NATUURLEXICON




Weekdieren  zijn een zeer soortenrijke groep. Tot de weekdieren behoren de gestekelde weekdieren  waartoe de keverslakken behoren. Een grotere groep wordt gevormd door de schelpdragers, met de slakken, de olifanttandjes, de tweekleppigen en koppotigen of inktvissen.

Weekdieren hebben een week, ongeleed lichaam zonder inwendig skelet. In plaats daarvan wordt het lichaam omgeven door een huidplooi, de mantel, die zorgt voor bescherming van het lichaam en de vorming van de schelp. De schelp die zowel uitwendig (slakken en tweekleppigen) als inwendig (sommige inktvissoorten) kan voorkomen is bij sommige soortgroepen, zoals naaktslakken, niet aanwezig. De ademhaling gebeurt door kieuwen, maar bij land- en zoetwatersoorten door een soort longen. Behalve bij de tweekleppigen wordt het voedsel verzameld door middel van een rasptong. Het voedsel van weekdieren kan bestaan uit levende prooien, plankton, aas, planten, paddestoelen en detritus (dode organische overblijfselen). De meeste soorten leven in zee. Bij slakken en tweekleppigen komen ook veel zoetwatersoorten voor, terwijl de slakken ook het land veroverd hebben.

We kunnen de slakken indelen in twee soorten: de waterslakken, die het overgrote deel uitmaken, en de landslakken. Bij beide soorten zijn er naaktslakken en huisjesslakken. In elke tuin leven er honderden meestal zeer kleine slakjes in de grond. Veel slakken eten algen, bladafval of humus. Huisjesslakken eten vooral algen en plantaardig afval en in mindere mate tuinplanten. De meeste schade aan tuinplanten wordt veroorzaakt door naaktslakken. Slakken voeden zich vooral ’s avonds en ’s nachts, bij een voldoende hoge luchtvochtigheid en een niet te warme temperatuur. Overdag, tijdens en kort na regenbuien, kan men ze ook wel zien maar vaak zoeken ze meestal weer hun zelfde schuilplaats op. Slakken hebben een hekel aan droogte en warmte. Tijdens de zomer houden huisjesslakken dan ook een zomer- of droogteslaap. Ze sluiten gedurende een drietal weken het huisje af met een slijmlaagje dat droog en hard wordt. Na de zomerslaap worden ze weer actief en gaan ze veel eten om reserves op te bouwen voor de komende winterslaap.   

Op het land leven alleen huisjesslakken en naaktslakken, in het water daarnaast ook tweekleppigen. Van de landslakken hebben veel soorten een zekere kalkbehoefte; sommigen meer dan anderen. De laatste tref je dan ook vooral aan op kalkrijke of kalkhoudende plaatsen, zoals duinen. Er zijn echter ook soorten van zuurdere biotopen of zeer natte, moerasachtige omstandigheden, deels uitdrogende greppels of drogere plaatsen. Landslakken zie je vooral 's nachts en onder vochtige omstandigheden tijdens mist en regen. Fel licht en droogte worden gemeden. De dieren kruipen dan diep weg op schaduwrijke plaatsen die nog een beetje vochtig blijven. Sommige huisjesslakken kruipen in de vegetatie of langs rotsen en muren omhoog (tot metershoog in bomen) om vastgeplakt tegen hard substraat, te wachten tot de droogte over is. De meeste slakken voeden zich met plantaardig materiaal, sommige met verse planten, veel echter met oud afstervend en afgestorven bladmateriaal, met mossen en korstmossen, algen, schors (papier) en schimmels. Sommige soorten zijn carnivoor en eten andere slakken, regenwormen en dergelijke. Meerdere soorten zijn klein, enkele zelfs kleiner dan 3 mm, maar spelen een belangrijke rol in de levensgemeenschap in de strooisellaag, bij het transformeren van bladafval tot humus. Samen met andere bodemdieren verkleinen ze gedeeltelijk vergaan bladmateriaal. Op deze manier vergroten ze als het ware het werkoppervlak voor de micro-organismen, waardoor de snelheid waarmee het materiaal composteert toeneemt. De meeste soorten zijn hermafrodiet; de dieren bevruchten elkaar. Eieren worden gelegd onder bladeren, tussen mos of in holletjes onder de grond.

In de lente komen de slakken die de vorst overleefden van onder grote stenen, of uit grondspleten gekropen om zich te goed te doen aan het verse groen dat overal verschijnt. Voor de instandhouding van landslakken in stadsbossen of parkbossen is het belangrijk dat er voldoende liggend dood hout met verschillende diameterklassen voorkomt. De humuslagen mogen niet worden verstoord. Dit betekent het weren van recreatie (verdichting van de bosbodem).

Slakken zijn de enige weekdieren die op het land leven. Ze hebben een belangrijke rol in het ecosysteem als afvalopruimers; ze eten dode planten, schimmels en paddenstoelen. Zelf worden ze door vogels opgegeten. Het zijn tweeslachtige dieren, maar ze hebben elkaar wel nodig voor de bevruchting.  Slakken zijn in staat om de zaadcellen te verteren in plaats van er hun eicellen mee te bevruchten wanneer de partner hen niet aanstaat. Slakkenseks kan een halve dag duren.

Huisjesslakken houden van tuinen waar genoeg vocht is en voldoende te eten. Veel tuinen voldoen daaraan, zo goed zelfs dat bewoners juist graag de slakken willen verdrijven omdat ze nuts- en sierplanten opeten. Slakkenkorrels strooien is geen goed idee, omdat daar giftige stoffen in zitten. Slakken worden opgegeten door vogels, en de giftige stoffen uit de slakkenkorrels hopen zich op in de vogel, tot hij er aan sterft. De slakken kunnen worden gelokt met citrusfruit en meloen, die ze leegeten en vervolgens als verblijf gaan gebruiken. De volgende dag kunnen de slakken worden geoogst en buiten de tuin gezet worden.

Alle weekdieren vormen voedsel voor vogels, vissen en andere organismen. Met name de grotere, langlevende tweekleppigen vervullen tevens een belangrijke taak als waterfilteraars. Vochtige biotopen dienen voor landslakken beschermd te worden tegen het probleem van de verdroging. Dit kan door inspanningen te leveren om de watertafelregimes in stand te houden. Verder is het voor landslakken van belang dat er kwaliteitsvolle biotopen zoals ruigten en mantelzoomvegetaties bestaan. Een verminderd aantal huisjesslakken zorgt dan weer voor een negatieve impact op vogels. Deze benutten de kalk van slakkenhuisjes voor de aanmaak van de eitjes. Slechte eischalen zorgen voor minder broedsucces bij vogels.

Tweekleppigen bezitten lange gevoelige buisjes (sifonen) waarmee ze water opnemen en door de kieuwen filteren. Ze zeven en eten plantaardig en dierlijk plankton. De meeste tweekleppigen leven ingegraven in de zeebodem en halen met de sifon voedseldeeltjes uit het water. Grote tweekleppigen die in stromend of stilstaand zoet water leven, zijn de Zwanemossel en de Bolle Stroommossel.


De soorten

De Draaikolkschijfhoren (Anisus vortex) leeft in stilstaand of slechts zeer licht stromend water.

De Zwanemossel (Anodonta cygnea) is één van onze algemeenste zoetwatermossels. Het is het grootste inheemse schelpdier dat bij ons (zeldzaam) voorkomt. Hij leeft in de modderbodem van rustige wateren van sloten, plassen, oude vaarten en riviergeulen. Door middel van sifo’s wordt tegelijkertijd geademd en gegeten. Het dier is tweeslachtig en kent broedzorg.  De larven leven aanvankelijk tussen de broedkieuwen en worden pas het volgende voorjaar uitgestoten. Ze hechten zich dan als zogenaamde glochidiën vast aan vissen en leven enige tijd parasitair. Daarna verlaten ze de gastheer en leven dan vrij in het water. De Zwanemossel leeft in symbiose met de Bittervoorn.

De Gewone Wegslak (Arion rufus) is een naaktslak die voorkomt in vochtige loofbossen, gemengde bossen, wegbermen, akkers, tuinen, graslanden en bosranden, ook in de buurt van menselijke activiteiten. Deze slak voedt zich met planten, zwammen en dode dieren. Deze slak kan in een moestuin heel wat schade aanrichten. De meeste naaktslakken overleven de winter niet. Hun natuurlijke vijanden (zoals de Egel) zijn zeldzamer geworden. Zachte winters zijn gunstig voor de dieren. De slakkenkorrels die in de handel verkrijgbaar zijn, zijn veelal ook schadelijk voor de natuurlijke vijanden zoals Egels, Huisjesslakken en vogels. Men gebruikt dan ook beter natuurvriendelijke afweermiddelen.

Het Schorshorentje (Balea perversa) is een landslak. Deze slak komt voor in droge spleten in rotsen of muren en op boomstammen. De soort blijkt sterk gebonden te zijn aan oude knotwilgen, Iep en andere bomen met een ruwe schors. De soort werd ook reeds aangetroffen op Zwarte Populier, Gewone Vlier en Gewone Es. De soort verkiest knotwilgen die regelmatig worden geknot en dus niet gescheurd zijn. De aanwezigheid van korstmossen en algen is ook een belangrijk punt voor wat betreft het voedsel van deze soort.

De Grote Diepslak (Bithynia tentaculata) houdt van plaatsen in sloten en grachten met een weelderige algengroei. Het is een algemene tot zelfs massaal voorkomende slak. Ze dankt dit aan haar groot aanpassingsvermogen en aan de weinig hoge eisen die ze stelt. Deze slak komt voor in stilstaand of (zwak) stromend water. Het is één van de meest algemene zoetwaterslakken in ons land.

De Fijngeribde Grasslak (Candidula gigaxii) is een landslak. De slak wordt vooral in de kuststreek aangetroffen, maar ook wel op lage, open, meestal grazige pioniersvegetaties op tamelijk droge, zandige, kalkrijke bodems. De terreinen waarop de soort voorkomt zijn meestal door de mens gecreëerd (leidingstroken bijvoorbeeld).

De Grofgeribde Grasslak (Candidula intersecta) is een landslak die bij ons vooral wordt aangetroffen in zandige pioniersbiotopen in industriegebieden, ook in stedelijk gebied. Het is een kenmerkende soort voor schrale, droge, kalkrijke graslanden.

De Tuinslak (Cepaea hortensis) is een vrij zeldzame landslak die voorkomt op vochtige plaatsen in bossen, hagen en cultuurgebieden. Tuinslakken voeden zich met bladafval van wilde planten en aas.

De Gewone Huisjesslak (Cepaea nemoralis) is een algemene landslak die van maart tot oktober voorkomt in bossen, duinen, parken en tuinen. Deze slak vormt een belangrijke voedselbron voor de Zanglijster.  

De Griekse Duinslak (Cernuella cisalpina) is een van oorsprong mediterrane soort. De soort komt voor op opgespoten terreinen en dijkhellingen op kalkrijke bodems. Duinslakken zitten vaak opvallend hoog in de vegetatie, op uitgebloeide grassen of Teunisbloemen.    

De Aziatische Korfmossel (Corbicula fluminea), die oorspronkelijk afkomstig is uit China, werd in het begin van de jaren 1980 voor het eerst gesignaleerd in Portugal. Nu komt deze exoot in vrijwel alle Europese rivieren voor. In Amsterdam komt hij in grachtwateren voor. De soort produceert tot meer dan 1000 vrij zwemmende larven per dag per mossel. De soort is dan ook ondertussen zeer talrijk aanwezig.

De Gevlekte Akkerslak (Deroceras reticulatum) is een landslak. Deze soort komt voor op vochtige plaatsen in bossen, velden, tuinen en weiden onder bladeren, stenen en hout. In kassen kan ze wel schade toebrengen, want deze slak voedt zich met planten.  

Het Boerenknoopje (Discus rotundatus) is een landslak van zo’n 3 centimeter groot. Deze soort komt voor in bossen, onder stenen en oud hout, soms ook in ruïnes van gebouwen.

De Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) is een tweekleppige die met byssusdraden op allerlei voorwerpen vast zit, vaak in grote aantallen. Vaak zitten de mosselen op elkaar vast zodat er kluiten en zelfs mosselbanken ontstaan. De soort is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar is bij ons ingeburgerd in vaarten en sloten. Deze mossel vormt het geliefkoosde voedsel voor de Meerkoet. De Driehoeksmossel kan worden weggeconcurreerd door de Quaggamossel, een invasieve exoot.

De Quaggamossel (Dreissena rostriformis bugensis) is een recent gevonden invasieve zoetwatermossel. Soorten vanuit het Ponto-Kaspische gebied verspreiden zich sedert de opening van het kanaal Main-Donau in 1992 naar onze stroomgebieden. In 2009 werd de Quaggamossel voor het eerst aangetroffen in Vlaanderen, meerbepaald in het Albertkanaal in Grobbendonk. De scheepvaart speelt een grote rol bij het transport van soorten van het ene Europese stroomgebied naar het andere. De mossel komt voor in rivieren, plassen en kanalen op verschillende substraten zoals scheepsrompen, autowrakken, planten en andere mosselen. Soms hechten verschillende exemplaren zich vast op elkaar zodat er kluiten en zelfs mosselbanken kunnen ontstaan. Hij groeit sneller dan de Driehoeksmossel. In gebieden waar de hoeveelheid voedsel en de kwaliteit in de waterkolom afneemt door de aanwezigheid van gesuspendeerd anorganisch materiaal zoals slib, is de soort in het voordeel in vergelijking met de Driehoeksmossel.  De Quaggamossel kan zo de Driehoeksmossel op termijn volledig verdringen en vervangen.

De Witte Schijfhoren (Gyraulus albus) is een pionierssoort die in vrijwel alle soorten stilstaand of stromend water voorkomt.

De Segrijnslak (Helix aspersa) is een landslak. De partners bevruchten elkaar en leggen allebei eieren. Deze slak is op veel plaatsen ingevoerd met de groententeelt. Deze soort komt tamelijk algemeen voor. De slakken eten in de herfst het bladgroen weg van de gevallen bladeren.

De Grote Aardslak (Limax maximus) is een landslak die te vinden is in kelders, tuinen, parken en bossen. Overdag houdt de slak zich schuil op schaduwrijke plaatsen. ’s Nachts of op regenachtige dagen komt hij te voorschijn om naar voedsel te zoeken. In tuinen is deze slak dan vaak op het gras of op het terras te vinden. Het is een alleseter die ook andere slakken niet versmaadt.

De Gewone Poelslak (Lymnaea peregra) is een algemene waterslak die de benodigde zuurstof opneemt door middel van een eenvoudige long. Hij leeft in zoet water op de planten en in het bodemslik.

De Grote Poelslak (Lymnaea stagnalis) komt voor in dichtbegroeid stilstaand zoet water. Soms komt deze soort ook in brak water voor. Met de zool van de voet kan de slak over een slijmspoor onder water omhoog kruipen.

De Afgeknotte Poelslak (Lymnaea truncatula) leeft in sloten en vijvers op waterplanten. Soms kruipt hij boven de waterspiegel of graaft hij zich in de bodemmodder in. Het is een tussengastheer van de Leverbot Fasciola hepatica bij schapen. Deze worm kan zich zonder deze slak niet ontwikkelen.

De Zwarte Kielslak (Mimax gagates) is een landslak, die hoofdzakelijk ondergronds leeft. De soort voedt zich vooral met Aardappel.

De Karthuizerslak  (Monacha carthusiana) is een slak die als pionier voorkomt op sterk door mensen beïnvloede biotopen op droge kalkrijke plaatsen met een grazige vegetatie. Vaak gaat het om spoorwegterreinen, industrie- en havengebieden.

De Gekielde Schijfhoren (Planorbis carinatus) leeft vooral in stilstaand water met een rijke vegetatie en verdraagt geen uitdroging.

De Ovale Poelslak (Radix balthica) is meestal te vinden in stilstaand, plantenrijk water. Vaak is ze op stenen te vinden. Het dier kan geruime tijd buiten water leven, vooral op modderige plekken boven de waterlijn. Deze zeer algemene soort heeft een zeer groot aanpassingsvermogen en verdraagt vervuiling.

De Chinese Vijvermossel (Sinanodonta woodiana) is een weekdier dat van oorsprong voorkomt in Oost-Azië, maar intussen reeds in 15 Europese landen wordt aangetroffen. Er zijn in Vlaanderen waarnemingen genoteerd van levende exemplaren van dit dier in de provincies Vlaams-Brabant en Limburg. Deze mossel bereikte Europa door de invoer van Aziatische vissoorten die hier uitgezet werden ten behoeve van de recreatieve visserij of ter bestrijding van waterplanten. De verplaatsing gebeurt niet alleen via het kweekwater van de Aziatische vissoorten; de larven van zoetwatermossels kunnen zich ook vasthechten aan de kieuwen en vinnen van de vissen en op die manier “meeliften”. Ook nu nog wordt dit weekdier door middel van visuitzettingen verspreid naar geïsoleerde riviersystemen, vijvers en meren. De Chinese Vijvermossels worden ook aangeboden in aquariumspeciaalzaken en tuincentra. Het dier bewoont dezelfde habitattypes als de inheemse zoetwatermossels. Het is een groot dier, zodat het een concurrent kan worden voor ruimte en voedsel. De soort is bovendien beter bestand tegen vervuiling en lage zuurstofgehaltes. De soort kan 2 tot 3 keer per jaar tot voortplanting komen, terwijl de inheemse soorten jaarlijks slechts één keer larven produceren.

De Gewone Hoornschaal (Sphaerium corneum) is een tweekleppige bewoner van zoet stilstaand of langzaam stromend water. De soort komt ook voor in moerassen. Het dier verdraagt een hoge graad van organische vervuiling.

De Bolle Stroommossel (Unio tumidus) is een tweekleppige die voorkomt in zoet stilstaand of langzaam stromend water.

De Vijverpluimdrager (Valvata piscinalis) komt voor in stilstaand tot zwak stromend water met veel plantengroei. Het is één van de meest algemene soorten zoetwaterslakken in ons land.

De Levendbarende Moerasslak (Viviparus viviparus) is de grootste zoetwaterslak. Dit dier komt voor in zoet water van sloten en vijvers met een rijke begroeiing.


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Weekdieren -

Terug naar de startpagina van dit dossier