. De waardplanten van de rupsen zijn Ratelpopulier, Boswilg en Katwilg. De volgroeide rups gaat in rustmodus in een opgerold blad. Na enkele weken kruipt er een vlinder uit de pop. Volwassen vlinders voeden zich in de lente vooral met nectar uit wilgenkatjes; in de zomer wordt er sap opgelikt van overrijpe Braam-bessen. In de winter wordt gefoerageerd op Klimop.

De Kantstipspanner (Scopula ornata) is een vlinder die voorkomt op droge plaatsen, waar de rupsen leven op Veronica-soorten, Schapenzuring en andere planten. Deze zeldzame soort overwintert als  rups.

Het Herculesje (Selenia dentaria) is een algemeen voorkomende nachtvlinder van bosgebieden op zandgronden. Hij komt ook voor in aanplantingen in stedelijk gebied. De waardplanten van de rupsen zijn Eenstijlige Meidoorn en Sleedoorn.

De Halvemaanvlinder (Selenia tetralunaria) komt vrij algemeen voor in bosachtige streken op zandgronden, in duinen en ook soms in tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn Zomereik, Ruwe Berk, Hazelaar, Winterlinde, Zwarte Els en Boswilg. De rups is vooral ’s nachts actief. De soort overwintert als pop in de grond.

De Pauwoogpijlstaart (Smerinthus ocellata) is een soort van vochtige loofbossen, parken, tuinen en boomgaarden waar de waardbomen voorkomen. De waardplanten van de rupsen zijn Boswilg, Wilde Appel en Katwilg. De verpopping vindt in de grond plaats.

De Ligusterpijlstaart (Sphinx ligustri) bewoont bosranden, parken en tuinen. De volwassen vlinder zuigt nectar uit bloemen.’s Nachts komt hij vaak op het licht van lantaarns af. Overdag zit hij op boomstammen. De waardplanten van de rupsen zijn Wilde Liguster, Gewone Es, Gelderse Roos en in tuinen ook Forsythia, Gewone Sering en hagen met Ligustersoorten. Dankzij de vele aangeplante Ligusterhagen is deze vlinder wijdverspreid. Vroeger was de soort afhankelijk van de Wilde Liguster op kalkrijke gronden. De rupsen treden solitair op. Ze verpoppen zich in een cocon. De pop overwintert.

De Dennenpijlstaart (Sphinx pinastri) treffen we aan in dennenbossen, veengebieden, parken, duinen en tuinen. De volwassen vlinder is vaak op Kamperfoelie-soorten te vinden. Hij heeft een zeer lange roltong, waarmee nectar kan worden gezogen uit buisvormige bloemen. De waardplanten van de dagactieve rupsen zijn Fijnspar, Grove Den en Europese Lork. De rupsen voeden zich met dennennaalden. In de twintigste eeuw namen de populaties van deze soort sterk toe als gevolg van de grootschalige aanplant van naaldbomen, waar ze in deze monoculturen wel een plaag konden vormen.

De Witte Tijger (Spilosoma lubricipeda) komt algemeen in open bossen, graslanden, cultuurlandschappen en tuinen. Bij verstoring laat de vlinder zich vallen en houdt hij zich “dood”. De waardplanten van de rupsen zijn Grote Brandnetel, Brem, Luzerne, Slangenkruid en Gewone Paardenbloem.

De Gele Tijger (Spilosoma luteum) bewoont open, niet te droge gebieden, bosranden, vochtige graslanden en tuinen. Het is een vrij algemene nachtactieve soort. Hij wordt ’s ochtends vaak bij straatlantaarns aangetroffen. De waardplanten van de rupsen zijn Framboos, Bosrank, Grote Brandnetel en Moesdistel.

De Eekhoorn (Stauropus fagi) kunnen we aantreffen in loofbossen met Beuken, in bosranden en ook in grote oude parken. De waardplanten van de rupsen zijn vooral Beuk maar ook Haagbeuk, Hazelaar, Zomereik, Ruwe Berk en Spaanse Aak. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag of in de grond.

De Zoomvlekspanner (Stegania cararia) wordt al enkele jaren achter elkaar gezien. Hij werd voor het eerst in 2009 waargenomen in Vlaanderen. Hij lijkt trekgedrag te vertonen. Het is een soort van vochtige bossen. Hij komt ook in stedelijk gebied voor. De rupsen leven op Populier-soorten.

De Appelglasvlinder (Synanthedon myopaeformis) is een wespvlinder, waarvan de larven als boorders onder de bast van oude Appelbomen en verwante fruitbomen leven.

De Eikenwespvlinder (Synanthedon vespiformis) is een nachtvlinder die vliegt in bossen en lanen met oude Eik-soorten. Ei-afzettende vrouwtjes worden soms gezien op zonnige middagen. De vlinders worden ook regelmatig op bloemen aangetroffen. De rupsen van deze vlinder leven in het bastgedeelte en op nog levende boomstronken van recent gekapte bomen. De soort overwintert, waarschijnlijk éénmaal, als half volgroeide rups. De eieren worden gelegd op beschadigingen en wondweefsel op de stam, soms op pas afgezaagde boomstammen. De waardplant van de rupsen is vooral eik, maar ook andere loofbomen.

De Peppel-Orvlinder (Tethea ocularis) komt voor in warme, min of meer vochtige loofbossen met populieren, zoals moerasbossen. Minder vaak treft men hem ook in parken aan. De waardplant van de rups is de Ratelpopulier.

De Eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea) komt sinds de jaren 1990 regelmatig in het nieuws. Het is een warmteminnende nachtvlinder die begunstigd wordt door warme zomers. De soort komt vooral voor in eikenbossen en eikenlanen. De vrouwtjes leggen eitjes op Eiken, met een voorkeur voor zonbeschenen en alleenstaande bomen. Na de derde vervelling, die start rond half mei, krijgen de rupsen duizenden microscopisch kleine donkere haren op de rug. Dit zijn brandhaartjes die makkelijk losraken en zware allergische reacties kunnen veroorzaken bij de mens. Overdag blijven ze bij elkaar in een spinsel tegen de stam, maar ’s nachts kruipen ze achter elkaar aan (processegewijs) naar de bladeren om te eten. De rupsen blijven in de buurt van de boom waar ze uit het ei zijn gekomen. De verspreiding van de rupsen zal dus afhangen van waar de vlinders de eitjes leggen. Tegen de ochtend trekken ze weer naar hun veilige nest. De verpopping gebeurt in het spinsel. Het popstadium duurt 3 tot 6 weken. De vlinders verschijnen in juli. Ze leven slechts een drietal dagen. Na het vertrek van de rupsen blijven de haren achter in de spinsels, die aan de stam en dikke takken hangen. De haren behouden 6 jaar lang hun irriterende werking. Jaren later kunnen de haren, die vrijkomen bij het uiteenvallen van oude nesten, dus nog overlast veroorzaken. Ook dieren kunnen last hebben van de achtergebleven haartjes.  De klimaatverandering kan wel zorgen voor gunstiger omstandigheden voor deze vlinder, namelijk droge, warme zomers en ook droge winters. Het is namelijk vooral een Centraal- en Zuid-Europese soort die steeds meer in de Benelux en Duitsland voorkomt.  Plagen van Eikenprocessierupsen  zijn een cyclisch fenomeen. De natuurlijke vijanden van deze vlinder zijn enerzijds parasieten zoals sluipvliegen en sluipwespen en anderzijds predatoren zoals kevers, roofwantsen en vogels. Sluipvliegen en sluipwespen leggen hun eitjes op bladeren of direct in de rupsen, waarna de vliegenlarven de rupsen van binnenuit leegvreten. Dergelijke natuurlijke predatoren dijken de plagen in. Voor het al dan niet aanwezig zijn van sluipvliegen in de nesten van de Eikenprocessierups blijkt de aanwezigheid van een korte, kruidenrijke vegetatie rond de waardbomen van belang.   

De Sleedoornpage (Thecla betulae) is een soort van grensvegetaties met lage en hoge struwelen. Deze soort komt voor in struwelen langs bosranden, weg- en spoorbermen, holle wegen en akkers. Hij komt de laatste jaren ook vaker voor in stedelijke gebieden (stadsparken, spoorwegbermen); niet in alle steden maar vooral op de overgang van droge zandgronden naar rivierklei of veengebieden. De vlinder baltst op open plekken. Het vrouwtje zet de eitjes af op jonge twijgjes van de waardplant Sleedoorn, Zoete Kers of andere Prunus-soorten zoals gecultiveerde Pruim-bomen. De eitjes overwinteren. De rupsen voeden zich in de lente met de bladknoppen en bladeren van de waardplanten. Parasitoiden op de rupsen zijn de sluipvlieg Phryxe nemea en sluipwespen. De verpopping gebeurt in de strooisellaag of aan de basis van een graspol. De poppen kunnen worden meegenomen naar nesten van de Wegmier. Er is predatie van de poppen door muizen en loopkevers. Bomen zijn een ontmoetingsplaats voor volwassen vlinders. De vlinders voeden zich meestal hoog in de bomen met honingdauw en nectar. Ook de paring gebeurt in de top van een boom. Het is een honkvaste soort; de vlinder legt hoogstens afstanden van 200 m af langs bosranden of struwelen met waardplanten. Open vlakten van meer dan 200 m worden zelden overgevlogen. De vlinder zet haar eitjes het liefst af op jonge takken van twee- tot driejarig hout. Een gefaseerd snoeien van de Sleedoornhagen is daarom gunstig voor de vlinder. Het snoeien kan het best door een derde te snoeien, vervolgens na 2 jaar een ander derde en na nog eens 2 jaar de rest. Zo zijn alle struiken op een periode van vijf jaar gesnoeid en vindt de vlinder er wat hij nodig heeft. Sleedoornhagen of –struwelen in verstedelijkte gebieden zijn voor deze vlinder daarom ook belangrijk. In de buurt van Sleedoornhagen die worden gekozen door deze vlinder staan vaak een aantal hoge bomen. Deze bomen dienen als ontmoetingsplaatsen. In stadsranden komt hij vaak voor nabij natuurgebieden. De vlinders vertoeven vaak in de boomkruinen en worden dan ook weinig gezien. Deze vlinder wordt regelmatig gezien in de Leuvense binnenstad.

De Braamvlinder (Thyatira batis) heeft een vliegtijd die grotendeels samenvalt met de bloeiperiode van de Braam. Hij komt tamelijk verspreid voor in een bosachtige omgeving en parken en tuinen, soms ook op verboste vochtige graslanden. In bossen moet er een flinke ondergroei zijn van de waardplanten. De waardplanten van de rupsen zijn Framboos, Braam en Gestreepte Witbol.

Het Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) komt voor op graslanden en in ruigten. De eitjes worden afgezet op diverse grassoorten, zoals Kweek, Kropaar en Gevinde Kortsteel. De overwintering gebeurt als jonge rups in het eitje. Bij het uitkomen bouwt ze een kokertje van samengesponnen bladeren. De verpopping gebeurt in een cocon van bladeren, meestal op de waardplant, dicht bij de grond. De vrouwtjes van deze soort zonnen vaak op open plaatsen of op de grond. De mannetjes vliegen vaak laag over de vegetatie op zoek naar een vrouwtje. Voor deze vlinder is het belangrijk dat een deel van de ruigere vegetaties in de winter ongemoeid blijven, zodat de eitjes ongestoord kunnen overwinteren. Ook de rupsen ontwikkelen zich optimaal in ruige, grazige vegetaties. Extensieve begrazing of een gefaseerd maaibeheer zijn te verkiezen boven de meer intensieve beheersvormen. Er moet ook gezorgd worden voor een voldoende nectaraanbod tijdens de vliegtijd van de vlinders. Deze vlinder heeft een grote nectarbehoefte. In de maanden juli tot augustus moeten er dus voldoende nectarrijke kruiden in bermen, dijken en graslanden bloeien. In stedelijke milieus vinden we deze algemene vlinder in kruidenrijke, grazige vegetaties, in bermen, braakliggende terreinen en ruigere vegetaties.

De Pelsmot (Tinea pellionella) behoort tot dezelfde familie als de beruchte Kleermot. Het is een kosmopoliet die binnenshuis het hele jaar door kan worden gevonden. Buitenshuis komt deze soort vaak voor in vogelnesten. De rups voedt zich met wollen kleding, tapijt, vogelveren en leer (ook van meubelen). Ze leeft in een zakje dat gemaakt werd van vezels.   

De Kleermot (Tineola bisseliella) is een kosmopoliet die binnenshuis het hele jaar door kan worden gevonden. Buitenshuis komt deze soort vaak voor in vogelnesten. De rups voedt zich met wollen kleding, tapijt, vogelveren en leer (ook van meubelen). De rups spint met zijde beklede buisjes in de stof waarvan ze eten. Als het te koud of te droog wordt, kan de rups in een slaaptoestand vervallen tot de omstandigheden beter worden. Het vrouwtje sterft na het leggen van een vijftigtal eitjes.

De Grijsbandspinner (Trichiura crataegi) is een niet zo algemene nachtvlinder, die voorkomt in open bossen, struwelen, heiden en tuinen. De rups verpopt zich in een cocon in de strooisellaag. De soort overwintert als ei op de waardplanten. De waardplanten zijn verschillende loofbomen.

De Tapijtmot (Trichophaga tapetzella). De rupsen van deze kosmopoliet kunnen schadelijk zijn in huis. Ze leven immers vooral van wol en vilt.

De Atalanta (Vanessa atalanta) is een zeer algemene vlinder die zowat in alle biotopen voorkomt. We vinden deze goede vlieger vooral in open bossen en bloemrijke tuinen en wegbermen. Vroeger was dit een trekvlinder, die de koude in onze streken niet kon overleven en in de herfst naar het zuiden trok, maar inmiddels zijn er jaarlijks vlinders die hier blijven en de winter goed doorkomen, als ze dit op een vorstvrije locatie kunnen doen. In het najaar maken ze dankbaar gebruik van de nectar die wordt geboden door laatbloeiers zoals Klimop. Zelfs na een koude periode in januari of februari worden er nog Atalanta’s gezien in maart. Elke zomer worden de populaties nog aangevuld met trekkers uit het zuiden. De populaties zijn dan ook het grootst in de maanden augustus en september. De eitjes worden afgezet op de waardplant Grote Brandnetel. De waardplanten die worden gekozen staan meestal in volle zon. De rupsen leven solitair in samengesponnen bladeren. De verpopping vindt meestal in dit blad plaats. Bij slecht weer sneuvelt een groot aantal van deze vlinders. De volwassen vlinders voeden zich met nectar, vooral van vlinderbloemigen, boomsappen en sap van rottend fruit (bijvoorbeeld valappels). Vaak drinken ze ook uit poeltjes. De vlinder vliegt af en toe ’s nachts.

De Distelvlinder (Vanessa cardui) is zeer algemeen en komt zowat in alle biotopen voor. We vinden deze soort vooral in halfnatuurlijke graslanden, ruigten en bloemrijke tuinen. Het is een trekvlinder die bij ons vanaf april aankomt uit Zuid-Europa en Noord-Afrika. In het najaar trekt hij weer zuidwaarts naar de overwinteringsgebieden in Noord-Afrika. In de herfst sterven er veel volwassen vlinders. De eitjes worden afzonderlijk gelegd op de bladeren van de waardplanten. De waardplanten van de rupsen zijn Akkerdistel, Kale Jonker, Speerdistel, Gewone Klit, Muskuskaasjeskruid en in mindere mate ook Grote Brandnetel. Er zijn ook reeds waarnemingen van ei-afzet op Slangenkruid en Gewone Smeerwortel. De waardplanten die worden gekozen staan meestal in een lage vegetatie en in de volle zon. De verpopping vindt meestal plaats in de omgeving van de waardplant, maar niet op de waardplant zelf.

De Gele Eenstaart (Watsonalla binaria) is een nachtvlinder. De vlinder vliegt in de schemering. Het mannetje vliegt overdag soms hoog rond de eikenkruinen. De soort overwintert als pop in een stevige bruine cocon, gesponnen in een strak dichtgevouwen eikenblad. Deze vlinder komt voor op eik en andere loofbomen, vooral in eikenbossen, maar ook in struwelen, parken en tuinen.

De Zwarte C-uil (Xestia c-nigrum) komt voor in allerhande biotopen, zoals graslanden, wegbermen en tuinen. De waardplanten van de rupsen zijn diverse kruidachtige planten. De overwintering gebeurt als rups.

De Vogelkersstippelmot (Yponomeuta euonymella) is te vinden in open landschappen, bosranden, parken en boomgaarden. De eitjes worden gelegd op de takken van de waardplant Vogelkers. De rupsen leven in grote spinsels rond de stam en de takken van de waardplant en kunnen deze helemaal kaalvreten, waarna ze overstappen naar een volgende Vogelkers-struik. De rupsen overwinteren op de plant. De verpopping gebeurt begin juni in cocons die in het spinsel hangen. De kleine vlindertjes zetten eitjes af op de waardplanten in de nabije omgeving. Wanneer de struik opnieuw uitloopt, komen de eerste rupsen uit de eitjes. De natuurlijke vijanden van de rupsen zijn sluipwespen die hun eitjes in de rupsen leggen. De larven van de sluipwesp vreten dan de rupsen op. Een plaag van Stippelmotten is slechts van korte duur en de plant herstelt zich snel.

De Meidoornstippelmot (Yponomeuta padella) is te vinden langs bosranden, parken en tuinen. De eitjes worden met een beschermend spinseltje bedekt. De rupsen leven in groepen in deze spinsels op de waardplanten Eenstijlige Meidoorn, Tweestijlige Meidoorn en Sleedoorn en soms op Appel en Gekweekte Peer. De voedselplanten kunnen door de rupsen volledig worden ontbladerd. De rupsen verpoppen zich gemeenschappelijk in de spinselnesten.

De Lijnsnuituil (Zanclognata tarsipennalis) is een nachtvlinder. De rups leeft tussen afgevallen bladeren en overwintert in een losse cocon in de strooisellaag, waarin in het voorjaar de verpopping plaatsvindt. De rupsen voeden zich vooral met de afgevallen bladeren van onder andere Beuk, Eik en Braam. Deze soort komt voor in loofbossen, struwelen en tuinen. Het is een algemene soort.

De rupsen van de Gestippelde Houtvlinder (Zeuzera pyrina) voeden zich met het hout van dunne, jonge stammetjes of takken van Eik, Wilde Lijsterbes, Gewone Es, Witte Paardenkastanje en fruitbomen. Deze soort komt voor in open bossen en struwelen, tuinen, boomgaarden en parken, meestal op zandgronden. De rupsen dringen in takken en stammen door en overwinteren twee keer. Ze verpoppen zich vlak onder de bast.  De eieren worden afzonderlijk of in kleine groepjes op de schors of in schorsspleten van de waardbomen afgezet.  

De Sint-Jansvlinder (Zygaena filipendulae) is een vrij algemene soort die voorkomt op bloemrijke graslanden, duinen en ruderale terreinen. De vlinder is een echte bloembezoeker, vooral van composieten zoals Knoopkruid en distels. De waardplanten van de rupsen zijn Gewone Rolklaver en Moerasrolklaver. De verpopping gebeurt in een cocon aan een plantenstengel. De waardplanten komen vooral voor op schrale graslanden die steeds zeldzamer worden. Moerasrolklaver wordt snel door andere planten verdrongen.

Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Vlinders -

Terug naar de startpagina van dit dossier