NATUURLEXICON


Steenuil

Athene noctua


De Steenuil Athene noctua is een uil met een lengte van 23 tot 27 cm. Hij heeft een grijsbruine, witgespikkelde bovenkant en een witachtige bruingestreepte onderkant. Hij heeft een gedrongen gestalte, een brede, ronde kop en een korte staart. De poten zijn lang en voorzien van fijne veertjes. De tenen eindigen in scherpe klauwen. De ogen zijn goudkleurig en staan duidelijk naar voren gericht, zodat deze vogel een strenge, indringende blik heeft, die nog wordt versterkt door de schuine, witte wenkbrauwstrepen. Het is de kleinste uilensoort die in Vlaanderen broedt. De roep klinkt als een klagend, vaak herhaald en scherp “kiééuw, kiééuw”. Zijn zang is langgerekt en met tussenpozen van 5 sec herhaald “kuup” aan het einde stijgend van toon.  De bedelroep van de jongen klinkt als gesis. Deze uil is vaak overdag actief. Zijn vlucht is snel en golvend zoals van een specht.  

De Steenuil heeft een snelle, diepgolvende vlucht die wordt afgewisseld met korte zweefvluchten.  

Deze soort houdt van kleinschalige landschappen met veel hagen en houtwallen, hoogstammige fruitbomen, knotbomen en vervallen schuurtjes. Zeer belangrijk voor de soort is ook het voorkomen van kort gemaaide graslanden tot zelfs het volledig ontbreken van vegetatie. Vaak zal men de soort dan ook aantreffen op begraasde plaatsen. De Steenuil verplaatst zich vaak “te voet”. Hij heeft korte poten en een gering vliegvermogen. Daarom beweegt hij zich het gemakkelijkst in een lage vegetatie.   

Deze uil maakt een nest in boomholten, muurnissen, nestkasten en konijneholen. Vaak wordt de nestplaats in een oude knotwilg gemaakt. Voor deze uil is dus niet alleen het behoud van holle wilgen of oude diep uitgeholde bomen (zoals Gewone Es) of de aanplant van knotwilgen belangrijk; ook het plaatsen van geschikte nestkasten is zinvol. De aanwezigheid van vervallen bouwsels, oude kippenhokken, vervallen schuurtjes en rommelige hoeken zijn een pluspunt voor deze vogel. Soms worden bij gebrek aan beter schoorstenen gebruikt als nestplaats en raken de vogels opgesloten. Vandaar dat er voldoende andere nestplaatsen moeten worden voorzien.    

In april-mei legt het vrouwtje 2 tot 5 eieren. Het vrouwtje broedt, terwijl het mannetje voedsel aanbrengt. Beide ouders voeden de jongen. Het broeden duurt circa 3 à 4 weken.  

Het voedsel van deze uil bestaat uit ongewervelde prooidieren zoals rupsen, emelten (larven van langpootmuggen), oorwormen, nachtvlinders, kevers (loopkevers, estkevers, Meikevers) en wormen. Grotere prooien (zoals muizen, jonge ratten, Mollen en vogels) maken niet in aantal maar wel in gewicht een belangrijk deel uit van het menu.

Bij voedselschaarste worden ook wel kikkers gevangen.

De vogels die door de Steenuil worden gevangen betreffen vooral mussen, Spreeuwen Sturnus vulgaris en Merels Turdus merula die geroofd worden op het nest of pas uitgevlogen zijn.

De Meikever Melolontha melolontha blijkt wel een heel belangrijke prooisoort te zijn voor de Steenuil. Het voorkomen van deze kever is afhankelijk van de streek en het beheer van graslanden.

De Steenuil geniet bij ons van het uiterst milde klimaat en de relatieve kleinschaligheid die bij ons nog bestaat.

Voor de Steenuil moet er voldoende broedgelegenheid, voldoende jachtmogelijkheid en voldoende schuilgelegenheid zijn. De Steenuil zoekt naar muizen onder takkenhopen en in rommelige hoeken. Hij zit graag op een paaltje of op een hekken om naar prooien te zoeken.

Sloten in de omgeving mogen niet te diep zijn, want verdrinking vormt de belangrijkste doodsoorzaak voor de jongen. Ongeveer 10 procent van de jongen verdrinken jaarlijks in drinkbakken van paarden of schapen.

De Steenuil heeft in de loop der tijden zijn areaal uitgebreid in het kielzog van de kleinschalige landbouwactiviteiten.

Het wegverkeer en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen kunnen een belangrijke impact op de populatie hebben. Ratten- en muizenvergif decimeren het aantal prooidieren en kunnen voor onbedoelde doorvergiftigingen zorgen.   

De oppervlakte agrarisch gebied neemt af ten voordele van verstedelijking en infrastructuur, terwijl grote delen van het overgebleven cultuurlandschap bovendien Steenuil-onvriendelijk werden door gebrek aan geschikte nestplaatsen en voedsel. De vestiging in uiterwaarden, in principe aantrekkelijk vanwege het iets minder intensieve grondgebruik, is niet zonder risico’s, denken we maar aan overstromingen of aan de opname van PCB’s en zware metalen via Regenwormen. Verkeersmortaliteit vormt mogelijk een belangrijke populatieregulerende factor.

Het aanbieden van nestkasten als vervangende nestgelegenheid is pas zinvol, wanneer het voedselaanbod in de omgeving voldoende is.

Doordat knotbomen minder worden geknot dan vroeger en nog steeds worden gekapt, en ook hoogstamboomgaarden stilaan verdwijnen, kan er met de tijd een tekort aan geschikte nestplaatsen ontstaan voor dit uiltje. Steenuilen vliegen veelal met een lage golvende vlucht boven de grond, zodat ze vaak worden aangereden door voertuigen.

Bij het knotten van knotbomen moeten de kop van de boom en de aanwezige holten zoveel mogelijk worden ontzien. Knotbomenrijen en hoogstamboomgaarden moeten bewaard blijven. 

Het broedsucces wordt sterk beïnvloed door de weersomstandigheden tijdens het opgroeien van de jongen. Bij aanhoudende regen en te lage temperaturen voor de tijd van het jaar zijn de muizen niet zo actief, zijn insecten moeilijker te vinden en resten er alleen nog jonge vogels en wormen.

In gebieden met een grote bodemverontreiniging en slechte weersomstandigheden krijgen de jongen eigenlijk te veel Regenwormen Lumbricus terrestris. Uit onderzoek is gebleken dat deze wormen in verontreinigde bodems cadmium mee opnemen in hun voedsel maar niet verwerken of afbreken.  Het gevolg is dat de jongen hoge concentraties cadmium innemen waarvan ze diarree krijgen en sterven.

Home