NATUURLEXICON



In de stad komen ook tal van wespensoorten voor.

Bladwespen leggen eieren in planten. Ze maken geen nest. De larven lijken op rupsen en leven van plantendelen. Ze zijn voor de mens ongevaarlijk. Verschillende soorten bootsen wespen of bijen na die wel kunnen steken.

De galwespen parasiteren geen andere insecten, maar ontwikkelen zich in plantengallen. Het vrouwtje spuit bij het aanprikken van plantenweefsel een chemische groeibevorderende stof in, die plaatselijk een woekering in het weefsel veroorzaakt, die men een “gal” noemt. Uit de grote galappels in de herfst komen enkel vrouwtjes. Deze vrouwtjes komen in de winter uit en leggen in het voorjaar eitjes in de knoppen. Hieruit komen dan vrouwtjes en mannetjes. De vrouwtjes hiervan leggen dan weer eitjes op de bladeren, die in de herfst de grote galappels veroorzaken. De larven voeden zich met het galweefsel dat het blad van de boom eigenlijk zelf produceert. Er zijn andere wespen die parasiteren op galwespen en er zijn kevers die mede-bewoner zijn van de gallen.

De goudwespen leven parasitair op graafwespen. Ze leggen een eitje in de broedcel van hun gastheer. De larve van de gastheer dient als voedsel voor de larve van de goudwesp.

De graafwespen bevoorraden hun nesten meestal met insecten, maar ook met spinnen. Ze zijn vaak op bloemen te vinden en leven van stuifmeel. Graafwespen specialiseren zich op een bepaalde soort of een bepaalde groep insecten, bijvoorbeeld alleen op vliegen, springcicaden of spinnen. Het vrouwtje vangt een prooi, graaft een gang in het zand of zoekt een gaatje in hout, stopt het geheel in de opening en legt een eitje op het geheel. De uitgekomen larve voedt zich met de prooi.

Platkopwespen  leven van keverlarven of rupsen van nachtvlinders. Ze dringen de gastheer binnen en onttrekken er vocht aan. Enkele soorten platkopwespen parasiteren op kevers die als mierengast leven en dus ook vertoeven in mierennesten.

Plooivleugelwespen zoals de Gewone Wesp en de Duitse Wesp komen af op zoetigheden en het zijn vooral deze soorten die door de mens soms als een overlast worden ervaren. De meeste plooivleugelwespen sterven in het najaar. Alleen de bevruchte vrouwtjes, die later koninginnen zullen worden en eitjes leggen, overwinteren. Tijdens een strenge winter sterven er veel van die vrouwtjes, maar als de temperaturen hoger liggen dan normaal, overleven er meer exemplaren. In een vroege en warme lente brengen de koninginnen al heel vroeg een eerste generatie werksters ter wereld. De wespenkolonies bereiken een hoogtepunt in september.   

De sluipwespen zijn parasitaire wespen. Bijna alle sluipwespen zijn zeer gespecialiseerd op een bepaald type gastheer en hebben vaak merkwaardige aanpassingen ontwikkeld om deze gastheer te zoeken en te parasiteren.

De spinnendoders tenslotte jagen op spinnen. Per broedcel wordt er 1 spin aangedragen.


De soorten

De sluipwesp Apanteles glomeratus heeft de rups van het Groot Koolwitje als gastheer. De larven ervan eten de rups van binnenuit op, waarna ze zich in een cocons buiten op het lichaam verpoppen. De Apanteles-soorten zijn kleine, zwarte sluipwespen die in verschillende biotopen kunnen voorkomen. Ze leggen hun eitjes in rupsen. Per individu kunnen er zo wel tot 2000 eitjes gelegd worden en tientallen rupsen aangeprikt. De larven komen uit in de rups en ontwikkelen zich ook intern.

De Ananasgalwesp (Andricus fecundator) is een galwesp die op Eik-soorten voorkomt. Aan de takken ontstaan er ananasachtige of dennenkegelvormige gallen. De agame vrouwtjes (kunnen eieren leggen zonder dat er een bevruchting aan te pas komt) komen uit de op de grond gevallen gallen en leggen eitjes in de mannelijke bloemknoppen van de boom. In deze bloemknoppen ontstaan er kleine galletjes die de geslachtelijke generatie galwespen opleveren. In juni komen de galwespjes uit.

De Iepenzigzagbladwesp (Aproceros leucopoda) is van oorsprong afkomstig uit Japan. Deze soort werd in 2003 voor het eerst aangetroffen in Polen en Hongarije en in 2013 ook in Nederland en in Vlaanderen. Eén van de vindplaatsen was een spoorwegemplacement in Ukkel. De larven voeden zich met de bladeren van Iep-soorten, waarop ze zich zo massaal kunnen ontwikkelen dat ze een bedreiging vormen voor de bomen in kwestie. De larven veroorzaken een kenmerkend zig-zag-vraatpatroon op de Iepenbladeren. De larven verpoppen zich in een stevige cocon aan de onderkant van de bladeren. Deze wesp heeft nog vrijwel geen natuurlijke vijanden in Europa. Alle individuen zijn vrouwtjes die zich ongeslachtelijk voortplanten. Elk uitgekomen vrouwtje kan levensvatbare eieren leggen en kan op verschillende plaatsen nieuwe populaties vormen. De voortplantingscyclus van ei tot volwassen vrouwtje duurt slechts 1 maand.

De Rozenbladwesp (Arge pagana) is een bladwesp, die een gaatje in een roos (bloem) zaagt en daarin eitjes legt. Als de larven uitkomen, beginnen ze van de roos te eten. De schade valt meestal wel mee omdat de larve veel natuurlijke vijanden heeft.

De Knollenbladwesp (Athalia rosae) is een bladwesp die algemeen voorkomt in tuinen, op akkerlanden en langs wegbermen. De larven leven op Radijs, Zwarte Mosterd, Koolzaad en andere kruisbloemigen.

De Glasvleugelspinnendoder (Auplopus carbonarius) is een spinnendoder die algemeen voorkomt in allerlei biotopen zoals op bomen en stenen muurtjes, ook in stedelijk gebied. Deze Spinnendoder graaft geen nest in de grond, maar bouwt tonvormige broedcellen uit leem. De nesten worden meestal op verborgen plaatsen, zoals in muurspleten of holle bomen gebouwd. Het vrouwtje jaagt op verschillende soorten spinnen.

De Grote Knoopwesp (Cerceris arenaria) is een solitaire wesp die algemeen voorkomt op open, zandige vlakten, meestal in de buurt van dennen, en ook meer en meer in stedelijke omgevingen. Bij de nestbouw graaft ze een gang loodrecht in de grond. Vanuit deze gang graaft ze zijgangen die uitlopen in nestkamers. Als voedsel voor de larven worden snuitkevers, zoals de Eikenbladrolkever, aangevoerd.

De Gewone Graafbijendoder (Cerceris rybyensis) komt voor in open, zandige gebieden, ook in  stedelijke gebieden. Als prooien worden groefbijen en zandbijen gevangen.

De Vuurgoudwesp (Chrysis ignita) is een wesp die snel rondloopt op muren en vaak op schermbloemigen te vinden is. De wesp leeft als volwassen dier van het stuifmeel. De vrouwtjes dringen nesten van andere wespen of van bijen binnen en leggen daar eieren. De goudwespen zijn dus koekoekswespen. De larven eten de bijen- of wespenlarven op.

De Berkenknopwesp (Cimbex femoratus) is een knopwesp die voorkomt in beboste gebieden met Berk-soorten, meestal op de zandgronden. Deze wesp ontwikkelt zich uitsluitend op deze bomen. Het vrouwtje knaagt ringvormige groeven in jonge twijgen, waaruit ze berkensap drinkt. De wonden helen weer snel zodat de berken geen schade oplopen. De larven vreten berkenbladeren af tot aan de middennerf. Ze verpoppen in een cocon die wordt vastgesponnen aan twijgjes.   

De Grote Zeefwesp (Crabro cribarius) is een wesp die tamelijk algemeen voorkomt langs zonnige bosraden en wegbermen op zandgronden. Deze soort is vaak op schermbloemigen te vinden. Deze wesp brengt vliegen aan voor de larven. Het nest wordt gemaakt in rottend hout of op de grond.

De Gewone Eikengalwesp (Cynips quercusfolii) is een galwesp, die overal algemeen voorkomt op Eik-soorten. Het is de veroorzaker van de bekende galappels aan de onderkant van eikenbladeren in de herfst. In de gallen ontwikkelen zich vrouwtjes. De galappels vallen met de bladeren op de grond in de herfst. Tussen november en februari komen de vrouwtjes uit. Deze vrouwtjes begeven zich naar de bladknoppen, waardoor er zich kleine zwarte knopgalletjes vormen, waaruit in mei en juni zowel mannetjes als vrouwtjes komen. Na de paring leggen de vrouwtjes eitjes op de onderkant van de bladeren, waarbij weer nieuwe gallen ontstaan.

De Gladde Rozenerwtgalwesp (Diplolepis eleganteriae) vormt gallen aan de onder- en bovenzijde van Rozenblaadjes. Deze soort blijkt niet zeldzaam voor te komen.

De Rozegalwesp (Diplolepis rosae), ook Bedeguargalwesp of Slaapappelwesp genoemd, veroorzaakt eigenaardige gallen met een verhout centrum en met haarvormige, vertakte uitgroeisels. In de gal ontwikkelen zich meerdere wespen in afzonderlijke kamertjes. De gallen bevinden zich aan het uiteinde van rozentakken. Meestal worden er alleen vrouwtjes voortgebracht. Mannetjes zijn zeldzaam. De gallen worden ook vaak bewoond door andere vliesvleugeligen of door parasitaire wespen.

De Stekelige Rozenerwtgalwesp (Diplolepis rosarium) veroorzaakt kogelvormige gallen met een stervormig uiterlijk die zich zowel aan de onder- als de bovenzijde van rozenblaadjes bevinden. Deze galwesp is vrij zeldzaam.

De Zuidelijke Boomspinnendoder (Dipogon variegatum) is een plooivleugelwesp die voorkomt op muren, steilwanden, stenen en boomstammen. Zijn prooien bestaan vooral uit krabspinnen. Het nest wordt in verlaten holtes zoals in muren en bomen ingericht.   

De Middelste Wesp (Dolichovespula media) komt niet zo algemeen voor op struiken- en bomenrijke plaatsen, meestal in de buurt van water. Het nest wordt bij voorkeur in struiken of aan de buitenkant van gebouwen gebouwd. In de onmiddellijke omgeving van het nest zal deze wesp het nest verdedigen, maar anders valt ze de mens niet lastig. Omdat het nest gemakkelijk wordt ontdekt, is deze soort vaak het slachtoffer van een onnodige bestrijding. De wespenstaat valt bij deze soort reeds in augustus uit elkaar.

De Saksische Wesp (Dolichovespula saxonica) is een plooivleugelwesp, die voorkomt in open landschappen, ook in stedelijke gebieden. Deze wesp maakt steeds een bovengronds nest op een meestal goed zichtbare plaats zoals aan de buitenkant van een gebouw, onder dakpannen of in leegstaande gebouwen. Deze wesp wordt niet aangetrokken door zoetigheden en berokkent voor de mens niet de minste last.  

De Roodpotige Kruisspinnendoder (Episyron rufipes) komt voor op open zandige plaatsen, zoals in de duinen, in stuifzanden, maar ook in het stedelijke gebied. Deze wesp jaagt enkel op wielwebspinnen, zoals de Kruisspin, die in hun web worden overvallen.

De Urntjeswesp (Eumenes pomiformis) komt voor op zonnige, open plekken op ruderale plaatsen, in wegbermen, in zandgroeven en op heidevelden. Deze wesp bouwt broedcellen van zand en leem die aan plantenstengels of aan vlakke oppervlakken worden vastgehecht. De broedcellen worden gekneed uit kleine leembolletjes die door middel van de kaakorganen worden aangebracht. Deze broedcellen zien eruit als urnvormige potjes. Het vrouwtje brengt de achterlijfspunt in het potje en hecht ze een gesteeld eitje aan de binnenkant. Vervolgens worden met de pincetvormige kaken rupsen in de broedcel gebracht en wordt het potje met de leem die zich rond de opening bevond volledig afgesloten. De nesten worden vaak geparasiteerd door goudwespen. De goudwesplarve leeft dan van de voorraad en ook de larve. Er kunnen verschillende generaties per jaar worden voortgebracht.  

De goudwesp Hedychrum nobile is een goudwesp die voorkomt op open zandige, terreinen. Deze wesp parasiteert bij voorkeur op de larven van de Grote Knoopwesp. De eieren worden in de nesten van de gastheren gelegd. Deze wesp wordt meer en meer in stedelijke omgeving aangetroffen.

De sluipwesp Ichneumon suspiciosus is een sluipwesp, waarvan de larven parasiteren bij de rupsen van de Grote Wintervlinder.

De Gewone Vliegendoder (Melinus arvensis) komt voor op open, zandige plaatsen. Lokaal kan de soort talrijk voorkomen, ook in stedelijke gebieden. Deze wesp graaft een nest, bij voorkeur op een helling of een talud. De prooien bestaan uit vliegen. Niet alleen de larven leven van de prooien. Ook de volwassen wespen likken de vrijgekomen vloeistoffen uit de prooien op voor hun eigen suiker- en eiwitbehoefte.

De Grote Mierwesp (Mutilla europaea) komt voor in zeer uiteenlopende biotopen zoals kalkgraslanden, heidevelden, lichte bossen en open zandvlakten. De soort is evenwel overal zeldzaam. Alleen het mannetje heeft vleugels. Het is vooral op schermbloemigen te vinden. Het vrouwtje bezoekt voor de voortplanting hommelnesten, vooral deze van de Akkerhommel. Het voedt zich met de honing die door de hommels wordt aangedragen en legt eieren op de hommellarven. De larven ontwikkelen zich parasitair op hommellarven. Ze eten de hommellarven op.

De Gele Sikkelwesp (Ophion luteus) is een sluipwesp die binnenshuis soms op licht afkomt. Het vrouwtje legt eitjes in allerlei rupsen, bijvoorbeeld van nachtvlinders. De larven voeden zich met de rupsen. Er wordt één ei per rups gelegd. Aanvankelijk worden de vitale delen van de rupsen niet geraakt. Pas als de larve bijna volgroeid is, wordt de rups volledig gedood en opgegeten. De verpopping gebeurt in een kleine cocon in of op het lichaam van de rups. De legboor kan ook gebruikt worden als angel waarmee ook mensen pijnlijk kunnen worden gestoken.

De Bijenwolf (Philanthus triangulum) is een graafwesp die voorkomt op open, zandige of lemige plekken, bij voorkeur op steilwanden. Soms wordt het nest gemaakt onder plaveisel in stedelijke gebieden. Het is een warmteminnende soort. Deze graafwesp jaagt op werksters van de Honingbij die tijdens het bloembezoek wordt gevangen en door een steek wordt verlamd. De gevangen bij wordt door de lucht naar het nest gevlogen. De nestgang bevindt zich vaak in een steile wand of in de grond en eindigt in verschillende broedkamers. De larven voeden zich met de verlamde, nog levende bijen. De larven overwinteren als ze zijn volgroeid. Ze verpoppen in het voorjaar.

De Wilgenbladwesp (Pteronus salicis) is een bladwesp die algemeen voorkomt in parken en tuinen en op andere plaatsen. De larven leven vaak in groepjes op verschillende Wilg-soorten.

De Lissenbladwesp (Rhadinoceraea micans) is een bladwesp waarvan de rupsachtige larven vooral leven op Gele Lis. In juni kruipen ze in de grond en verpoppen er. Het daaropvolgende jaar in mei komen ze uit.

De Groene Bladwesp (Rhogogaster viridis) voedt zich met insecten en hun larven. Ze zuigen de prooien leeg. Deze wesp is te vinden langs bosranden en op ruderale plaatsen met schermbloemigen. De rupsachtige larven zijn planteneters (bladeren).

De Knotswesp (Sapygina decemguttata) komt voor op dood hout en op oude muren. De larven ontwikkelen zich in nesten van metselbijen en behangersbijen.

De Gewone Mierwesp (Smicromyrme rufipes) komt voor op open, zandige terreinen en lössbodems. De soort wordt ook meer en meer in de stedelijke omgeving aangetroffen. De larven ontwikkelen zich in de nesten van verschillende soorten graafwespen en spinnendoders.

De wesp Spathius exarator behoort tot de schildwespen. Het vrouwtje legt eitjes in de larven van klopkevers zoals de Houtkever en van andere in hout levende kevers.  

De Leemwesp (Symmorphus species) komt tamelijk algemeen voor op zonnige, open plaatsen, ook in tuinen. Het nest wordt vaak gemaakt in verlaten keverboorgaten in bomen, soms ook in holle stengels of kunstmatige nestblokken met gaten. De broedkamers worden verdeeld door zelfgemaakte leemwandjes. De broedcellen worden bevoorraad met keverlarven.

De sluipwesp Trichogramma brassicae leeft parasitair op het Groot Koolwitje. Tijdens de paring tussen Grote Koolwitjes geven de mannetjes een geurstof (een anti-afrodisiacum) door aan de vrouwtjes, waardoor deze minder aantrekkelijk worden voor andere mannetjes. De sluipwesp gebruikt deze geurstof om de bevruchte vrouwtjes te lokaliseren. Vervolgens lift de wesp mee met een vrouwtje naar de plaats waar de eitjes worden afgezet. Hierbij houdt ze zich vast aan het borststuk, het achterlijf of de poten van de vlinder. Wanneer het vlindervrouwtje de eitjes heeft afgezet, legt de sluipwesp haar eitjes op die van de vlinder, waarna de larven zich te goed doen aan de vlindereitjes.

De Hoornaar (Vespa crabro) is een grote wesp die vooral voorkomt op zandgronden en in lichte bossen, maar ook (steeds meer) in de nabijheid van de mens. Het is in Vlaanderen de grootste inheemse wesp. Omstreeks april-mei ontwaakt de koningin uit de winterslaap. Deze koningin werd geboren in de voorbije zomer en paarde met een mannetje. De winterslaap wordt onder meer doorgebracht in rottend hout, in de grond of tussen isolatie. De koningin zoekt na het ontwaken een geschikte nestplaats zoals een holle boom, een lege nestkast of ruimten onder daken. Ze zoekt tevens naar voedsel dat bestaat uit insecten en boomsappen. Het nest wordt zelden ondergronds gemaakt. Het kan zich zelfs bevinden in plaatsen met menselijke activiteit. Het nestmateriaal bestaat uit vermolmd hout dat vermengd wordt met speeksel. Soms kan hout van verweerde telefoonpalen worden geschraapt als er geen geschikte bomen in de buurt zijn. De koningin bouwt cellen voor de larven, die worden gevoed met insecten die door de werksters tot balletjes werden gekauwd. De werksters maken nieuwe raten, brengen nieuw nestmateriaal en water aan, verzorgen de larven en houden het nest schoon. De koningin houdt zich bezig met het voortplantingsproces tot op het einde van het seizoen. De soort vormt een eenjarige staat. De koningin legt tegen de zomer eieren waaruit nieuwe koninginnen worden geboren en mannetjes (darren). Het verschijnen van de mannetjes betekent het begin van het einde. De werksters negeren de oude koningin die sterft. Ze beginnen de geboren vrouwtjes, de nieuwe koninginnen, te voederen, zodat deze laatste reserves opdoen voor de overwintering. In de herfst zwermen de nieuwe koninginnen en de darren uit om te paren. Kort na de paring sterven de darren. De bevruchte koninginnen zoeken vervolgens een geschikte overwinteringsplaats. Begin november sterven de laatste werksters. Oude nesten worden niet hergebruikt. Veel koninginnen sterven doordat ze ten prooi vallen aan insecteneters, maar ook aan schimmels. Deze wesp voedt zich met allerlei insecten, zoals rupsen, bijen, wespen en libellen en ook spinnen. Hoornaars knagen soms aan bomen, vooral Berk-soorten, en voeden zich met zoete boomsappen. In het najaar komt deze wesp af op rottend fruit. De mens kan deze wesp bescherming bieden in de vorm van het laten staan van dode of holle bomen. Door de klimaatverandering, het verminderd gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en de toename van dode, holle bomen in bossen, blijkt de soort toe te nemen. De larven van de Grote Kortschildkever leven in het nest van de Hoornaar. De soort is niet agressief, niet gevaarlijker dan andere wespen naar de mens toe en komt niet af op zoetigheden.

De Duitse Wesp (Vespula germanica) komt overal voor, maar is niet zo algemeen als de Gewone Wesp. De ecologie van deze soort komt vrijwel overeen met deze van de Gewone Wesp. Het keuzemateriaal voor de bouw van het nest verschilt wel. Terwijl de Gewone Wesp vooral sterk verrot hout gebruikt, kiest de Duitse Wesp tamelijk vast hout of hout dat slechts oppervlakkig verweerd is. De nesten zien er daarom tamelijk grijs uit, met gele of wittige strepen. Ook deze wesp zoekt naar zoetigheden en het nest wordt ook fel verdedigd. Wespen zijn niet alleen lastig voor de mens; ze vangen jaarlijks duizenden voor de land- en tuinbouw schadelijke insecten.

De Gewone Wesp (Vespula vulgaris) kan het hele jaar door worden gezien in allerlei biotopen, ook in stedelijke omgeving. Deze wesp bouwt haar nest meestal op donkere, verborgen plaatsen, zoals in verlaten muizenholen of onder daken of in holle muren. Voor de bouw wordt sterk verrot hout gebruikt. Het nest is geel tot roodbruin gekleurd met lichte en donkere strepen. De kolonie kan uit meer dan 5000 individuen bestaan. Het nest wordt fel verdedigd tegen vijanden en indringers. Deze wesp gaat in de omgeving op zoek naar voedsel en zoetigheden. Ze wordt door de mens als lastig aanzien. De werksters, die veel kleiner blijven dan de koningin, zoeken naar suikerhoudende stoffen voor de eigen energiebehoefte. De larven zijn echter vleeseters en worden gevoed met vleesballetjes bestaande uit verschillende soorten insecten en hun larven, maar ook aas uit kadavers wordt meegenomen als voer. In de loop van de zomer worden er naast werksters ook nieuwe koninginnen en mannetjes geproduceerd. Het zijn alleen de koninginnen die overwinteren. Deze wesp kan meerdere keren steken, want ze verliest de angel niet na de steek. De steek is pijnlijk. Vooral op het einde van de zomer komen de wespen op de zoete geur van limonade en ijsjes af.  Een wespennest overleeft maar 1 seizoen, en aan het einde zijn er geen larven meer om voor te zorgen. De nieuwe koningin en mannetjes vliegen uit, paren en de mannetjes sterven nadien. De nieuwe koninginnen gaan in winterslaap tot de volgende lente. De werksters uit het oude nest hebben met veel meer te doen en willen vooral zichzelf voeden. Ze gaan dan op zoek naar extra zoete voedingsbronnen zoals limonade. Wespen die buiten zitten worden best met rust gelaten. Wanneer het nest zich in huis bevindt, kan men overwegen om dit te laten weghalen. Wespen spelen een belangrijke rol in de bestuiving van planten en de aantalsregulatie van andere insecten. Veel zweefvliegen lijken op wespen om zo vijanden op het verkeerde been te zetten (mimicry = het vermommen van een dier zodat het op een ander, meestal gevaarlijker of giftiger dier lijkt). Indien mogelijk kan men een zoete lokstof plaatsen op een “veilige” afstand.  In de herfst sterft de kolonie, behalve de koninginnen. De jonge koninginnen die in de nazomer uit de pop kwamen, blijven leven. Ze overwinteren vaak in huizen of schuren, waar ze zich doodstil in een donker hoekje ophouden.

De Kamperfoeliebladwesp (Zaraea fasciata) is een vrij zeldzame bladwesp. De larven  leven in de Kamperfoelie-planten. Ze overwinteren als pop in de grond.


Home


- Dossier -

Stadsnatuur


- Deel 2 -

De soortendiversiteit in de stad

- Wespen  -

Terug naar de startpagina van dit dossier