NATUURLEXICON



De groep van de snavelinsecten omvat de wantsen, cicaden en plantenluizen.

Wantsen zijn land- en waterinsecten. Ze zijn voorzien van een steeksnuit om sappen van planten, zaden, insecten of andere dieren op te zuigen. Ze kunnen enkel vloeibaar voedsel opnemen. Wantsen komen op het land, in zoet water en op het water voor. Sommige wantsen kunnen schade veroorzaken aan landbouwgewassen. Dit gebeurt voor een deel onrechtstreeks door het overbrengen van virussen. Anderzijds helpen veel soorten roofwantsen om schadelijke insecten onder controle te houden. De roofwantsen zuigen met hun steeksnuit hun prooien uit en kunnen er ook mee striduleren door met de top ervan in een geribde groeve aan de buikzijde van het borststuk te wrijven. Duikerwantsen zijn goede zwemmers. Ze voeden zich met algen en plantenresten. Een aantal soorten netwantsen kunnen schade toebrengen aan parkbomen en sierplanten. Ze hebben een meestal verborgen levenswijze. Men treft netwantsen vooral aan in droge en vochtige biotopen. Het zijn planteneters. Zij zuigen het bladgroen uit en zo ontstaan rossige vlekken. Een voldoende grote populatie kan door zuigschade bladval veroorzaken, waardoor de boom of struik afsterft. In een natuurlijk biotoop valt de zuigschade meestal nauwelijks op. Men kan zelfs stellen dat netwantsen in het natuurlijk proces mee zorgen voor open ruimtes en vernieuwing. Pas als ze hetzelfde gedrag vertonen op cultuurgewassen, zoals park-of laanbomen en -struiken, worden ze als schadelijk beschouwd. Vermoedelijk is er één generatie per jaar.

Milieugevaarlijke stoffen, zoals detergenten, hebben een negatieve impact op onze wantsen. Detergenten, die oppervlakte-actieve stoffen zijn, verlagen de oppervlaktespanning van het water. Wanneer de oppervlaktespanning wegvalt, kunnen de dieren die gebruik maken van de oppervlaktespanning om zich over het wateroppervlak te verplaatsen, zoals deBosschaatsenrijder,  hun normale activiteiten niet uitoefenen, of zelfs verdrinken. Waterwantsen hebben wateren nodig van een voldoende hoge kwaliteit. Deze waterkwaliteit gaat achteruit door vermesting en vertroebeling. Ook het behouden van een voldoende hoog waterpeil is voor deze wantsen van belang. Een aantal wantsen uit zuidelijke streken wordt meer en meer bij ons gesignaleerd, zoals de Pyjamawants en de Rode Roofwants.

Ook cicaden kunnen soms schade berokkenen aan door de mens gekweekte planten. Sommige cicaden spuiten een stof in de plant die deze ziek maakt. Cicaden kunnen ook schimmels van de ene plant naar de andere overbrengen. Veel cicaden zijn goede vliegers en kunnen meestal ook goed springen met de bijzonder grote achterpoten. Zelden zijn cicaden aan meer dan 1 soort planten gebonden. Uit de bladeren van een plant zuigen ze sap, nadat ze met de steeksnuit een gaatje in hebben geprikt. De bladeren verdorren na enige tijd en vallen tenslotte af.

De plantenluizen worden nog eens ingedeeld in bladvlooien, witte vliegen, galvormende luizen (Adelgidae-groep), bladluizen en schildluizen. Veel plantenluizen hebben een sterke binding met de waardplanten. Bladluizen boren met hun zuigsnuit een gat in delen van planten en zuigen de plantensappen op. Ze planten zich voort via het leggen van eieren. Uit elk ei komt een vleugelloos vrouwtje, dat snel rijpt en zonder bevruchting levende jongen voortbrengt. De eieren worden in de winter gelegd, maar de voortplanting gaat de hele zomer door. Daardoor kan het aantal bladluizen in korte tijd sterk toenemen.  

Op zonnige dagen stelt men vast dat bladeren van veel bomen en struiken bedekt zijn met een glimmend en plakkerig laagje. Het is de honingdauw, het afscheidingsproduct van bladluizen. Deze voeden zich met plantensappen. In die sappen steekt er meer suiker dan de bladluis nodig heeft. Massa’s bacteriën in hun darm helpen het sap te verteren. Het teveel wordt afgescheiden als een zoete vloeistof. De vloeistof valt druppelsgewijs naar beneden en kan dan onder meer auto’s en terrassen in de stad bevuilen. Soms wordt aan het stadsbestuur gevraagd om hier iets tegen te ondernemen. Linde- en Esdoornsoorten staan bekend om de enorme aantallen bladluizen die aan de onderkant van de bladeren zitten. Vooral de Zomerlinde is in trek bij de Lindebladluis. De Krimlinde (een cultivar van de Hollandse Linde) en de Zilverlinde zijn minder gegeerd omdat er bij deze bomen haartjes of kleine schubjes aan de onderzijde van de bladeren zitten die de luizen enigszins hinderen. Bladluizen ontwikkelen zich vooral in warme zomers met relatief weinig neerslag. Zware regenbuien kunnen de populaties aanzienlijk reduceren. De honingdauw die de luizen produceren vormt voedsel voor veel andere dieren. Wespen en bijen likken de zoete honingdauw op, en ook mieren lusten het goedje. Mieren stimuleren zelfs de bladluizen met hun sprieten om honingdauw af te geven (melken). Mieren beschermen de bladluizen ook tegen hun belagers, zoals lieveheersbeestjes, zweefvliegen, gaasvliegen en sluipwespen. Bij gevaar scheiden de bladluizen een alarmstof af. De andere bladluizen trekken hun zuigsnuit uit de plant en vluchten we of laten zich vallen. Op de planten zitten vooral vrouwtjes die eitjes leggen. Nadat voldoende eitjes zijn gelegd, produceren de vrouwtjes gevleugelde exemplaren die de plant vliegend verlaten.


De soorten

De Schorswants (Aneurus avenius) is een wants die voorkomt onder de schors van bomen, vooral Wilg-soorten, Eik-soorten, Beuk, Jeneverbes en Wilde Liguster.

De Gewone Bloemwants (Anthocoris nemorum) is een wants die voorkomt op zonnige plaatsen, in bosranden en in tuinen. We vinden deze algemene wants op bomen, struiken en bloemen. Deze soort voedt zich met schildluizen en mijten, maar voedt zich ook met plantensappen. Het imago overwintert en verschijnt vroeg in het voorjaar op wilgenkatjes.

De Zwarte Bonenluis (Aphis fabae) komt vaak voor in nutstuinen. Deze bladluis zuigt sappen uit planten, vooral uit de zachte groeipunten van tuinbonen maar ook van de Oost-Indische Kers.

De Vlierbladluis (Aphis sambuci) komt voor op Gewone Vlier. De soort is overal zeer algemeen en komt vaak in grote kolonies voor. Later wisselt de bladluis van waardplant en gaat ze over naar Zuring-, Steenbreek- of Anjer-soorten.

De netwants Catoplatus fabricii leeft in graslanden, op open vlakten en nabij bosranden. In onze streken wordt ze gevonden op de Gewone Margriet.

De Bedwants (Cimex lectularius) is een op mensenbloed beluste soort, die ook bloed van dieren zuigt. Het diertje kan maandenlang, soms tot 6 maanden, hongeren. De wants is ’s nachts actief. Overdag verbergt hij zich onder andere in nauwe spleten, tussen beddengoed, achter schilderijen of onder tapijten. De wants komt vooral voor in woningen die onvoldoende worden gereinigd. Het vrouwtje moet vooraf bloed gezogen hebben en legt dan 100 tot 200 eitjes.  De ontwikkeling stopt als de temperatuur onder 13 °C daalt. De Bedwants steekt warmbloedigen, vooral huisdieren en mensen, gelokt door de lichaamswarmte. Op de plaats van de steek ontstaat een jeukende rode vlek. De huidirritatie kan gaan van erge jeuk tot dikke zwellingen. Deze soort is een kosmopoliet in huizen. Tegenwoordig is de soort in Europa zeldzaam geworden. Met de immigratie van mensen uit andere werelddelen, stelt men sedert 2003 weer een toename vast in Vlaanderen.

De Zuringrandwants (Coreus marginatus) is overal algemeen. Deze wants komt vooral voor op Zuringsoorten, Braam en de gecultiveerde Rabarber. De soort komt algemeen voor op tamelijk vochtige terreinen in struiken en soms ook in moestuinen.

De Gewone Duikerwants (Corixa punctata) komt voor in stilstaand water met een rijke watervegetatie. De soort voedt zich met eencellige algen en plantenresten.

De Wollige Beukenstamluis (Cryptococcus fagisuga) is een wolluis die in grote kolonies op stammen van Beuk leeft.

De wants Dolicoris baccarum is een algemene wants die te vinden is op allerlei kruidachtige planten, Sleedoorn en roosachtigen. De wants zuigt graag aan bloemen en vruchten en zet daarop een onaangename geur af.

De Grote Esdoornluis (Drepanosiphum platanoidis) is een bladluis die voorkomt op Esdoorn-soorten.

De Berkenwants (Elasmucha grisea) is een algemene wants. Het vrouwtje legt eitjes op de onderzijde van de bladeren van Berk-soorten. De moederwants beschermt de eitjes tegen mogelijke vijanden, zoals mieren en sluipwespen. Na enkele dagen vervellen de nimfen en zoeken ze, voorafgegaan door de moeder, hun voedsel, dat vooral bestaat uit sap van berkenvruchtjes.

De Muggenwants (Empicoris vagabunda) is een roofwants, die meestal aan boomtwijgen hangt. Deze soort is niet zeldzaam en wordt soms ook in huizen aangetroffen. Hij maakt jacht op kleine insecten die met de vangpoten worden gegrepen. Binnenshuis jaagt de Muggenwants onder meer op de Gewone Steekmug, vliegen en luizen. De prooien worden leeggezogen.

De Lindebladluis (Eucallipterus tiliae) is een bladluis die vooral voorkomt op de onderkant van de bladeren van de Zomerlinde. De bladluis is niet problematisch voor de boom, maar de luis scheidt een kleverig vocht af (honingdauw), waarop dan een zwarte schimmel (roetdauw) gaat leven. Bovendien kan de honingdauw een voedingsbodem vormen voor schimmelgroei, die vanwege hun zwarte kleur, 'roetdauw' wordt genoemd. Dit kan ongewenst zijn op parkeerplaatsen, terrassen en dergelijke. In april 2014 zorgde de door bladluizen afgescheiden honingdauw op 6 Lindes op de Botermarkt te Gent ervoor dat er zwermen bromvliegen op afkwamen. De brandweer spoot de bomen toen nat om de bladluizen te verdrijven. Door een combinatie van een tekort aan regen en veel zonneschijn woekerde er een kolonie bladluizen op de bladeren.

De Koolwants (Eurydema oleracea) is een wants die voorkomt op graslanden en langs bosranden. Deze schildwants zuigt op kruisbloemigen maar voedt zich ook met andere insecten. Soms kan ze schade berokkenen op Kool. De imago overwintert.

De cicade Gargara genistae komt voor op zonnige plaatsen. Ze heeft een voorkeur voor Brem en andere vlinderbloemigen. De nimfen worden vaak bezocht door mieren, die worden aangetrokken door zoete afscheidingen (honingdauw).

De Bosschaatsenrijder (Gerris gibbifer) kan met zijn speciaal aangepaste poten als het ware over het water “glijden”. Deze soort komt voor op stilstaande en langzaam stromende wateren. Ze nemen goed de trillingen veroorzaakt door op het water gevallen insecten waar. De prooien worden met de voorpoten gegrepen en leeggezogen. De volwassen wantsen overwinteren. Natuurlijke oevers en afgekoppelde watersystemen zorgen voor schoner water. De aanwezigheid van schaatsenrijders is een indicator voor een goede waterkwaliteit. Voor Schaatsenrijders moet er op het water een oppervlaktewaterspanning bestaan. Olie, zeep, frituurvet en olie doen deze spanning verdwijnen. Schaatsenrijders zijn ook goede vliegers. Op die manier kunnen ze gemakkelijk tuinvijvers bereiken.

De Rhododendroncicade (Graphocephala fennahi) is te vinden in tuinen en parken op Rhododendron-struiken (sierheesters). Deze cicade komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika, maar werd in de jaren 1930 met plantenmateriaal ingevoerd in Engeland, van waar de soort zich vanaf de jaren 1960 naar het Europese vasteland verspreidde. De volledige ontwikkeling van nimf tot volwassen dier gebeurt op Rhododendron. We vinden de cicaden vaak zonnend in grote groepen op de bladeren. De volwassen dieren voeden zich ook met het sap van andere planten. De cicaden verminderen de bloei van de Rhododendron. In de loop van de zomer ontwikkelen de larven vleugels en krijgen ze mooie kleuren. De Azaleaknopvreter is een schimmel die ook voorkomt op Rhododendron-knoppen. De cicade legt eitjes in dezelfde knoppen. De eileg veroorzaakt wondjes in de knoppen. Wanneer men deze knoppen niet verwijdert, dan zullen de sporen van de schimmel de knoppen binnendringen en deze uiteindelijk vernietigen.

De Pyjamawants (Graphosoma lineatum) werd voor het eerst in Vlaanderen gezien in 1975. Deze schildwants wordt steeds vaker gesignaleerd.  Het is een warmteminnende soort, die vooral op schermbloemigen zoals Gewone Berenklauw, Fluitenkruid, Zevenblad, Wilde Peen en Wilde Pastinaak voorkomt, waar sappen uit de planten of de zaden worden gezogen. De eitjes worden in het voorjaar afgezet. De volwassen wantsen overwinteren. De Pyjamawants heeft een voorkeur voor droge, zanderige plaatsen met een warm microklimaat, zoals droge wegbermen, spoorwegbermen, tuinen en mijnterrils.

De Kleine Vijverloper (Hydrometra gracilenta) is een waterwants die voorkomt op stilstaande en langzaam stromende waterlopen. Deze soort jaagt op het wateroppervlak op kleine insecten en muggenlarven. De eieren worden aan land- en moerasplanten gekleefd. Deze wants overwintert meestal in een schuilplaats op het land.

De Gewone Vijverloper (Hydrometra stagnorum) komt vrijwel overal tamelijk algemeen voor langs en op stilstaand en langzaam stromend water. Deze wants voedt zich met op het water gevallen insecten. Hij jaagt ook actief op prooidieren.

De netwants Kalama tricornis is een netwants die op zandgronden leeft. De waardplant blijkt Muizenoor te zijn. Volgens sommige onderzoekers zouden volwassen dieren en larven in symbiose leven met mieren.

De Eikenbladluis (Lachnus roboris) is een bladluis die algemeen voorkomt op eikentakken. De soort wordt regelmatig door mieren bezocht voor de honingdauw. Het vrouwtje legt de eitjes dicht opeen op dunne twijgen.

De Bladloper (Mesovelia furcata) is een waterwants die voorkomt op stilstaande wateren, vaak op drijvende bladeren van de Witte Waterlelie, en soms in tamelijk grote aantallen bijeen. Hij voedt zich met insecten die worden leeggezogen.

De Zwarte Kersenluis (Myzus cerasi) is een bladluis die meestal massaal voorkomt op Zoete Kers. De bladluizen zitten dicht opeen op een aangetast blad, waardoor dit opgerold wordt. De soort is een kosmopoliet.

De Waterschorpioen (Nepa cinerea) is een waterwants die sloten en andere stilstaande wateren bewoont. Het dier hangt meestal roerloos onder het wateroppervlak en grijpt met de knipmesachtige voorpoten de prooien zoals kikkervisjes en waterinsecten, die hij leegzuigt met de spitse snuit. De imago overwintert. Na de overwintering legt het vrouwtje eitjes in stengels en bladeren van waterplanten.

Het Gewoon Bootsmannetje (Notonecta glauca), ook Rugzwemmer genoemd, is een wants die ondersteboven onder het wateroppervlak hangt en op de rug zwemt. We vinden deze algemene wants in allerlei stilstaande wateren. Deze wants vangt kleine, in het water gevallen insecten. Hij steekt zijn snavelachtige monddelen in de prooi, injecteert spijsverteringsenzymen en zuigt de ontstane brij op. Het vrouwtje legt eitjes in de stengels van waterplanten. De volwassen dieren verschijnen in de zomer.

De Zwaluwwants (Oeciacus hirundinis) is een wants die voorkomt in vogelnesten, vooral bij zwaluwen.

De Groene Stinkwants (Palomena prasina) komt talrijk voor op bomen en struiken. Deze schildwants zuigt vooral op Braam en laat er een typische geur op achter. De eitjes worden aan de onderkant van bladeren afgezet.

De Roodpotige Boomwants (Pentatoma rufipes) is een schildwants. De eitjes worden in augustus hoog in de bomen in spleten van de bast gelegd. Veel eitjes worden door vogels opgegeten, vooral door mezen. Van april tot juni ontwikkelen de nimfen zich tot volwassen wants. Er is geen popstadium. Deze wants komt voor in bossen en parkbossen op Eik en Els. Hij is ook dol op Zoete Kers en kan een plaag vormen in boomgaarden.

Het Schuimbeestje (Philaenus spumarius) komt algemeen en talrijk voor op niet te droge plaatsen op hout- en kruidachtige planten, zoals op de Pinksterbloem en op Els- en Zuringsoorten. De nimf leeft solitair in een schuimmassa op verschillende soorten planten.

De Lindewants (Phytocoris tiliae) is een weekwants die op allerlei houtgewassen leeft, zoals Eik, Linde, Es en Appel. Het is een roofzuchtige wants, die kleine rupsen en larven uitzuigt. De eitjes overwinteren.

De Citruswolluis (Planococcus citri) is een wolluis. Het is een kosmopoliet en komt vooral in verwarmde kassen voor op sierplanten en voedingsgewassen.

De schildluis Pulvinaria vitis leeft op takken van verschillende soorten houtige gewassen zoals bijvoorbeeld Eenstijlige Meidoorn. Deze schildluis komt vooral in tuinen en parken voor.

De Vuurwants (Pyrrhocoris apterus) is een wants die voorkomt in groepen en dit vooral onder Iep-soorten, Linde-soorten en Robinia en ook op Kaasjeskruid-soorten, waar ze zuigt aan afgevallen zaden of dode insecten, maar ook andere insecten aanvalt. Men treft de soort soms ook op wegen aan, waar vertrapte Regenwormen, slakken of andere dode dieren worden uitgezogen. Het dier zuigt ook aan valfruit. De soort behoort tot de eerste voorjaarsinsecten en verschijnt soms al in februari.  

De Staafwants (Ranatra linearis) is een wants die voorkomt in stilstaand water. In het water hangt de wants met de kop naar beneden. Met de vangpoten worden kleine diertjes gegrepen, ook vissenlarven. De soort is vreemd genoeg een slechte zwemmer en kan bovendien, wat misschien nog vreemder lijkt, goed vliegen. De eitjes worden aan het wateroppervlak in drijvende plantendelen gelegd. Via draadvormige buisjes worden de eieren van lucht voorzien.

De Maskerwants (Reduvius personatus) is een roofwants, die voorkomt tussen stenen en in boomholtes en in en bij gebouwen. Het is een nachtactieve soort die vaak op verlichte vensters afkomt. Deze wants voedt zich met allerlei soorten insecten, zoals vliegen en de Bedwants. De Maskerwants kan pijnlijk steken. Het vrouwtje legt in het midden van de zomer eieren. De nimf overwintert.

De Rode Roofwants (Rhinocoris iracundus) is naar het zuiden van Europa talrijker, maar het is een soort die naar alle waarschijnlijkheid naar het noorden zal oprukken door de klimaatwijziging. Deze wants jaagt ook op de Honingbij en kan de mens steken.

De netwants Stephanitis takeyai is afkomstig uit Japan, maar werd ingevoerd met de waardplant Rotsheide, een populaire tuinplant.

De Iepgrasluis (Tetraneura ulmi) is een bladluis die algemeen voorkomt op Iep-soorten. Deze luis bewoont blaasvormige gallen aan de onderzijde van Iepenbladeren. De soort kent een waardplantwissel naar de wortels van grassen, vooral Kweek.

De netwants Tingis ampliata heeft een voorkeur voor de Akkerdistel. De volwassen dieren overwinteren in mos en overblijvende vegetatie.

De Distelnetwants (Tingis cardui) komt vrij algemeen voor op vochtige en droge graslanden met distelsoorten. De wants komt vooral voor op de Speerdistel. De volwassen dieren overwinteren ook op de restanten van distels.

De Kaswittevlieg (Trialeurodes vaporiorum) is een plantenluis die voorkomt in kassen en andere gebouwen op verschillende gewassen en sierplanten. Deze plantenluis werd met voedingsgewassen ingevoerd uit Noord-Amerika. Het vrouwtje boort eieren in bladeren.


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Wantsen, cicaden en plantenluizen  -

Terug naar de startpagina van dit dossier