NATUURLEXICON


Veldparelmoervlinder

Melitaea diamina


De Veldparelmoervlinder Melitaea diamina is een soort van droge en kruidenrijke graslanden. De bovenzijde van de vleugels is geelrood en heeft en zwarte zigzagtekening.

De achtervleugels zijn voorzien van een stippelband. De onderzijde van de achtervleugels is voorzien van zwarte stippen in een geelrode band. De vlinder vliegt in één generatie per jaar van begin mei tot midden juni.

De eitjes worden in groepjes van 50 tot 200 afgezet vooral op de waardplanten Smalle Weegbree Plantago lanceolata, Muizenoor Hieracium pilosella en Knoopkruid Centaurea jacea.

De zwarte rupsen, met een opvallende rode kop, leven in het begin in groepen in gezamenlijke spinsels op de waardplanten. In het najaar spinnen ze een ander nest voor de overwintering. Vanaf half augustus gaan de rupsen overwinteren. Vóór de verpopping zonnen ze graag, ook op verharde wegen. Ze verpoppen eind april in dichte vegetaties.  Deze vlinder is enkel actief bij voldoende warm weer. Als nectarplant blijkt vooral Grote Centaurie Centaurea scabiosa te worden gebruikt.

Mannetjes zoeken actief naar vrouwtjes (patrolling). Het is een mobiele soort, maar is als gevolg van de verruiging van schrale graslanden en intensivering van graslanden sterk achteruitgegaan. Ook het beplanten van heischrale graslanden met naaldhout heeft waarschijnlijk bijgedragen tot de achteruitgang van deze soort.

De Veldparelmoervlinder is een warmteminnende soort. De klimaatverandering lijkt op het eerste zicht de soort te begunstigen, maar doet dit niet. Tussen planten heerst veelal een tamelijk warm microklimaat. Als deze plantengroei echter te dicht wordt als gevolg van de klimaatverandering, dan heerst er een koeler microklimaat, hetgeen voor de vlinder dus minder goed is.

De waardplant Smalle Weegbree moet in vrij lage en eerder ijle vegetaties groeien, waar de plant de kans krijgt om bladrozetten te vormen. Door de overmatige stikstofdepositie in Vlaanderen staan de bladeren van de Smalle Weegbree omhoog in plaats van op de grond te liggen waardoor ze ongeschikt worden voor de vlinder om de eitjes af te zetten.

Door verzuring verdwijnen de waard- en de nectarplanten. Andere bedreigingen zijn de versnippering en een intensief beheer (vermesting). Er moet een open vegetatiestructuur met veel Smalle Weegbree of andere waardplanten aanwezig zijn.  

Bij het natuurbeheer moet ervoor gezorgd worden dat de vegetatie voldoende schraal blijft, maar ook dat er een voldoende groot nectaraanbod op de vliegplaatsen behouden blijft. De meest geschikte beheersmaatregel op de Vlaamse vindplaatsen is een gefaseerd maaibeheer, waarbij een deel van de vegetatie jaarlijks zeer kort gemaaid mag worden (hier groeien de beste waardplanten voor de ei-afzet en zonnen de rupsen in het voorjaar) terwijl andere delen meerdere jaren ongemaaid mogen blijven (voor het maken van de winternesten).

Deze vlinder is in staat om op eigen kracht geschikt geworden gebieden (tot op een afstand van zo’n 10 kilometer) te bereiken.

Home